Wielercoach Aike Visbeek: ‘In koers moet ik binnen een paar tellen en met weinig informatie beslissingen nemen’

Eigenlijk, zegt Aike Visbeek, is hij áltijd coach geweest. Toen hij in de jaren tachtig opgroeide in Krommenie, als zoon van een fietsenhandelaar, bekeek hij het wielrennen al met het oog van een ploegleider. „Je had toen de Panasonic-ploeg. En Kwantum, van Jan Raas. Aan het eind van het seizoen zat ik te puzzelen: welke renners zou ik wegdoen? En welke zal ik erbij halen? Ik was toen zes of zeven jaar oud.”

Ploegleider werd-ie, al op jonge leeftijd. Nadat een hardnekkige knieblessure een einde maakte aan zijn eigen ambities als renner, ging Visbeek als mid-twintiger aan de slag bij de Zaanse amateurvereniging DTS (Door Training Sterk). Hij werkte daar samen met Merijn Zeeman, tegenwoordig de grote man achter de beste wielerploeg ter wereld, Visma-Lease a Bike.

Via een aantal tussenstappen belandde Visbeek bij de Sunweb-ploeg, waar hij Tom Dumoulin in 2017 naar de eindzege in de Giro d’Italia coachte – „nog altijd het mooiste wat ik heb bereikt”. Sinds 2021 heeft hij de sportieve leiding over Intermarché-Wanty, een kleine Belgische ploeg die op het hoogste niveau koerst. Ondanks het – naar eigen zeggen – kleinste budget van het profpeloton wist Visbeek opmerkelijke resultaten te boeken. De Zuid-Afrikaanse klimmer Louis Meintjes eindigde in 2022 als achtste in de Tour de France. In datzelfde jaar schreef Visbeeks Eritrese protegé Biniam Girmay geschiedenis met zijn zege in Gent-Wevelgem, door als eerste Afrikaan een voorjaarsklassieker te winnen. Hoewel de resultaten vorig seizoen enigszins tegenvielen, wordt in de wielerwereld met enige bewondering gekeken naar Intermarché. Wat is Visbeeks geheim?

NRC spreekt Visbeek vanuit zijn huis in het Zweedse dorpje Häggeby, waar hij twintig jaar geleden neerstreek vanwege de liefde. Vanachter zijn computerscherm werpt hij zo nu en dan een schuine blik opzij, naar zijn tuin, waar hij die ochtend „een heel grote struik” in de fik heeft gestoken. „Het heeft gesneeuwd en de grond is nog bevroren. Een mooi moment.”

Voor zijn werk als coach, zegt Visbeek, is het „eerder een voordeel dan een nadeel” om op 1.500 kilometer van België te wonen. „Het is fijn om niet vast te zitten in de drukte en gekte van kantoor. Om slimme plannen te maken moet je soms afstand hebben, niet in de waan van de dag meegaan. Belgische kranten schrijven iedere dag drie pagina’s vol over wielrennen, zeven dagen per week. Dat lees ik hier allemaal niet.”

Gevraagd naar de kern van zijn coachingsfilosofie, moet Visbeek een tijdje nadenken. Het begint, zegt hij, altijd met de „inventarisatie van een sporter”. „Wat is er goed, wat moet er beter? Als ik die analyse voor mezelf heb gemaakt, kom ik met een plan en betrek ik de sporter daarbij.” Hij zoekt altijd „de juiste balans tussen duidelijkheid en een menselijke aanpak”, zegt Visbeek.

Analyseren, een plan maken – erg hemelbestormend klinkt het niet. Maar vergeet niet, zegt Visbeek, dat wielrennen tot vrij kort geleden een tamelijk ouderwetse sport was, waarin overgeleverde tradities en een sterke ‘niet lullen maar poetsen’-mentaliteit de toon zetten: eindeloze duurtrainingen, een overvolle wedstrijdagenda, nauwelijks aandacht voor rust en voeding. Visbeeks oude werkgever Sunweb (tegenwoordig bekend als DSM) was een van de eerste teams die ging werken met het concept van ‘periodisering’: zorgen dat een coureur in vorm is precies wanneer hij in vorm móet zijn.

