N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Necrologie
Cornelius Rogge (1932-2023) Beeldend kunstenaar Cornelius Rogge maakte stoere sculpturen van roestig ijzer of glimmend staal. Maar zijn robuuste werken gingen over vergankelijkheid.
Hij noemde zichzelf een ‘introverte kunstenaar’, omdat zijn beelden voortkwamen uit een innerlijke zoektocht. Cornelius Rogge maakte stoere beelden, van roestig ijzer of juist glimmend staal: hoge torens, piramides of strijdwagens die aan lang vervlogen culturen herinnerden. Maar die werken, hoe robuust ook, gingen tegelijk over de vergankelijkheid van het leven. „De dood is leven”, zei de kunstenaar, die vorige week dinsdag op 90-jarige leeftijd overleed. „Alles is vergankelijk, kwetsbaar en moet ontbonden worden om tot een nieuwe incarnatie over te kunnen gaan.”
Een van zijn bekendste werken is het Tentenproject (1975) in de beeldentuin van Museum Kröller-Müller. Een ‘introvert werk’, aldus Rogge, omdat de tenten geen van alle een ingang hebben en niemand dus weet wat ze herbergen. De zes tenten staan op een open plek in het bos, alsof er een nomadenvolk is neergestreken. Ze zijn vastgezet met talloze ijle scheerlijnen – als tekeningen in de lucht. Met de ogenschijnlijk alledaagse tenten wilde Rogge aandacht vragen voor het onverklaarbare. „In elke cultuur bestaan er mysterieuze zaken, waar de mens niet bij kan”, zei hij daarover. „Dat geheim is in de moderne cultuur verdwenen. Misschien heeft de kunst van nu de taak het geheim terug te brengen.”
Eigen universum
Rogge groeide op in de Amsterdamse Kinkerbuurt, als lid van een onconventioneel, reislustig en theosofisch gezin. Zijn vader had decennia doorgebracht in Indonesië als eigenaar van theeplantages. Hij was ook betrokken bij archeologische opgravingen.
Schatrijk keerde hij terug naar Nederland, maar door verkeerde beleggingen en de internationale beurskrach in de jaren twintig verloor hij zijn kapitaal.
Rogges moeder speelde een rol in de kunstgeschiedenis doordat ze in de jaren zestig een kamer van haar huis aan de Amsterdamse Willemsparkweg openstelde als galerie 207. Daar presenteerde de Nulgroep, met kunstenaars Armando en Jan Schoonhoven in 1961 hun Manifest tegen Niets. Toen de Nulgroep in 207 met de tentoonstelling Einde het einde van de kunst aankondigde, besloot de moeder van Rogge met haar galerie te stoppen.
Zelf studeerde Rogge in de jaren vijftig aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, tegenwoordig de Gerrit Rietveld Academie, en de Rijksakademie in Amsterdam. Net als de Nul-kunstenaars maakte hij vaak gebruik van vergankelijke materialen als riet en papier-maché, dat hij met zijn eigen mond tot pulp kauwde. Hoewel Rogge met tal van kunstenaars bevriend was, sloot hij zich nooit bij een specifieke groep of beweging aan. Altijd bleef hij met zijn mystieke werken een eigen koers varen.
In de jaren zeventig betrok Rogge met zijn vrouw Emmy een oude boerderij in het Gelderse dorp Hall, vlakbij Eerbeek. Daar creëerde hij een eigen universum in zijn tuin, die vol stond met zijn sculpturen en oude zuilen. „De Indiana Jones van de Nederlandse kunstwereld”, werd hij ooit door kunstcriticus Wouter Welling genoemd: „Onverschrokken afdalend in het onbewuste, op zoek naar verborgen schatten.”
Als je de binnenstad van ’s-Hertogenbosch vanuit het oosten binnengaat, kom je in de Hinthamerstraat langs een opvallend geelgrijs pand: het Zwanenbroedershuis. Daar komen al eeuwen de leden van het Illustere Lieve Vrouwen Broederschap samen. Onder andere om te musiceren: het broederschap liet in de eerste eeuwen vanaf zijn oprichting in 1318 muziek componeren door destijds grote componisten, om te zingen in hun eigen kapel in de Sint Janskathedraal. Lijvige koorboeken (online te bekijken) uit de periode 1450-1600 met muziek van componisten als Matthaeus Pipelare, Pierre de la Rue en Jean Mouton herinneren daar nog aan.
