Het Nationale Ballet komt niet meer naar Drachten. Het Nederlands Dans Theater treedt er ook niet meer op. Ze vindt het jammer, zegt directeur Elly van der Goot van Schouwburg De Lawei.
Ja, als ze per se het Internationaal Theater Amsterdam zou willen boeken, zou ze kunnen bellen. Maar ITA slaat Drachten al jaren over. „Dat was destijds best een aderlating.” Nu heeft De Lawei een band met andere mooie toneelgezelschappen: Toneelgroep Maastricht, Het Nationale Theater uit Den Haag, Oostpool uit Arnhem. Het hoeft niet meer.
Drachten is met 45.000 inwoners niet zo groot, maar de schouwburg met zijn publiek is dat wél. Drie theaterzalen, een filmzaal, drie foyers, de grote zaal telt negenhonderd stoelen. Een theater van die omvang is er in Friesland verder alleen in Leeuwarden, een half uur rijden verderop.
Er zijn dan ook genoeg theater- en dansgezelschappen die graag naar Drachten komen, zegt Van der Goot. Maar klassiek ballet, nee. Ze boekt nu „iets uit de Oost-Europese hoek”. Maar het Nationale Ballet heeft zo’n eigen gezicht – dat is uniek. Dus ja, jammer.
Zo’n vijftig gezelschappen in de podiumkunsten – theater, dans, orkesten – krijgen hun subsidies direct van het ministerie van OCW, steeds voor vier jaar. Ze krijgen die subsidies van het rijk omdat ze artistiek zo hoogstaand zijn dat ze „van nationaal belang zijn”. Dat ze tournees organiseren, wordt van hen verwacht. Maar harde eisen zijn er niet: de zogeheten ‘reisverplichting’ voor gezelschappen is in 2013 afgeschaft.
De invulling van die tournees verandert. Wat Van der Goot in Drachten ziet, is het resultaat van een ontwikkeling die al vóór de coronacrisis begon – en sindsdien versterkt is. Grote tournees langs tientallen speelsteden zijn niet meer vanzelfsprekend. De grote gezelschappen, met name die aan de artistieke top, rijden niet zo gauw meer één avond naar Drachten, Hengelo, Nieuwegein of Lelystad met een vrachtwagen met decorstukken en een bus vol musici of dansers.
Wat is er aan de hand? En zijn er oplossingen?
Aan de top zijn gezelschappen selectiever geworden
Tourneeplanningen verdwijnen na elk theaterseizoen, in jaarverslagen staan de speelsteden zelden: hoe gezelschappen in de podiumkunsten toeren, vroeger en nu, is haast onmogelijk te inventariseren. Maar het grootste gesubsidieerde theatergezelschap, het grootste gesubsidieerde balletgezelschap en het grootste gesubsidieerde moderne dansgezelschap van Nederland hebben alle drie de afgelopen jaren hun tournees ingeperkt, zo blijkt bij navraag. In Drenthe en Flevoland spelen de drie topgezelschappen helemaal niet.
„We zijn selectief in waar we spelen”, zegt directeur Clayde Menso van het Amsterdamse theatergezelschap ITA. In 2019 speelde ITA nog vijftig voorstellingen buiten Amsterdam, en zeventig in het buitenland. Die aantallen zijn nu ongeveer gehalveerd, zegt Menso.
Ook het Nationale Ballet (onderdeel van Nationale Opera & Ballet) uit Amsterdam maakt andere afwegingen dan vóór de coronacrisis, vertelt zakelijk leider Michiel Nannen. Het ballet, dat optreedt met orkest en internationaal befaamd is, deed tot vijf jaar geleden jaarlijks nog zo’n twaalf speelsteden in Nederland aan. Nu zijn dat er acht. De Junior Company, met jonge balletdansers en een minder complexe enscenering, toert nog wel evenveel als voorheen.
Willemijn Maas, directeur van het Nederlands Dans Theater, vertelt dat NDT1 iets minder speelsteden aandoet dan enkele jaren geleden. Dat gebeurde al vóór corona. In 2016 kwam NDT nog in dertien steden, waaronder kleinere als Drachten en Lelystad. Nu doet het gezelschap jaarlijks ongeveer tien steden aan. En minder vaak. Maas: „We komen niet meer met ieder programma overal.” NDT2, met jongere dansers, toert wél net als voorheen langs ruim twintig steden per seizoen. „Maar het is zwaar, naar Groningen op en neer en dan de volgende dag bijvoorbeeld naar Heerlen. De dansers zijn aan het eind van een tournee helemaal áf.”