„Vroeger was het idee: net zo lang wedstrijden rijden tot je over de limiet bent, en dan eens een weekendje vrij plannen”, zegt Visbeek. Hij wist al vroeg in zijn carrière dat hij dat anders wilde doen. „Bij Sunweb maakten we een planning voor het hele jaar. We zeiden: die koers laten we schieten want die valt nog in een trainingsperiode.” Zo’n planmatige aanpak is nog altijd niet overal in het wielrennen de standaard, zegt Visbeek. „Bij veel ploegen wordt nog steeds een wedstrijdprogramma over de schutting gegooid en als trainer moet je daar maar het beste van maken. Ongelooflijk maar waar.”

Dat Merijn Zeeman en hij openstonden voor vernieuwing, is volgens Visbeek geen toeval: anders dan „98 procent van de coaches” hebben ze geen verleden als profrenner. Zo’n gebrek aan koersverleden heeft behalve nadelen („langer het gevoel hebben dat je je moet bewijzen”) ook één groot voordeel, zo merkte hij: „Merijn en ik stonden meer los van de traditie, van de houding: zo hebben we het altijd gedaan.”

Is het belangrijk dat je als coach alles weet van je renners?

„Tot op zekere hoogte.” Visbeek begint over Boy van Poppel, een renner uit zijn ploeg. Zoon van Jean-Paul van Poppel, in de jaren tachtig en negentig een succesvolle sprinter. „Als zoon-van heeft Boy heel veel advies gekregen, gevraagd en ongevraagd. Die jongen heeft in de loop der jaren gemerkt: ik moet gewoon met één trainer werken, niet te veel shoppen.” Door die strakke houding, zegt Visbeek, botst Van Poppel wel eens met de ploegleiding. „Zijn we op trainingskamp en vindt Boy dat er in zijn groepje te hard gereden wordt. Als coach is het dan makkelijk om te zeggen: kom op, blijf bij de groep, daag jezelf eens uit. Maar ik vraag me op dat moment af: waarom heeft-ie zo weinig flexibiliteit? Dat komt omdat hij z’n les geleerd heeft: te veel mensen die zich met hem bemoeien, dat werkt niet. Ik ben soepeler met hem omdat ik zijn voorgeschiedenis ken.”

Hoort conflict met sporters bij het vak van coach?

„Ja. Duidelijkheid is voor mij de sleutel. Een duidelijk doel en een duidelijk uitgesproken verwachtingspatroon. En dat leidt wel eens tot conflicten.”

Visbeek vertelt over een andere sprinter in zijn ploeg, de Vlaming Gerben Thijssen, bijgenaamd ‘Big G’. „Echt een winnaar, explosief karakter. En superimpulsief, zoals veel sprinters.” Deze winter besloot Visbeek om Thijssen „los te maken” van Boy van Poppel, zijn vaste lead out – de renner die de sprint aantrekt. Door hem uit de „comfort zone” te halen, dacht Visbeek, zou Thijssen meer zelfvertrouwen krijgen en beter worden. „Dan heb je dus een conflict. Ik heb hem meerdere keren moeten uitleggen waarom we dit doen en dat waren geen leuke gesprekken. Maar dit voorjaar zie ik hem inspanningen doen in de finale van de koers die ik niet eerder heb gezien. Zelf weet hij nu ook: tjezus, ik ben echt een veel sterkere renner geworden.”

Foto’s: Piero Cruciatti

Kijk je veel naar je renners? Hoe ze eruit zien?

„Ja, bij het ontbijt kijk ik altijd even hoe ze erbij zitten. Naar hun gezichtsuitdrukking. Ogen ze fris of vermoeid? Zijn ze betrokken bij de gesprekken of een beetje stil? Ik kijk ook als ze de bus binnen komen voor een koers. Soms wil je dan de spanning eraf halen, met een geintje of een joviaal gesprek. Maar als je op de ochtend van Parijs-Roubaix de bus binnenstapt en het regent buiten, moet ik niet de lolbroek gaan uithangen. Dan mag de spanning er wel een beetje op blijven.”

Wat je als ploegleider ook moet kunnen, vertelt Visbeek, is omgaan met cultuurverschillen. Het wielrennen is de laatste decennia hevig gemondialiseerd: in de selectie van zijn kleine Belgische ploeg rijden tien verschillende nationaliteiten rond, onder wie een Nieuw-Zeelander, twee Esten en drie Eritreërs.

Bij Biniam Girmay merkte Visbeek in het begin dat hij afkomstig is „uit een cultuur van yes, yes, alles goed. Afstand houden en niet z’n gedachten willen delen. Maar ik wil natuurlijk dat hij óók zegt als het niet goed gaat.”