Het nog steeds bestaande broederschap zingt niet zelf (althans niet openbaar); die rol van het klinkend houden van deze Renaissancemuziek heeft het Bossche vocaal ensemble Cappella Pratensis op zich genomen. Destijds was het normaal om één groot koorboek op een grote houten lessenaar te zetten en daar samen achter te zingen. Cappella Pratensis doet dat nu dus ook: in hun tournee Het feest van de zwaan staan vijf zangers (kleine bezetting), een dirigent en vier musici samen op een kluitje. Het geeft het concert alleen al op zicht een enorm vriendelijke uitstraling.
Binnenpret
Ook Het feest van de zwaan is een verwijzing naar het broederschap. Elke 28 december kwamen de leden bij elkaar voor de ‘Zwanenmaaltijd’; een dure aangelegenheid, waarbij de schenker van de te verorberen zwaan van oudsher de eretitel ‘zwanenbroeder’ kreeg. Cappella Pratensis zingt deze tournee muziek die geklonken zou kunnen hebben op zo’n banket. Zoals een ‘Ave Maria’ van Jacobus Clemens non Papa, dat prachtig ingetogen en gecontroleerd klinkt.
Wel valt al snel op dat de stemmen wat individualistisch blijven, moeilijk mengen. Enerzijds klinkt dat realistisch: op een banket vroeger klonk de zang vast ook niet puntgaaf. Anderzijds vraag je je af of deze muziek niet beter tot zijn recht komt in een kerk. Op hun prachtige Obrechtalbum uit 2023 (dat in oktober nog knap een Gramophone Award won) worden de zangers geholpen door een rijke galm.
Feestelijk is niet het woord dat bij dit concert komt bovendrijven. Wel: ingetogen, intiem, voorzichtig twinkelend en met binnenpret. Het begeleidende Sollazzo Ensemble (eveneens in kleine bezetting: fluit, luit en twee vedels) voegt zich er knap naar, al zouden ze waarschijnlijk uitbundiger kunnen (en willen).
Liefdesverklaring
Verschillende stukken volgen elkaar slim op: devote misdelen blijken soms gebaseerd op maar al te wereldlijke werkjes, zoals de Missa Benedicti van Benedictus Appenzeller, dat gebaseerd blijkt op ‘Ick had een boelken uutvercoren’, dat verderop in het programma zit. Dat geldt ook voor ‘Myns liefkens bruyn ooghen’ van Tielman Susato, dat Jheronimus Vinders verwerkte in zijn mis. Ook dat klinkt samen. Daarin vallen ook opvallende uitspraakkeuzes op: de u in ‘Sanctus’ is bij Pratensis geen ‘oe’ maar ‘ù’ (zoals in: ‘Gut, dat klinkt grappig’). Benedictus wordt ‘Benedictès’. Agnus Dei klinkt als de vrouwennaam: Agnes. (Die in het Grieks dan weer ‘zuiver’ of ‘heilig’ betekent, dus zo gek lijkt de gedachte niet).
Dat er geen Nederlanders tussen de zangers zitten, maakt de paar Nederlandse teksten uit de Middeleeuwen nog moeilijker te verstaanbaar. En dichter Eric Alink heeft nog wel zo zijn best gedaan op de uitbundig sensuele liefdesverklaring aan de zwaan („’k Wil spelevaren in uw schoot, uw binnenzee beproeven / Bij eb en vloed en elke stoot, in uwe diepte toeven.”), op de anonieme melodie van ‘Ick had een boelken’. Maar echt lastig is het om te luisteren wanneer artistiek leider Stratton Bull als spreekstalmeester het woord neemt. Praatjes over de muziek zijn vaak nuttig of leuk. Zeker nu ‘het feest’ op geen enkele manier zichtbaar is gemaakt, is het aan Bull om je fantasie aan te zwengelen. Hij nodigt ons met luide stem en groot gebaar uit bij het rijke banket. Althans, dat probeert hij, maar zenuwen zitten hem in de weg. Hij staat zo deerniswekkend te beven dat het zweet je plaatsvervangend uitbreekt.
Als Nilüfer Yanya het publiek in de Melkweg toespreekt, oogt ze verlegen. Maar als de 29-jarige Britse zingt, is er van schroom geen sprake. Dat doet ze adembenemend mooi, en met de natuurlijke vanzelfsprekendheid van een ruisende waterval. In combinatie met haar vier voortreffelijke muzikanten leidde het tot een betoverend concert.
