Waar begint de een en houdt de ander op? Een vrolijk filosofisch boek over tweelingen biedt verrijkende inzichten

‘Ik hoorde je op de radio. Heb jij nu óók al verstand van Napoleon?’ Ik had het gevoel dat ik me moest verdedigen, totdat het tot me doordrong dat de collega in kwestie mijn eeneiige tweelingzus op de radio had gehoord. Onze stemmen klinken exact hetzelfde. Eén keer schoven we samen aan bij een radioprogramma. Toen interviewer Theodor Holman zich realiseerde dat we voor de luisteraar niet uit elkaar te halen waren, besloot hij daar iets aan te doen. Mijn zus zei iets. „Dit was Lotte”, zei Holman. Ik zei iets. „Dat was Stine”. Dat ging een poosje zo door, totdat Holman begon te lachen en zei: „Dit was LotteStine.”

Holman raakte een gevoelige snaar. LotteStine, als één naam, ik als tweede. Mijn B-complex gaat diep. Mijn zus kwam als eerste ter wereld, ik vijfenvijftig minuten later. In Denemarken hoef je niet direct na de geboorte een naam te geven, je mag je baby rustig observeren en binnen zes maanden besluiten welke naam het beste past. Wij kregen na onze geboorte een polsbandje om, zij was ‘A’ en ik heette ‘B’. Na een paar maanden werd ik ‘Stine’, maar voor de buitenwereld waren we een eenheid: „Daar heb je de tweeling”; „Lottestine, eten!” Het is, naast een diep doorvoelde levenservaring, ook een filosofische kwestie van jewelste: deel je als eeneiige tweeling een gemeenschappelijke ‘wij-identiteit’, iets wat eenlingen niet hebben?

Daarover en over tal van andere filosofische tweelingvraagstukken gaat How to be Multiple. The Philosophy of Twins van Helena de Bres. Zij is hoogleraar filosofie en haar tweelingzus werkt ook op de universiteit, als linguïst; bovendien verzorgde Julia de Bres als illustrator de tekeningen bij het boek. How to be Multiple is geen wetenschappelijk werk, maar een ‘creatief non-fictieboek’, zoals De Bres dat zelf noemt. Ze verweeft anekdotes uit haar tweelingenleven losjes met filosofische beschouwingen. Het is verfrissend om nu eens niet te lezen over datgene waar tweelingen het vaakst voor worden ingezet, namelijk uitvogelen wat nature is (biologisch gegeven) en wat nurture (opvoeding en omgeving). De Bres stelt dat tweelingen vooral gebruikt worden om andermans vraagstukken op te lossen, maar dat dit type onderzoek uiteindelijk niet over tweelingen zélf gaat. Haar filosofische blik richt zich op vragen als: hoe verrijkt het tweelingschap onze kijk op autonomie, bewustzijn, persoon-zijn, liefde en de vrije wil?

Freakshow

Het boek begint met de constatering dat je als tweeling altijd de blik van de ander op je weet. Dat noemt zij, vrij naar the male gaze, ‘the singleton gaze’. De eenling staart je aan alsof je een freakshow van de natuur bent: twee mensen die er hetzelfde uitzien, hetzelfde bewegen en praten, dat is iets wonderlijks. Vier op de duizend geboortes zijn een tweeling en dat maakt dat je nog altijd de uitzondering bent en van de eenling-norm afwijkt. De eenling projecteert allerlei angsten en verlangens op jou, zoals: had ik maar zo’n wederhelft, dan was ik nooit alleen. Horrorfilms tonen gestoorde tweelingen als moordlustig en eng. En dan zijn er de seksfantasieën met tweelingen (twinporn fantasy).

Om orde te scheppen in de verwarrende ervaring van het dubbel zien, gaat de eenling tegenstellingen op de tweeling plakken, zodat er een overzichtelijk schema ontstaat om te begrijpen wie wie is: winnaar-verliezer, eerste-tweede, mannelijk-vrouwelijk, de mooie-de lelijke, de introverte-de extraverte, de buitenspeler-de binnenzitter, tomboy-femme, georganiseerd-chaotisch, luid-stil, dominant-volgend, vrolijk-piekeraar.