Hoe krijg je dat voor elkaar?

„Wat ik doe, is weinig praten over het resultaat. Ik vraag: hóe gaan we vandaag resultaat halen? Een uitspraak als ‘we gaan vandaag winnen’, daar kan een sporter niet zoveel mee. Maar als je het hebt over hoe we het gaan doen, dan haal je iemand naar je toe. Dan komt hij vanzelf met zijn gedachten, twijfels en overwegingen. Bij Biniam ging dat ook zo. We moesten zijn vertrouwen winnen. Nu weet ik: als het moeilijk is, durft hij te praten.”

Sensitiviteit voor culturele achtergrond kan trouwens ook van pas bij renners uit traditionele wielerlanden, zegt Visbeek. „We hebben Hugo Page, een Fransman. Die is toch wat trotser dan de Vlamingen. Als je die écht wil bereiken, moet je dat een-op-een doen. Tegen een Vlaming of een Hollander kun je gerust tijdens een overleg zeggen: de communicatie in de koers gisteren was echt niet goed, dat moet beter. Maar als je Hugo voor de hele groep confronteert met z’n fouten, dan slaat hij dicht en komt de boodschap niet meer over.”

Duidelijk zijn betekent dat je ook regelmatig conflicten hebt met renners

In het vak van wielercoach schuilt een vreemde paradox, vertelt Visbeek. Je maakt gedetailleerde plannen, analyseert je een ongeluk, maar als de wedstrijd eenmaal is begonnen zie je nagenoeg niets. „In de ploegleiderswagen hebben we een tv’tje met de koers, maar daar zit 40 seconden vertraging op – áls hij het al doet. De renners hebben oortjes, maar in de finale is er vaak zoveel storing dat ik nauwelijks contact met ze kan hebben.”

Het gevolg: cruciale beslissingen in koers moeten vaak genomen worden op basis van heel weinig informatie – en ook nog eens onder hoge tijdsdruk. „Soms moet je binnen dertig seconden beslissen wat renners te doen staat. Aanvallen? Wachten? Doorrijden? Dan moet je als coach echt in het moment zitten.”

Hoe kom je als coach ‘in het moment’?

„Het begint ermee dat je goed bent voorbereid. Kijk, in een wielerkoers kan echt alles gebeuren, na tien kilometer liggen er vijf man van je ploeg op de grond en wordt het overleven in plaats van meedoen voor de etappewinst. Toch is het belangrijk dat je weet wat er aan zit te komen, dat je een plan hebt. Verder moet ik niet vier koppen koffie drinken voor de koers, dan zit ik met hartslag 120 in de auto. En ik wandel graag een stukje op de ochtend voor de koers. Dan ben ik wat meer geactiveerd, voel ik me op m’n gemak.”

Heb je een voorbeeld van zo’n cruciale beslissing die je binnen dertig seconden moest nemen?

Visbeek vertelt over de Tour de France van 2022. Laatste bergetappe, voorlaatste klim: Col des Spandelles. Zijn klassementsrenner Louis Meintjes moest die dag aanvallen om in Parijs de top-10 te halen. Meintjes zat alleen, voor hem reed een kopgroep, achter hem begon het peloton vaart te maken. Wat te doen? Doorrijden naar de kopgroep, wat veel kracht zou kosten? Of wachten op het peloton, wat de kansen op een goede uitslag zou verkleinen?

„Mijn collega in de ploegleiderswagen zei: we kunnen beter wachten, dan lopen we niet de kans om alles te verliezen. Maar ik zat te kijken naar de samenstelling van de kopgroep. Daar zat Enric Mas, een Spaanse renner die verschrikkelijk slecht daalt. Toen heb ik in een split second besloten: Meintjes moet dóórrijden in de klim. Dan kan-ie in de afdaling Mas bijhalen en met hem en diens ploegmaats terug in de kopgroep komen.”

Het was „superhoog spel”, zegt Visbeek. „We hadden tweeënhalve week gekoerst, iedereen was moe en door zo’n beslissing kon het nog helemaal fout gaan.” Toch pakte het precies zo uit als hij had voorzien. „Meintjes kwam in de kopgroep en reed in de slotklim naar Hautacam met de beste renners omhoog. Hij eindigde die Tour als achtste.”