Hoe vang je Lucebert, een van Nederlands naoorlogse belangrijkste kunstenaars, in honderd objecten?

Het Stedelijk Museum Alkmaar durft er zijn vingers aan te branden: Lucebert (1924-1994). Nu het de honderdste geboortedag is van de schilder en dichter, de keizer van de Vijftigers, gelieerd aan Cobra, is een echt grote herdenking uitgebleven. Dat zal wellicht te maken hebben met de ophef van een paar jaar geleden. Biograaf Wim Hazeu ontdekte dat de nog jeugdige Lucebert nationaal-socialistische sympathieën had gekoesterd.

Lucebert had zich tijdens de bezetting vrijwillig aangemeld voor de Arbeitseinsatz in een Duitse wapenfabriek, had in twee brieven zeer antisemitische taal geuit, en had enkele brieven met Hitlergroeten ondertekend. In één brief had hij Hitler geciteerd. Die is nu opgenomen in de expositie 100XLucebert in Alkmaar, de stad waar hij overleed.

De expositie gaat uit van Luceberts eigen uitspraak „Een kunstwerk moet een prisma zijn, het moet van alles weerspiegelen.” Dus allerlei facetten van het multi-talent komen aan bod, met de boodschap dat het oorlogsverleden slechts één ervan is.

Grootse meeslependheid

Daarvoor zijn honderd werken uitgekozen, chronologisch opgesteld, te beginnen met een nog schoolse tekening uit 1936 van een meisje in klederdracht, toen Lucebert nog gewoon Bertus Swaanswijk heette en elf jaar oud was. Al snel raakte hij bevangen door andere inspiratie. In een langharig zelfportret uit 1942 kijkt hij de beschouwer recht aan, een jaar later schrijft hij een gedicht van Friedrich Hölderlin over en tekent er William Blake-achtige gestaltes omheen.

Je proeft een verlangen naar grootse meeslependheid, waarvoor hij gretig keek naar Rafaël, Dürer en Kollwitz. Een waterverftekening uit 1946 is dan weer meer fauvistisch, en al gauw wordt Picasso zijn voorbeeld: het besef dat je vormen ook kunt vervormen, uit elkaar halen. Alles op losse schroeven.

De tyrannie der Vrijheid (1966).
De tuchtig (1989).
De dichter voedt de poëzie (1952).
De drie groeifasen van een dichter (1986).
Les Miserables (1990).
Beest en kind (1960).

Foto’s: Amsterdam/ Collectie Stedelijk Museum Amsterdam, Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Collectie Stedelijk Museum Amsterdam, Collectie erven Lucebert

Dat zou Lucebert blijven doen. De man begint bij een vinger en eindigt bij een oog, zei Rudy Kousbroek al eens. Vlekken Oost-Indische inkt vormen vreemdsoortige wezens in een grillige tekenkunst waarmee hij zijn gedichten in kleine boekjes illustreerde en aansluiting vond bij Cobra. In zijn schilderijen wisselde hij sombere tinten in dikke verf af met meer lyrische kleuren en vormen, lijnen die bibberig omhoog kruipen en weer omlaag, soms abstract en dan weer niet. Je herkent vleugjes Dada, Klee, Arp in een artistieke honger die bij vlagen beïnvloedbaar en modieus overkomt. Maar, dat leidde ook tot een energieke experimenteerdrift die tot zijn dood zou blijven duren.

Demonen

Dat blijkt uit de foto’s, keramiek, poëzie, tekst, tekeningen en meer, waarbij onbekende werken uit privécollecties te zien zijn tussen bekende sleutelwerken. De geboorte uit 1962, een grillige gestalte tegen een kleurige achtergrond, hing in 1964 op de Biënnale van Venetië als kanshebber voor de Grote Prijs voor Schilderkunst. Maar die ging naar Robert Rauschenberg en plots gold Amerikaanse popart als nieuwste van het nieuwste – ook het verloop van de kunstgeschiedenis kent zo zijn grilligheden.

De expositie laat zien waarom de oorlogsbrieven van Lucebert zo verbaasden: er is niets nationaal-socialistisch aan deze kunst te zien

Het pièce de resistance in Alkmaar is het monumentale De tyrannie der Vrijheid waar hij in 1966 mee worstelde. Hij bleef het maar overschilderen om tot de ontdekking te komen dat niets of niemand ‘ho’ zegt: kunst moet je helemaal zelf doen. Ergo de titel. Geen wonder dat de vrije vormen hier, en ook in latere schilderijen, demonen zijn. Vrijheid werd in zijn werk maar zelden feestelijk. En nu vraag je je af in hoeverre die absurdistische grimmigheid een puur artistieke keuze was. Want zijn verzwegen geheimen niet ook een soort demonen?

Natuurlijk heeft het museum gelijk. Er zitten volop facetten aan het werk van Lucebert, tegelijkertijd komen die nu in een ander daglicht te staan. Juist daarom is deze expositie welkom, als potentiële aanzet voor herijking. Zo laat de expositie bijvoorbeeld zien waarom die oorlogsbrieven zo verbaasden: er is niets nationaal-socialistisch aan deze kunst te zien. Eerder valt op hoe Lucebert zich na de oorlog uitte met een radicaal expressionisme en fel antimilitarisme.

Atelier in Bergen (1979).
Stilleven (1954).

Foto’s: Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Poëtische kritiek

Neem zijn Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia uit 1948, een poëtische kritiek op de politionele acties die je nu vanzelf ook anders bekijkt. Want wilde hij zich hiermee misschien ook zo snel mogelijk distantiëren van zijn oorlogsverleden? Of zoals het staat opgeplakt op een tekening annex collage uit 1954: ‘Invloeden uit het verleden blijven doorwerken’.

