Congolees collectief CATPC gaat namens Nederland naar de Biënnale van Venetië: ‘Door de monocultuur van Unilever werd ons land geblokkeerd’

‘Je kan kunst maken over andere werelden, je kan ook kijken of je je verantwoordelijkheid kan nemen met kunst”, duidt kunstenaar Renzo Martens (1973) zijn nieuwste project wanneer we elkaar spreken op een oude plantage in Lusanga (het oude Leverville) in Congo. Nog even en het wordt donker, waarbij niet alleen het licht verdwijnt maar ook de geluiden veranderen. Stemmen in de omgeving worden zachter, de Kwenge-rivier doet er het zwijgen toe, dierengeluiden zijn, op die van een enkele bronstige haan na, nauwelijks nog te horen. Terwijl de generatoren het van de zonne-energie overnemen en de tafels gedekt worden met eten dat de plantage oplevert, vertelt Martens over zijn nieuwste project.

Tien jaar geleden begon hij met de Congolese bioloog en milieuactivist René Ngongo (1961) aan een plan om een oud-Unileverplantage om te bouwen tot een ‘post-plantage’, een knipoog naar de oude plantage maar dan vanuit het idee wat een plantage ook kan zijn. Er komt een atelier voor kunstenaars, waarbij de helft van het geld dat ze met hun werken verdienen gebruikt wordt om grond aan te kopen. Het idee is dat de aardewerk sculpturen ontstaan uit de plantagegrond, en ook, wanneer ze wat opgeleverd hebben, dat de grond daarna weer gevoed wordt om zo een geheel van kunst en biodiversiteit te creëren.

De plantage, 200 hectare groot, is ruim 500 kilometer verwijderd van de hoofdstad Kinshasa, waarbij het laatste stuk weg dermate vol gaten zit dat je na de rit blij bent dat je maag en blaas nog op hun plek zitten. Wie aankomt, wordt hartelijk verwelkomd door de bewoners van de post-plantage: tussen enkele sculpturen die gemaakt zijn van rivierklei en rode aarde wordt er gezongen en gedanst. Op het eerste gezicht lijkt het gebied een paradijs, waar je alleen wat muggen moet doodslaan. Maar hoewel er hard gewerkt wordt aan biodiversiteit en kunstwerken, is de armoede groot.

De ‘post-plantage’ in Lusanga waar het CATPC-collectief werkt

Foto’s: Toef Jaeger

In 2014 konden bewoners rondom Lusanga zich inschrijven voor workshops, en na afloop bleven tien van hen achter, de basis van wat inmiddels een collectief is, het Cercle d’Art des Travailleurs de Plantation Congolaise (CATPC). De sculpturen worden op eigentijdse manier verspreid, namelijk als 3D-prints, die elders in cacao en palmvet (producten van de plantage) worden afgegoten.

De geldvogel

Vanaf volgende week zal dat verhaal te beleven zijn op de Biënnale van Venetië. Een samenwerking tussen Martens en CATPC, waarbij Hicham Khalidi (1972) de curator is, vormt de Nederlandse inzending op het Rietveldpaviljoen. Cacao- en palmvet-replica’s van 25 CATPC-kunstenaars zijn er te zien, naast korte films die CATPC-kunstenaar Céd’art Tamasala (1983) met Martens en cameraman Jurgen Lisse maakte. Die films gaan over de overgang van een monocultuur van de oude plantage naar biodiversiteit en het herstellen van wat er door de palmoliewinning kapot is gemaakt. Aan dat herstel van de natuur is ook het herstel van cultuur gekoppeld: een bijna honderd jaar oud beeld is tijdelijk teruggehaald uit een Amerikaans museum. In een van de films worden machtsstructuren waarop westerse musea hun collectie hebben gebouwd ‘aangeklaagd’. Via een livestreamverbinding worden Lusanga en Venetië met elkaar verbonden.

Het is geen eenvoudig verhaal, en hoe je het ook vertelt, er zullen vragen blijven. Kolonialisme is sowieso al geen geliefd onderwerp bij veel kunstliefhebbers omdat het de wens in de weg staat dat je ook gewoon moet kunnen genieten van kunst. Een kunstenaar, curator en kunstcollectief die de westerse kunstwereld een spiegel voorhouden op een westers podium zal de wenkbrauwen nog meer laten fronsen. „Zo moeilijk is het niet”, grijnst Martens op de vraag of het niet wat eenvoudiger kan. „Een gemeenschap maakt kunst van klei en koopt met de opbrengsten van die kunst land dat geconfisqueerd werd terug.”