Yanya heeft een experimentele, ongrijpbare sound, die vele genres doorkruist, van soul en jazz tot rock en grunge. Ze maakt in essentie gitaarliedjes, maar gitaarliedjes die weelderig uitwaaieren, en voortdurend van richting, ritme en kleur veranderen – zoals in jazz en grunge.
Haar gitarist en medecomponist Will Archer wringt behalve mooi slepende melodieën ook de vreemdste akkoordenschema’s uit zijn instrument. De ritmesectie varieert doorlopend in tempi, ook omdat Yanya graag songs schrijft die plots uitbarsten in gitaargeweld. En dan heeft ze nog multi-instrumentalist Jazzi Bobbi aan haar zijde (dochter van Spargo-zanger Ellert Driessen), die op keyboards de gitaarsongs van een extra knisperende laag voorziet en op haar saxofoon voortdurend een portie zachte tonen door de liedjes vlecht.
Bijzondere techniek
Over dat schuimige mengsel vlijt Yanya haar hees-hoge soulvolle stem. Vaak zet ze zingzeggend in, maar als ze voluit zingt, hanteert ze vaak een bijzondere techniek, die eerder draait om klank dan om het volledig uitspreken van woorden. Dan kan de naam van Elizabeth Fraser, de etherische zangeres van de Cocteau Twins zich opdringen. Zelf noemt Yanya in interviews vaak Big Thief en Nina Simone als inspiratiebronnen voor haar zingen en schrijven.
Haar schetsmatige manier van zingen sluit aan bij haar impressionistische, poëtische manier van schrijven, die al even weinig houvast biedt. „You’re my best machine, you’re my midnight sun, always I did it for you”, luidt bijvoorbeeld karakteristiek het refrein van ‘Midnight Sun’, het prijsnummer waarmee ze het concert afsloot.
Dat lied komt van haar goed ontvangen tweede album Painless, uit 2022, die alle beloftes inloste van haar debuut Miss Universe uit 2019. Dit najaar verscheen het derde album, My Method Actor. Ook dat nieuwe album leverde weer een aantal prachtige, pakkende singles op, zoals ‘Like I say (I runaway)’ en ‘Just A Western’. Die songs kregen live een gloedvolle uitvoering, die de intensiteit van de songs nog eens extra aanzette.
Anders dan dit nieuwe album kende het concert geen enkel minder moment. In elk lied zat energie en voortdurend kon je je verbazen over het raffinement van deze band. Een groot podiumpersoonlijkheid is Nilüfer Yanya niet, maar de muziek maakt alles goed.
‘INSTORTINGSGEVAAR!! NIET BETREDEN”, zegt een waarschuwingsbord aan de rand van Sluis. Het hangt aan wat eens een monumentaal toegangshek was. De toegang en het terrein erachter zijn overwoekerd met bomen en struiken. „Hierachter ligt Het Hoompje”, zegt Arjen Drijgers, voorzitter van de afdeling Zeeland van de erfgoedvereniging Heemschut.
Het in 1909 gebouwde villacomplex met torentje en kapel was een klooster voor de zusters Franciscanen. Tot 1986 is het ook in gebruik geweest als internaat voor kinderen met een beperking. Daarna kwam het leeg te staan. Zesentwintig jaar geleden is het complex onder nummer 509259 ingeschreven als rijksmonument.
Intussen geldt Het Hoompje in erfgoedkringen als schoolvoorbeeld van een rijksmonument dat ondanks, of misschien juist wel dóór zijn speciale status al jarenlang door zijn eigenaar zo wordt verwaarloosd dat het verkrot raakt. De eigenaar is in dit geval een BV, onderdeel van het beursgenoteerde bedrijf Bever Holding, die het complex in 1992 heeft gekocht. Daarachter gaat de vastgoedinvesteerder Ronnie van de Putte schuil die in Nederland en België zo veel monumentale gebouwen heeft laten verwaarlozen dat hij de bijnaam ‘de Krottenkoning’ heeft gekregen.
Via een olifantenpaadje verderop is het mogelijk het terrein van Het Hoompje te betreden. „Ik blijf hier even wachten”, zegt Drijgers. Een bord ‘Verboden toegang’ staat er niet, maar zijn Heemschutafdeling heeft in juli 2021 aangifte gedaan van opzettelijke en stelselmatige verwaarlozing. „Daarom lijkt het me beter dat ik niet het terrein op ga.”
De muren van het complex staan nog overeind, maar alle deuren en ramen zijn weg. Overal, buiten en binnen, zit graffiti. Het trappenhuis is deels verdwenen, evenals een stuk vloer van de bovenverdieping. In het dak gaapt een groot gat. Klimop overwoekert met dikke, kale wortels de achterkant van de kapel.