Als tweeling internaliseer je deze typeringen, je komt er nooit meer helemaal van af. Zo vertelt Helena de Bres dat zij en Julia op een dag Bert en Ernie-poppen krijgen. Op zich heel fijn dat je als tweeling niet één cadeau krijgt (mijn zus en ik hebben ooit een speelgoedaap, ‘voor de tweeling’, kapot getrokken), maar ‘piekerende’ en ‘introverte’ Helena krijg tot haar grote ongenoegen Bert, en de immer ‘stralende’ en ‘extraverte’ Julia krijgt Ernie. Zoiets hakt erin, Bert of Ernie krijgen is een existentiële kwestie, ik kan het weten. Wij kregen ze ook, mijn zus kreeg Ernie (maar natuurlijk!) en ik kreeg, nee, wás Bert. Op foto’s uit onze jeugd zie je de vorming van een levenslange tegenstelling: daar staat mijn zus goed gehumeurd, meestal met een vrolijke voetbal in haar handen met een grote glimlach poseren. Ik sta er met een grote frons naast, als mopper- en piekerhoofd.

Binair denken

Dit binaire denken op tweelingen plakken (en tweelingen doen dat zelf overigens ook hartstochtelijk om uit te vogelen wie nu wie is) is zonde, stelt De Bres. Want juist tweelingen bieden een mogelijkheid om het binaire denken te doorbreken. Waar begint de een en houdt de ander op?

Zijn tweelingen ‘dezelfde persoon’, als ze hetzelfde DNA delen en hetzelfde gelijkende lichaam? Of delen ze een extra zielsbewustzijn naast hun individuele bewustzijn? Dat tweelingen elkaars gedachten zouden kunnen lezen, is wetenschappelijk al lang naar de prullenbak verwezen, al blijft het een van de meest gestelde vragen aan tweelingen. Dat ze goed aanvoelen wat de ander wil en denkt, komt vooral door de gedeelde levenservaring.

Zelf vertel ik weleens dat ik dikker werd toen mijn zus zwanger werd en zelfs weeën voelde toen zij ging bevallen. De prozaïsche verklaring is dat ik uit enthousiasme meer ging eten en grote verbeeldingskracht aan de dag legde om mij te verplaatsen in mijn zus, die zou gaan baren.

In de westerse filosofie wordt het persoon-zijn gekoppeld aan het unieke brein. Dat brein zit in een hersenpan, en dat is begrensd van de buitenwereld. Maar recente theorieën, zo stelt De Bres, lokaliseren vormen van bewustzijn ook buiten het lichaam, want ook daar vinden mentale functies plaats. Zo stellen de bewustzijnfilosofen Andy Clarks en David Chalmers dat mentaal bewustzijn materieel verankerd is, dat denken niet zonder zaken als pen, papier, typemachine kan. Ook ondersteunen tweelingen theorieën dat het zelf relationeel is: dat je het vormt in contacten met anderen en zo het verhaal over wie jij bent construeert.

Individuele autonomie

Tweelingen zijn volgens De Bres met name zo interessant, omdat ze morrelen aan een klassieke opvatting van ‘individuele autonomie’ als het hoogst bereikbare in de westerse cultuur. Als tweeling groei je doorgaans op in een of andere vorm van symbiose. Je wordt aangesproken met ‘jullie’ en antwoordt met ‘wij’. Vanaf je geboorte besef je meteen dat je niet uniek bent, en tegelijkertijd begint de levenslange queeste naar je uniciteit – wie ben jij ten opzichte van die gelijkende ander.

Mijn zus en ik begonnen onze individualiteit te onderstrepen door in eerste instantie uiterlijke verschillen, zoals een andere kleur kleding, en kort versus lang haar. Later kwamen de grotere psychologische breukmomenten, zoals ieder naar een andere school, opdat je niet de hele tijd als ‘de tweeling’ wordt gezien. De Bres schrijft over het moment dat haar zus besloot op grote afstand van haar te gaan wonen (Nieuw-Zeeland), en hoe dit het tweelingschap onder druk zette. Het eindeloze dagelijkse appen houdt de band heel. Ik herinner mij hoe mijn zus haar kont tegen de krib gooide toen ik zei dat ik dringend naar Nieuw-Zeeland moest om uit te zoeken of daar niet mijn levensgeluk lag – no way dat ze daar mee akkoord kon gaan.

