Op een veld zo droog dat alles wordt bedekt door een laag opstuivend zand, zitten twee mannen op een koffer. In de handen van de een rust een wandelstok, duidelijk door een vakman uit donker hout gesneden. De ander houdt zijn hand onbewogen op een koffer voor hen, een wat gehavend zalmroze exemplaar. Als om te midden van alle andere hopen met ingepakte levens aan iedereen duidelijk te maken: ook deze hoort bij hen.
Dit is zijn beste vriend, zegt Nico Samson Michael Peter (52), de spraakzame van de twee, met een warme glimlach naar zijn buurman met de wandelstok. Ze leerden elkaar kennen in de Soedanese hoofdstad Khartoem, een plek die hier, net over de grens in Zuid-Soedan, als een andere wereld voelt. „In 2014”, verduidelijkt Peter. Het jaar dat beide mannen met hun families precies de omgekeerde weg aflegden, ook toen op de vlucht voor een vernietigende oorlog.
En nu zijn ze weer terug, zegt Peter, een kleermaker, minzaam, zijn hoofd kaal op een lange, grijze sik na. Tut Kuanykow (54), die boven zijn vriend uittorent, knikt slechts. Eerder die ochtend zijn ze met honderden anderen in de laadbak van een vrachtwagen geklommen. Die bracht hen van de grensovergang naar dit tijdelijke kamp, waar ze in de verzengende zon met duizenden anderen wachten op hoe nu verder.
De grens kraakt in Zuid-Soedan. Al maanden stromen er dagelijks onophoudelijk mensen binnen, op de vlucht voor een bloedige oorlog waarin buurland Soedan vorig jaar werd gestort. Op 15 april ontbrandde daar een machtsstrijd tussen twee generaals, Abdel Fattah al-Burhan van het regeringsleger en Mohamed Hamdan Dagalo, ook wel Hemedti, van de paramilitaire eenheid Rapid Support Forces. Met een humanitaire catastrofe tot gevolg.
Al plunderend, bombarderend en verkrachtend hebben de twee partijen ruim 8,5 miljoen mensen op de vlucht doen slaan: de grootste volksverhuizing van dit moment. Zo’n 1,8 miljoen van hen zijn volgens de Verenigde Naties de grenzen overgetrokken. Een groot deel vluchtte vanuit de zwaar getroffen regio Darfur naar Tsjaad. Daar voegden ze zich in al overvolle kampen; hulporganisaties slaan alarm over een dreigende hongersnood.
Ruim 600.000 anderen trokken naar Zuid-Soedan. Vooral via Joda, een stoffig grensplaatsje waar een gerafelde vlag wappert op een verhoogde weg. Op een ochtend in maart wordt de stilte er steeds doorbroken door het geklingel van belletjes van ezels die huifkarren vol families voorttrekken. Naast een grenspost van het leger passeren zij een provisorisch hok met het logo van de VN-organisatie voor migratie. „De poort van vrede”, staat in het Arabisch op een bord. „Welkom in Zuid-Soedan.”
De meeste mensen die hier passeren, zijn wat de Zuid-Soedanese regering eufemistisch ‘terugkeerders’ noemt: mensen als Peter en Kuanykow die het afgelopen decennium juist vanuit Zuid-Soedan naar Soedan waren gevlucht, toen hun eigen land afgleed naar een burgeroorlog. Zij voegden zich bij duizenden landgenoten die daar waren gebleven na een decennialange strijd voor onafhankelijkheid van Soedan.
Lees ook
In Soedan woedt een van de ernstigste vernietigingsoorlogen ooit in Afrika
Met die onafhankelijkheid voor Zuid-Soedan in 2011 moest een nieuw hoofdstuk beginnen voor ‘de jongste natie ter wereld’. Maar het duurde niet lang voor – ook daar – een machtsstrijd die hoop de grond in boorde. Het etnisch geweld dat de president en vice-president opstookten, raasde tot 2018 voort en is nooit helemaal gestopt. Miljoenen Zuid-Soedanezen raakten in die jaren ontheemd. Een deel kwam terecht in vluchtelingenkampen in Soedan. Anderen bouwden een leven op in de hoofdstad Khartoem. „Het was goed daar”, zegt Peter.
Tot dat niet meer zo was.
Nu is dit dorre veld waarop hij zit de ‘veilige’ kant van de grens. Maar hier wacht hem en al die andere overstekers weinig meer dan nieuwe onzekerheid. Het Zuid-Soedan dat zij ooit verlieten, is een gebroken land, kapotgemaakt door de oorlog, corrupte leiders en een ingestorte economie. Klimaatverandering en steeds hevigere overstromingen kwamen daar de afgelopen jaren bovenop. En nu dus een vluchtelingencrisis.