V.l.n.r. Ced’art Tamasala, Matthieu Kasiama Kilapi, Renzo Martens, Hicham Khalidi, Lisette Mbuku Kimpala
Foto Koos Breukel

Philomène Lembusa (1989) probeert dat verhaal eveneens te vertellen, via haar beeld Ange Monnaie. Hierin gaat het over de manier waarop kapitalisme de ongelijkheid tussen koloniale machten en gekoloniseerde gebieden vergroot. Een overweldigende vogel met veren in de vorm van geldbiljetten en munten staat er symbool voor. „Het gevecht moet gevoerd worden tegen de ‘Geldengel’, die over het gebied heerst en de mensheid richting zelfvernietiging duwt”, vertelt ze, staand naast haar beeld, dat straks afgegoten in cacao en palmvet in Venetië te zien zal zijn. „Het is een wonderbaarlijke vogel, die de touwtjes in handen heeft en tegelijkertijd een schepper is. De vogel is de baas over de wereld en heeft veel geld, echt heel veel. Alleen is het geld nodig om anderen te helpen, gebieden te ontwikkelen, in plaats van te blokkeren.”

Op deze plantage laat de vogel symbolisch enkele van haar veren los, want inmiddels is er bijna 300.000 euro verdiend met de beelden die op verschillende plekken te zien waren. Maar het land levert ook op conventionele manier inkomsten op.

Sara Mapaya (1990) woont op de post-plantage waar ze als landbouwkundige werkt. „Tien jaar geleden was deze plantage een en al grasland. Inmiddels is hier een serieus bos en verbouwen we producten, waarvan we ook een deel verkopen op de markt verderop. Deze nieuwe plantage is belangrijk voor de identiteit van dit gebied. Wat er door de monocultuur van Unilever verloren is gegaan, wordt nu hersteld.”

Dat kan niet voor honderd procent, want „door klimaatverandering moet je rekening houden met een andere methode van herplanting. Er is veel droogte geweest, en de temperaturen zijn hoger. Maar de beste vorm van herstel in dit gebied is meer bomen planten.”

Missionaris

Curator Hicham Khalidi: „Wat CATPC goed laat zien is dat culturele- en biodiversiteit goed samengaan. Kolonisatie leidde ook tot culturele eenvormigheid. De oplossing is te vinden in lokale gemeenschappen, om een cultuur die bijna was weggevaagd in ere te herstellen.”

Een verhaal dat ook centraal staat in een kunstwerk van Tamasala, How My Grandfather Survived. „Mijn overgrootvader viel uit een palmboom en stierf toen hij er palmolie uit moest oogsten voor Unilever. Mijn grootvader werd na zijn dood opgevangen door een Belgische priester. De priester was enerzijds zijn redder, maar de missiepost stond ten dienste van het bedrijf en vernietigde onze cultuur en vaagde de bossen weg. Op het beeld zie je de missionaris met zijn arm om het kind heen. Samen houden ze de bijbel open, maar ik heb die bijbel bewust op de kop afgebeeld. ‘Zalig zijn de armen’. Dat is precies wat we nu zijn: totaal verarmd.”

CATPC (Mbuku Kimpala), Madame des Musées – Lady of Museums, 2023.
CATPC (Ced’art Tamasala), Comment Mon Grand-Père a Survécu – How My Grandfather Survived, 2015.

Foto’s: Peter Tijhuis

Tamasala’s verhaal is een van de vele die een persoonlijke achtergrond hebben. „De meeste zijn persoonlijk”, vertelt Mbuku Kimpala (1986). Van haar is in Venetië straks Madame des Musée te zien. „In mijn werk wil ik graag laten zien dat ik trots ben op mijn lichaam. Ik geloof in de schoonheid en de kracht ervan. Maar het gaat er ook om hoe anderen naar het lichaam van vrouwen kijken. Met het beeld Madame des Musée, dat ik zelf Mama Plantation noem, toon ik een moeder en een kind. Het kind zuigt de hersenen van de moeder leeg. Er omheen zie je allemaal white cubes.” De white cubes staan symbool voor westerse musea, die hun bestaan mede te danken hebben aan de inkomsten uit kolonies.

