Een man met een grote bos sleutels leidde fotograaf Angeniet Berkers rond door de folkehøgskole – volkshogeschool – van Hurdalsverk, een dorpje boven Oslo. Afbladderende verf op de muren van de gang, een trappetje op, volgende gang. Hier kwam duidelijk nooit meer iemand. Ze gingen met die bos sleutels een kamertje in. En daar stonden, in de opslag, tussen allemaal andere spullen, twee witte kinderbedjes.
In haar zoektocht naar de tastbare geschiedenis van Lebensborn werd ze voortdurend heen en weer geslingerd, zegt Berkers (38). „Dan dacht ik: wauw, het is heel bijzonder dat ik dit vind. En tegelijkertijd was de hele context ervan zó akelig.”
Want die bedjes stonden er omdat dit gebouw tussen augustus 1941 en het einde van de oorlog een van de Lebensborn-tehuizen is geweest: plekken waar vrouwen konden bevallen van kinderen die voldeden aan het rassenideaal van nazi-Duitsland.
Lebensborn (‘Levensbron’) werd bedacht door SS-leider Heinrich Himmler. „Het aantal wiegjes moet groter zijn dan het aantal doodskisten”, zei hij over de beoogde bevolkingsgroei van het Derde Rijk. Kortom: de toekomst van het volk moest worden gewaarborgd, maar daarvoor moesten er – zeker omdat het geboortecijfer sterk gedaald was na de Eerste Wereldoorlog – voldoende kinderen worden geboren met de kenmerken van het superieur geachte Arische ras. Lichte huid, blauwe ogen, blonde haren.
Abortus werd tegengegaan, zodat vrouwen die buitenechtelijk zwanger raakten toch zouden bevallen van een kind met ‘het juiste bloed’. En er werden, eerst in Duitsland en Oostenrijk en later ook in Noorwegen en andere bezette landen, speciale tehuizen ingericht waar alleenstaande moeders – maar ook de vrouwen van hooggeplaatste SS’ers – de laatste maanden van hun zwangerschap konden doorbrengen en bevallen.
De kinderen werden vervolgens meestal opgenomen in een pleeggezin dat het nationaal-socialistische gedachtengoed aanhing. Daar groeiden ze op, vaak zonder te weten hoe hun leven begonnen was.
De afgelopen jaren bezocht Angeniet Berkers veel van de voormalige tehuizen en fotografeerde documenten en objecten die de Lebensborn-praktijk griezelig invoelbaar maken: gereedschap om de schedelomtrek of de oog- of huidskleur mee te meten, een buisje om bloed mee af te nemen. En ze zocht negen mensen op die onderdeel zijn geweest van het programma, om met ze te praten en ze te fotograferen. Zoals Paul Hansen, die geboren werd in het tehuis in Hurdalsverk – en dus misschien wel in een van die bedjes lag.
Zijn vader was piloot bij de Luftwaffe en ontmoette zijn moeder, een serveerster, nabij Oslo, waar hij gelegerd was. Ze liet haar zoon na de bevalling achter in het tehuis. Toen niemand zich na de oorlog meldde als Pauls vader of moeder werd hij naar een instelling voor geestelijk gehandicapten gestuurd, met geen betere reden dan dat hij van Duitse afkomst was en dus, zo schreef de stigmatisering voor, achterlijk.
„Ik luisterde ook een beetje met het oor van de sociotherapeut naar die verhalen”, zegt Berkers; ze studeerde sociaal pedagogische hulpverlening (SPH) en werkte vijftien jaar in de ggz voor ze fotograaf werd. Ze behandelde mensen met complexe PTSS als gevolg van oorlog en geweld. Daar zijn wel „wat zaadjes geplant”, zegt ze, wat betreft haar interesse in wat intense en heftige gebeurtenissen met een mens doen en hoe die doorwerken in volgende generaties. Met een ex-collega had ze het eens over kinderen van NSB’ers. Toen ze daar meer over wilde weten, kwam ze het Lebensborn-programma tegen. Daar had ze eigenlijk nog nooit van gehoord. Ze besloot er al snel een boek over te maken.
Foto’s uit Privearchief
„Sommigen hebben het heel lang weggestopt en zijn er pas op latere leeftijd over gaan praten”, zegt ze over de mensen die ze sprak. „Sommigen, zoals Paul, zijn vergevingsgezind en dankbaar voor de mooie dingen in hun leven. Anderen zijn juist nog erg boos.” En er is vaak ook een schuldgevoel, denkt ze. „Willen goedmaken wat je vader of moeder gedaan heeft. Willen voorkomen dat het nog een keer gebeurt.”
In Heim Hurdalsverk werden zo’n zeshonderd kinderen geboren. De schattingen over hoeveel kinderen er in totaal voortkwamen uit het Lebensborn-project lopen uiteen van vijftien- tot twintigduizend. In Nederland zou een Lebensborn-tehuis komen in Nijmegen, in het gebouw waar tegenwoordig de Radboud Universiteit zit, maar dat is nooit in gebruik genomen.
De gebouwen zijn tegenwoordig een school, of een hotel. En „wat ik héél prettig vond om te zien”, zegt Berkers, „is dat er een paar zijn ingericht als plekken voor mensen met een beperking. Een happy place voor zij die in het Derde Rijk absoluut niet welkom waren.”