Hulporganisaties schatten dat zo’n negen miljoen mensen er dit jaar humanitaire hulp nodig zullen hebben; meer dan 70 procent van de bevolking.
Toch houdt de Zuid-Soedanese regering de deur open. „Mensen rennen weg van oorlog. Ze hebben het recht te worden beschermd”, zegt Albino Akol Atak, Zuid-Soedans minister van Humanitaire Zaken, via een videoverbinding vanuit de hoofdstad Juba. „Te meer omdat we ooit één land waren.” Maar, zegt hij ook: zijn regering was niet voorbereid op deze crisis bij de buren. „Wat nu nog nood is, dreigt een ramp te worden.”
Lees ook
De vechtende generaals in Soedan zien zelfs medemenselijkheid als een bedreiging
Etappe IDe grens (Joda)
Het lijkt alsof het huis van Elizabeth Amon (45) is leeggeschud over de verder lege vlakte. Overal staat huisraad. Bedframes, stoelen, een groene plastic wasmand vol kleding, een vrieskist. Tussen al die spullen zit haar familie. Zes kinderen en haar pezige, ietwat kromgebogen moeder op blote voeten en met een rode muts op. Alles wat in het busje paste dat hen de vorige dag vanuit Rabak, in het zuiden van Soedan, de grens over bracht.
Al maanden waren ze toen op weg. Vanuit Khartoem naar Wad Madani, van Wad Madani naar Rabak. Steeds weer kwamen de gevechten dichterbij, vertelt Amon, zelf een Zuid-Soedanese. En nu wachten ze hier. Op de vrachtwagens die even verderop klaarstaan om de honderden mensen die zich met hen hebben verzameld iets verder naar het zuiden te brengen. Een zandstorm zet de horizon in sepiakleuren.
Hun bestemming, voor het moment : Renk. Een stadje uitgestrekt langs de enige semi-verharde weg die hier verder naar het noorden leidt. Een mix van golfplaten, beton en lemen hutten waartussen koeien met lange hoorns grazen en waar de gortdroge struiken zwart zien van de plastic zakjes die de wind overal heen blaast.
Op een oude universiteitscampus werd hier vorig jaar in allerijl een kamp opgezet om iedereen tijdelijk te kunnen opvangen. Maar de paar oude gebouwen en door VN-organisaties opgetrokken tenten waren niet bestand tegen de enorme stroom mensen die maar bleef komen. En lang niet iedereen bleek bereid om vanuit daar weer op bussen te stappen of aan boord te stappen van boten die de Witte Nijl afvaren, verder Zuid-Soedan in, naar minder afgelegen plekken.
Eind december kwam er daarom nog een ‘transit center’ bij, omgeven door hekken en prikkeldraad en behangen met spandoeken die waarschuwen voor cholera en diarree. Al snel barstte ook dat uit zijn voegen. In plaats van de hooguit vierduizend mensen voor wie de twee opvangkampen zijn ontworpen, proberen deze dagen tussen de vijftien- en twintigduizend hier een plekje te vinden.
Voor de nieuwelingen die door bussen en vrachtwagens bij de ingang van het nieuwe kamp worden uitgespuwd, is het zoeken. Tussen de golfplaten gebouwen, onder de lijnen vol wasgoed die als slingers zijn opgehangen. Of langs de hekken waar families met stokken en doeken zelf tentjes hebben gebouwd.
Dit in december gebouwde kamp is al een stuk beter, verzucht een hulpverlener van de hulporganisatie Save the Children, een van de vele internationale niet-gouvernementele organisaties die hier actief zijn. „Maar ik houd mijn hart vast voor als het regenseizoen straks begint.” Niet alleen Renk loopt dan deels onder, ook de wegen waarover vluchtelingen naar elders moeten reizen worden dan onbegaanbaar.
Etappe IIHet opvangkamp (Renk)
Waar moet ze naartoe? Met haar benen voor zich uitgestrekt en haar rug leunend tegen opgestapelde tassen, zit Nya Kima (45) op de grond, haar lijf en hoofd omwikkeld door dezelfde gebloemde stof. De weduwe en moeder van zeven kinderen behoort in ‘TC2’ (transit center 2) tot een van de ‘gelukkigen’. Toen ze in januari aankwam, was er nog wel plek in een van de golfplaten gebouwtjes. Dat deelt ze sindsdien met een familie uit Soedan.