De Bres wil niet weten wat autonomie precies is, maar kiest voor het tweelingperspectief: wat brengt de symbiose je? Het leukste en openhartigste hoofdstuk gaat over hoe je als tweeling andere intieme relaties in je leven toelaat. Helena de Bres vertelt dat haar zus Julia op een dag met een bekentenis komt: ze is verliefd op een vrouw geworden. Helena valt van haar stoel en grapt: oké, en nu moet ik zeker ook…? Nog geen jaar later heeft ze ook een relatie met een vrouw. De Bres onderzoekt hoe hun queer-zijn interacteert met het tweeling-zijn en hoe ze beiden een pad bewandelen dat ze voor de tweede keer ‘anders’ maakt.

Daar komt ook nog eens bij dat ze beiden een ziekte onder de leden hebben (osteogeniesis imperfecta type 1), een ziekte waarbij botten gemakkelijk breken. Deze ziekte bepaalt ook het zelfbeeld van Helena en haar verhouding tot haar seksualiteit en haar/hun lichaam, ze spreekt niet ongeestig van ‘twintersectionality’.

Intieme relaties

Ik heb er nooit uitvoerig met andere tweelingen over gesproken, maar ik durf de bewering aan dat partner zijn van een tweeling heel pittig kan zijn. Als partner heb je, hoe je het went of keert, ook een relatie met een duo. Je moet ertegen kunnen dat er altijd iemand is met wie je zus de hele tijd door communiceert, iemand die op nummer één staat. De grootste relatietest is de ontmoeting met en goedkeuring van de partner door je tweelinghelft. Ook zijn de verwachtingen van vriendschap en liefde met anderen (te?) groot: als tweeling ben je door en door loyaal naar elkaar, van iets definitief afbreken na ruzie is geen sprake. Het is verfrissend dat De Bres deze ongedifferentieerdheid, de symbiose, niet als probleem definieert maar als meerwaarde. De Bres roept op om de cultuur die zo gefixeerd is op autonomie en individualiteit meer te laten inspireren door fluïde identiteiten als het tweelingschap.

Van het hoofdstuk over liefde en intimiteit heb ik bijzonder genoten. Niet eerder las ik zo eerlijk en openhartig over hoe tweelingen omgaan en worstelen met intieme relaties met anderen.

Zeker, ik snakte bij dit boek naar meer structuur: een iets degelijker cultuur- en wetenschapsgeschiedenis van tweelingen zou ook welkom zijn om zo meer zicht te krijgen hoe er door de loop van de tijd gedacht is over tweelingen. Maar voor wie dat loslaat, biedt How to be Multiple een feest van herkenning, en boeiende reflecties.

Drieling

Aan het eind van haar boek schrijft De Bres over tweelingen die zichzelf commercieel uitbuiten. Ze noemt een paar beroemde tweelingen die succesvol waspoeder verkopen, kunst maken over hun gelijkenis of anderszins ‘twinfluencer’ zijn. Ze vindt het ingewikkeld: hebben deze tweelingen de regie of draaien ze mee in een markt waarin lichamelijkheid toch al geobjectiveerd en gekapitaliseerd wordt?

Ik geef het meteen maar toe, ik heb ook wel eens mijn tweeling-zijn ingezet om aandacht te trekken of om interessant te doen. Vorig jaar nog, toen ik aanschoof bij een feestelijk diner. Ik zat te praten met een leuke vrouw, en begon een beetje op te scheppen dat ik een tweelingzus had. Ze knikte aandachtig, zei toen losjes: joh, wat leuk, ik ben een drieling. Ik staarde haar aan. Drie exemplaren van deze slimme, leuke vrouw?

In een moment van onoplettendheid had ik niet door dat de zussen tussen de gerechten door van plaats waren gewisseld, tijdens het dessert zat ik met nummer twee te praten van de drieling (sorry, nummer twee). Ik kon niet ophouden met kijken en vragen stellen over hoe het was om een exotische drieling zijn. Vergeef me mijn twin gaze, ik kon het niet helpen. Ik sluit me aan bij de oproep van De Bres: leve de spiegel van de meervoudigheid.