Aan het eind van zijn leven doemt meer dreiging op in zijn werk, gevoed door soms uitzinnige kleuren – waarbij zijn kleurenblindheid misschien wel een voordeel was. Prachtig schilderde hij in 1989 wraakengelen met als titel De tuchtiging. Het is een beeldschone boetedoening, tenminste, als het dat is.

We kunnen het hem niet meer vragen. Hij heeft gezwegen en hij en zijn kunst kunnen zich niet verweren – alles van waarde is weerloos. In de ontstane discussie is daarom al een vergelijking getrokken met de bijna gelijktijdige onthulling van racistische anti-Aziatische denkbeelden van Einstein, die toch echt geen afbreuk deden aan de relativiteitstheorie. Dus waarom wel bij kunst? Luceberts bewonderde oeuvre is immers zelf niet veranderd.

Foto’s: Foto Roel Backaert

Pijnpunt

Het pijnpunt is dat kunst, zeker ook in de tijd van Cobra, werd gezien als diepgevoelde expressie van het waarachtige, niet los te zien van waarachtigheid van de kunstenaar. Zo bezien zou zijn kunst leugenachtig zijn. Maar, op die blik is wat af te dingen. Die visie hangt namelijk ook samen met het wat geëxalteerde beeld van de kunstenaar als ziener. Dat vraagt al langer om relativering en dan kun je die naoorlogse expressie ook beschouwen als modeverschijnsel, ontstaan in een tijd die daarom vroeg, gemaakt door ook maar mensen.

Zelfportret in spiegel (1954).
Foto Lucebert/ Nederlands Fotomuseum

Meer onderzoek volgt, maar wie de waarheid in deze kunst zoekt, zal die waarschijnlijk niet echt vinden. Ten eerste is elk mens veranderlijk en onverklaarbaar. Het ware zelf is een lastig gegeven dat in feite niet bestaat. Ten tweede is kunst cryptisch, het heeft geen ondertiteling. Dat besef wordt versterkt als je door de expositie wandelt. De honderd behoorlijk verschillende objecten laten zien dat Lucebert best veel niet-Lucebert-achtige kunst maakte. Tot en met zijn laatste ziekenhuisopname in 1994, hij had lymfeklierkanker, experimenteerde hij alle kanten uit.

Door die veelzijdigheid te belichten, zit de expositie vol wisselvallige kwaliteit – zo gaat dat bij experimenten. Ook die tonen iets van de complexiteit van mensen en van kunst. Namelijk dat eensluidende antwoorden niet te vinden zijn. Alleen verwarring. Zoals het lyrische en chaotische absurdisme in het werk van Lucebert.

over LucebertKunstenaar Michael Tedja

Werken van Michael Tedja in Stedelijk Museum Alkmaar.
Foto Roel Backaert

Dit is geen politiek statement. Voor dat soort kunst moet u niet bij mij zijn. Zo, dan is dat duidelijk. Waarom zeg ik dit? Omdat ik ervoor heb gekozen een ultrakorte reflectie te schrijven op de positie van de dichter en de schilder Lucebert in het licht van een aantal actuele problemen waarmee we in deze tijd kampen. Een van de grootste onderwerpen binnen die problemen is het thema identiteit. Misschien laat ik het bij dat thema en diep ik het uit binnen deze reflectie van pak ’m beet zo’n vierhonderd woorden. Schier onmogelijk natuurlijk.

Het kostte mij geen moeite om een relatie te leggen tussen de dichter en schilder Lucebert en mijzelf. Ik heb een bloedhekel aan de begrippen zwart en wit. Alsof die een verklaring zouden geven voor dat wat goed of slecht is. Ter voorbereiding op de tentoonstelling 100 x Lucebert, die in maart in museum Alkmaar opent, las ik de gedichten van Lucebert uit de postuum verschenen bundel Vaarwel. Op de map waarin de gedichten uit ‘Vaarwel, achtergelaten gedichten’ lagen, staat met potlood geschreven ‘In de schaduw van de ander’. Luceberts originele handschrift.

Nu, na meer dan zeventig jaren, is er dan een vaarwel, als een afscheid en tegelijkertijd een actualisering van de poëzie en autonome positie van de dichter en schilder Lucebert. Hij vond dat echte schoonheid verschrikkelijk en solitair, loodzwaar en moeilijk moest zijn. Daar ben ik het als collega-dichter en schilder hartgrondig mee eens. Want wie of wat is zuiver en wie of wat niet? Lucebert moet een hekel gehad hebben aan het discrimineren van mensen op basis van kleur. Hij schreef in een tijd van preutsheid en bekrompenheid in de kunst, en waarschijnlijk als reactie daarop; „er is een grote norse neger in mij neergedaald”.

Via het internet heb ik verschillende voordrachten van hem kunnen beluisteren. Wat een mooie voordrachten heeft de man gegeven! En ik hoorde er op een natuurlijke manier de jazz in terug. De lelijke brieven die onlangs opdoken zijn er ook, ja. Die brieven heb ik in het Literatuurmuseum bekeken en gelezen. Wat nog best lastig was vanwege het minutieuze handschrift. Ach ja, Lucebert heeft in zijn jeugd een aantal dingen gezegd en geschreven, foute dingen, dat zeker, fout zoals het een jonge en nog ongevormde kunstenaar betaamt. Hij heeft dingen geschreven die niet stroken met wat politiek correct zou moeten zijn. Nogmaals: wie is zuiver en wie niet? Houdt daar alstublieft mee op. Lucebert heeft mij geïnspireerd en doet dat nog steeds.