Meermaals is haar sindsdien door hulpverleners gevraagd of ze niet „naar huis” wil. Welk huis, werpt ze dan tegen. Kima komt uit Malakal, de hoofdstad van een van Zuid-Soedans olieproducerende staten en daarmee van oudsher een strategische buit voor strijdende partijen. Ook toen in 2013 Zuid-Soedans burgeroorlog losbarstte.
Van waar zij woonde, is niets meer over, zegt Kima. Haar huis werd geplunderd en in brand gestoken door dezelfde milities die haar man doodschoten en haar met haar kinderen op de vlucht deden slaan. Met welk geld gaat ze weer iets opbouwen? Met het beetje dat ze bezat, betaalde ze hun vlucht uit Soedan. En de paar tientjes, omgerekend, die ze hier bij aankomst ontving als eenmalige steun om eten te kopen, zijn allang weer op.
De groei van opvangkamp Renk in een jaar tijd
Vanachter aaneengeknoopte doeken die als scherm fungeren, klinkt een instemmend geluid. Dan verschijnt het gezicht van Kima’s Soedanese buurvrouw. Ook Hanan Nil (38), haar man en hun negen kinderen zijn hier sinds januari.
Hen werd net als alle Soedanese vluchtelingen gevraagd of ze naar een permanent vluchtelingenkamp in de noordoostelijke regio van Maban wilden gaan. Ook zij weigerden. „We hebben van mensen daar gehoord dat het er nog veel erger is dan hier”, zegt Nil, met een zich vastklemmend kind aan haar been. „Dan blijven we liever.” Bovendien wachten ze op meer familieleden uit Soedan. Waar die zijn, weet ze niet. Nil heeft ze al maanden niet kunnen bereiken. „Er is geen netwerk”, zegt ze. Het regeringsleger en de paramilitairen van de RSF geven elkaar de schuld van deze blackouts.
Maar ook hier is het leven niet makkelijk. „Er is geen eten”, zegt Nil. „Iedereen heeft honger”, vult Kima aan. Omdat de regering wil voorkomen dat deze tijdelijke kampen permanent worden, is de hulp die organisaties hier verlenen beperkt. Zo wordt geen voedsel uitgedeeld, er is alleen dat eenmalige geldbedrag bij aankomst, genoeg voor één week boodschappen . Alleen voor de jongste kinderen en zwangere of net bevallen vrouwen zijn er zakjes met extra voedzame mengsels.
In de praktijk worden deze zakjes, ‘Super Cereal’ en ‘Plumpy’nut’, niet zelden alsnog met het hele gezin gedeeld, zegt Shaun Hughes van het VN-Wereldvoedselprogramma (WFP) in Zuid-Soedan. „Maar dan verliezen ze hun impact.” Is bij het oversteken van de grens ‘slechts’ zo’n 4 procent van de kinderen onder de vijf jaar ondervoed, in de kampen in Renk stijgt dat aantal naar een kwart. Mede door ziektes en een gebrek aan toegang tot water en sanitair. Gemiddeld is er in de kampen één latrine voor ongeveer negentig mensen.
Etappe IIIDe stad (Renk)
Bij de ingang van de ‘voedingsafdeling’ van het enige ziekenhuis in Renk worden op een groot vel met stift de gevolgen van het gebrek aan voedsel bijgehouden: 18 kinderen overleden aan ondervoeding in mei. 21 in juli; 19 in augustus. Dat was tijdens de piek van het regenseizoen, legt een van de artsen uit, als de oogstvoorraad vrijwel op is. Tot in de gang moesten er extra bedden komen, zegt de arts. „We konden het niet aan.”
Vandaag zijn maar zeven van de tien bedden gevuld met moeders met doffe ogen en kleine lijfjes aan hun borst geklemd. Op één na komen ze allemaal uit het opvangkamp. De situatie is nu iets genormaliseerd, vertelt een verpleegster. 04 staat op het vel bij februari geschreven onder het kopje: overleden. Maar ook zij vreest de regens die weer aanstaande zijn.
Niet alleen de speciale voedingsafdeling van het ziekenhuis, bedoeld voor enkel basiszorg en met een handjevol eigen artsen, raakte sinds het uitbreken van de oorlog in Soedan overvol. Ook de eerste hulp, waar vluchtelingen met kogelwonden en botbreuken binnenkomen. En de kraamafdeling. Daar staan de bedden tot in het kantoor van de vroedvrouw. „Iedereen wordt hierheen gestuurd”, zegt zij met vermoeide ogen. „De vrouwen die hier komen, hebben niets. We wikkelen hun baby’s in onze eigen sjaals, soms zelfs in het beddengoed als er niets anders is.”