Verwaarlozing
Het Hoompje is geen uniek geval, blijkt uit gegevens van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. In de recent gepresenteerde tweejaarlijkse ‘monitor monumenten en archeologie’ staat dat volgens opgave van gemeenten 93 rijksmonumenten ‘ernstig verwaarloosd’ zijn. Dat zijn er vijf meer dan twee jaar geleden.
Leonard de Wit, die zich bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) al jaren met de materie bezighoudt, is aanvankelijk geneigd het probleem te relativeren – „we hebben in totaal ruim 61.000 rijksmonumenten in Nederland” – maar vertelt toch veel tijd te stoppen in verwaarloosde rijksmonumenten. „Verwaarlozing gebeurt onder andere omdat een boer die met zijn bedrijf stopt, geen zin heeft zijn monumentale schuur te onderhouden. Of omdat een parochie geen geld heeft voor onderhoud van een kerk. Met die mensen probeer je er door praten uit te komen.” Maar er zijn volgens De Wit ook eigenaren die bewust een monument verwaarlozen, bijvoorbeeld omdat ze het gebouw willen laten slopen om er een ander, winstgevend project neer te zetten.
De eigenaar van Het Hoompje hoort tot die categorie, stellen Drijgers en De Wit afzonderlijk van elkaar. Dergelijke eigenaren hebben vaak diepe zakken en kunnen er daarom ook nog eens juridisch alles aan doen om niet aan hun verplichtingen te voldoen, luidt hun gezamenlijke conclusie. Bever Holding zelf zegt desgevraagd dat er geen woordvoerder voor commentaar beschikbaar is.
Volgens de Erfgoedwet hebben eigenaren van een rijksmonument een instandhoudingsplicht. De Wit: „Dat is geen plicht tot een alomvattende restauratie, maar het begint wel met wind- en waterdicht maken.” Aan gemeenten is al sinds de Monumentenwet van 1988 de taak om erop toe te zien dat eigenaren hun rijksmonumenten goed onderhouden. Daar zit ook een probleem: veel gemeenten hebben niet genoeg mensen, kennis en geld in huis, zeker niet voor langdurige juridische procedures.
Handhavingsactie
„Ambtenaren van Sluis wilden enkele jaren geleden wel via een dwangsom de eigenaar van Het Hoompje dwingen het gebouw niet langer te verwaarlozen”, vertelt Drijgers. „Maar uiteindelijk heeft de gemeente die laten verlopen en nooit officieel gehandhaafd.” Het dossier rondom Het Hoompje loopt al heel lang, geeft een woordvoerder van de gemeente Sluis in een reactie toe. „Dit rijksmonument wordt al tientallen jaren verwaarloosd door de eigenaar. We voerden eerder een handhavingsactie uit tegen de eigenaar. Maar dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid.”
In een perfecte wereld letten de provincies erop dat gemeenten hun taak als toezichthouder en handhaver goed uitvoeren. Maar ook dat gebeurt te weinig, heeft de Inspectie voor Overheidsinformatie en Erfgoed vastgesteld.
In principe kan ook justitie optreden tegen verwaarlozing van een rijksmonument, omdat dat als economisch delict geldt. „Daarom hebben we drie jaar geleden ook aangifte over Het Hoompje gedaan”, vertelt Drijgers. „Het Hof in Den Bosch heeft echter begin dit jaar bepaald dat strafrechtelijke vervolging niet opportuun is, omdat de eigenaar officieel nooit door Sluis op zijn vingers is getikt.”
Vijf jaar na Kamervragen over de uitvoering van erfgoedtaken is OCW dit jaar een programma gestart dat het toezicht en de handhaving bij gemeenten en provincies moet verbeteren, daarbij bijgestaan door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Desondanks stelt de gemeente Sluis nu dat de toestand van Het Hoompje zo slecht is, dat behoud geen zin meer heeft. De gemeente heeft daarom verzocht het complex als rijksmonument te schrappen. De Wit: „Ik heb de gemeente gezegd dat het verzoek na jarenlang zelf niet opgetreden te hebben niet zo netjes is.”
Drijgers heeft nog goede hoop. „Uit onderzoek van twee jaar geleden zou blijken dat behoud nog wel mogelijk is. Als Het Hoompje niet als monument in stand wordt gehouden, rest een ruïne die alleen nog interessant is voor urban explorers.”