Het geld waarmee musea werden gebouwd werd verdiend op onze plantages.Mbuku Kimpala

Terwijl ze naast haar beeld staat wijst ze aan hoe de moeder zich leeg laat zuigen. „Het plantagesysteem heeft de vrouw gegijzeld. Het kind dat van een continent ver weg komt, maakt ontwikkeling onmogelijk. Het neemt de kennis over planten en het gebied van de moeder over, om dat naar eigen voordeel om te vormen. Wat dat betekent voor dit gebied hebben we gezien: de moeder zal zich altijd moeten vermenigvuldigen, steeds meer palmolie, van plantage tot plantage.”

De plantage en de musea in de vorm van kubusjes zijn wat haar betreft één en dezelfde. „Dat komt omdat het geld waarmee musea werden gebouwd om jullie verhalen te vertellen gebouwd zijn met geld van plantages. We voeden jullie, maar niet onszelf.”

Gekruisigde donor

Haar verhaal lijkt op dat van Martens, die in eerder werk ook al een relatie legde tussen kolonialisme, kapitaal en het consumeren van kunst. Khalidi had bezwaar tegen de manier waarop Martens dat deed in zijn film Enjoy Poverty (2008). Een confronterende film waarin Martens zichzelf neerzet als een stereotype witte man die Congolezen laat zien hoe ze hun armoede beter moeten verkopen aan hulporganisaties. „De mensen die gefilmd zijn in Enjoy Poverty spelen een rol zonder dat ze precies weten waar ze aan meewerken. Ik heb daar moeite mee”, legt Khalidi uit.

In dit nieuwe project gaat het erom dat CATPC-kunstenaars hun gebied, verhaal en verleden zelf exploiteren. „Het idee dat kunst zich bezighoudt met kunst is wat mij betreft achterhaald. Het idee dat kunst vrij moet zijn, is een politiek van de onschuld. Kunst moet juist verantwoording dragen voor de condities binnen de kunst”, aldus Khalidi.

CATPC (Matthieu Kasiama and Ced’art Tamasala), Crucifixion du Bailleur – Crucifixion of the Art Collector, 2023.
CATPC (Richard Leta): Pende Vengeance 1931

Foto’s: Peter Tijhuis

Dat kan alleen nog steeds niet verteld worden zonder Martens, ook al treedt hij steeds meer op de achtergrond. „Ik heb een steeds kleinere een rol, en dat is prima”, zegt Martens meermaals. Khalidi lacht wanneer Martens voorstelt dat Khalidi zijn rol kan overnemen. Hij gaat prompt staan en doet Martens na. „Hallo, ik ben de witte man.” Khalidi maakt zich groot en doet alsof hij lange haren laat wapperen. Zo bespot hij het ongemak dat voor de buitenwereld kleeft aan dit project.

De vraag is dan ook: waarom kan dit project niet zonder Martens? En is het niet een vorm van culturele toe-eigening? „Ik geloof niet dat ik daaraan doe”, zegt Martens. „Ik ben op eerlijke voorwaarden het gesprek aangegaan en die gelijkwaardigheid is onze gedeelde basis.”


Lees ook
De sculptuur Balot is terug in het Congolese Lusanga – maar mag hij er ook voorgoed blijven?

Het beeld van Balot en de geest van Fundji

Matthieu Kasiama (1987) is het daarmee eens, vertelt hij op een donkere avond, nadat de generator is uitgevallen. Hij maakte het beeld Crucifixion du Bailleur waarin een Christuskruis de letters ‘mono culture’ draagt. „Het is de gekruisigde donor, de plantage-eigenaar dus, maar het kruis staat ook voor de wedergeboorte”, legt hij uit. Als het aan hem ligt, wordt met hulp van de kunstwerken de plantage 7.000 hectare groot. „Mijn verdere wensen? Uit de enorme armoede komen. We willen dat onze kinderen het beter krijgen, we willen goeie scholen, een goed ziekenhuis, betere wegen, voldoende voedsel en middelen om die te verkopen. Ik kan nog wel even doorgaan, maar dan is jouw opschrijfboekje wel vol.”

CATPC (Jean Kawata & Ced’art Tamasala): White Cube
Foto Peter Tijhuis



Lees ook
Erken dat uitgebuite plantagearbeiders co-auteurs van het Stedelijk Museum zijn

Op losse schroeven, Jan Dibbets, 1969