Zo drukt de oorlog zwaar op Renk. Op de markt zijn alle prijzen gestegen. Terwijl de vraag naar voedsel explodeerde, nam het aanbod door de stilgelegde handel met Soedan juist af. Ondertussen werd het Zuid-Soedanese pond steeds minder waard. Rijst en suiker worden in stalletjes nu in steeds kleinere plastic zakjes verkocht. Anders kunnen mensen het niet betalen, legt een verkoper uit. Ook hij keerde vorig jaar terug uit Soedan en bleef hangen in Renk.
Conflicten tussen de lokale bevolking en de vluchtelingen zijn tot nu toe uitgebleven. Maar de situatie is niet houdbaar, waarschuwt een lokale bestuurder. „We hebben hulp nodig”, zegt ook minister van Humanitaire Zaken Atak. Iedere dag opnieuw vluchten duizend tot tweeduizend mensen de grens over. Onder hen zijn ook steeds meer Soedanezen.
Niet alleen het aantal vluchtelingen en hun onwil bemoeilijken hun verplaatsing naar elders, maar ook geldgebrek. De VN-organisaties IOM (voor migratie) en UNHCR (voor vluchtelingen) regelen de boten en bussen die worden ingezet. Maar zij kampen met enorme tekorten, net als de andere internationale ngo’s hier. „Met alles wat in de wereld gebeurt, in Oekraïne, in Gaza, is het een gevecht om de aandacht, zegt Shaun Hughes van WFP. „Zuid-Soedan is heel erg een vergeten crisis.”
Etappe IVDe haven (Renk)
Sommigen willen wél vertrekken. Op een ochtend eind maart schreeuwt een man vanaf de zijkant van een enorme stalen platbodem instructies naar de vrouwen die met kinderen en tassen in de hand een rij van kleurige hoofddoeken en wapperende rokken vormen. Een voor een stappen ze in de boot om hun lijf daar tegen dat van hun buurvrouw aan te persen, de knieën opgetrokken en een hand voor hun ogen tegen de zon die het staal doet gloeien.
Op de kade, even voorbij een roestige tank die daar sinds de oorlog staat, zoeken anderen nog snel de bosjes riet op om hun behoefte te doen voor hun reis over de Witte Nijl . Hun mannen staan verderop in hun eigen rij klaar. De boot, de eerste van die dag met zeshonderd passagiers, zal de volgende avond aankomen in Malakal. Daar is een VN-kamp en een luchthaven vanwaar ze worden teruggebracht naar de woonplaatsen die ze ooit verlieten.
Niet John Adowk Adyang Ayowk, een timide 19-jarige met een warme glimlach en een handdoekje tegen zweet in zijn handen. Verwassen jeans, rood T-shirt. Zittend op een omgekeerde boot op een nabijgelegen veld tuurt hij naar de weg waar ieder moment de vrachtwagen kan aankomen met daarin zijn moeder, broertjes en zusjes. Zelf werd Ayowk vanuit het kamp in Renk vooruitgestuurd met de mannen. Zijn reis gaat tot Malakal, vertelt hij. Daar wacht zijn vader.
Tien jaar hebben ze elkaar niet gezien. Vanwege de oorlog, zegt Ayowk zacht. Zijn vader is soldaat in het regeringsleger van Zuid-Soedan. Hij stuurde zijn gezin destijds weg, waarna Ayowk, zijn moeder en broers en zussen terechtkwamen in een vluchtelingenkamp in het noordoosten van Soedan. Daar bleven ze al die tijd, tot zijn vader hen een paar weken geleden vroeg terug te komen naar Zuid-Soedan. Er werd daar in het noordoosten van Soedan niet gevochten, verduidelijkt Ayowk. Maar het voelde er niet veilig. En de scholen waren dicht.
Uit de rugtas die de jongen op zijn schoot houdt, haalt hij een papiertje. Zijn cijferlijst. Het enige dat-ie meenam naast wat kleren. Hij heeft veel dromen, zegt Ayowk, zijn ogen op zijn handen gericht. Dokter worden, bijvoorbeeld. „Mijn vader gaat mij helpen.”
vervolgHoe gaan de vluchtelingen verder?
Lees ook
De macht van Arabische Soedanezen is al sinds de onafhankelijkheid bron van conflict