Voor minder touren zijn meerdere redenen
„De kosten zijn gigantisch gestegen in de afgelopen jaren”, zegt zakelijk leider Michiel Nannen van Het Nationale Ballet. „Hotelkosten zijn bijna verdubbeld, transportkosten ook bijna.” Ook de recente fair practice-maatregelen in de culturele sector, om loon naar werken te betalen, tellen mee. Subsidies zijn niet in dezelfde mate verhoogd.
Gezelschappen kiezen er doorgaans niet voor om de tournees in te korten: ze blijven juist langer in één stad, twee of drie avonden. Ze slaan podia in kleinere steden over omdat daar simpelweg minder mensen wonen. En, zegt Nannen, omdat theaters buiten de Randstad lagere ticketprijzen hanteren dan in het eigen theater in Amsterdam. „Dat maakt het extra lastig om de begroting van een tournee rond te krijgen.”
Ook zijn voorstellingen vaker hele evenementen geworden, met ingewikkelde decors, een educatieprogramma bij de tournee. Alles in één etmaal opbouwen, spelen, en dan ’s nachts weer de bus in naar de volgende stad: het is duur, het verkeer staat vaak vast in de avondspits; dansers, musici en technici raken overbelast.
Lees ook
Minder theatervoorstellingen door hoge kosten en personeelstekorten
Bij ITA in Amsterdam keerde twee jaar geleden de wal het schip. Het ziekteverzuim was hoog, technici van het gezelschap legden het werk neer uit protest tegen de hoge werkdruk. Clayde Menso: „We moeten keuzes maken: waar zetten we onze middelen en mensen in, op een duurzame manier? We investeren in digitaal theater, via livestream. Daar is veel belangstelling voor uit heel Nederland. En we willen weer busreizen naar ITA mogelijk maken.”
Willemijn Maas van het Nederlands Dans theater noemt de werkdruk als belangrijkste reden om minder speelsteden aan te doen. „Sinds corona realiseren we ons in welk tempo we aan het produceren en toeren waren. Het was een enorme machine die van het ene programma naar het andere rende.”
Bij de grootste gezelschappen speelt ook mee dat ze in het buitenland toeren, vertellen ze alledrie. „We zijn de internationale top”, zegt Michiel Nannen. „Dat willen we graag blijven, je wil topsolisten in Nederland hóúden. Zij willen spannende dingen doen, in de wereld meedoen. Dan moet je je in het buitenland laten zien.”
Het maakt programmeren lastiger
Programmeur Carmen Zuidema van Stadstheater De Kom in Nieuwegein herinnert zich „een voorbeeld van een paar jaar geleden dat wij heel vervelend vonden”. Theater Rotterdam liet weten voor kindervoorstellingen niet meer af te reizen naar De Kom. „Dat was praktischer voor hen. Maar wij hadden voor die voorstellingen altijd volle zalen.”
Er was weinig aan te doen. „Op een gegeven moment ga je denken: ik probeer het niet meer. Het NDT, daar begin ik niet eens aan. Je wil ook bouwen, niet het ene jaar wel, het volgende jaar misschien niet.”
„Met onze grote speelvloer en theatertoren komen de grotere gezelschappen hier echt wel”, zegt Simone Kratz, artistiek directeur van het Wilminktheater en Muziekcentrum Enschede. „Maar in ons verzorgingsgebied zitten ook kleinere theaters. Daar is het, één: de bekende gezichten, namen zoals Youp van ’t Hek, trekken altijd. En twee: de vrije producties. Dan merk je bijvoorbeeld dat Woezel & Pip makkelijker wordt geprogrammeerd dan Jeugdtheater Sonnevanck.” En ze snapt het wel, zegt ze: „Die kleine theaters krijgen niet veel subsidie.”
Marijke van der Woude, directeur van Stadsschouwburg De Harmonie in Leeuwarden: „We willen een nieuw en groter publiek te trekken, en een steviger verbinding leggen met dat publiek. Multidisciplinaire voorstellingen met actuele thema’s bieden die mogelijkheid. Voor ons betekent het meer inspanning, in marketing en in uren. En dus meer kosten. Maar het kan niet anders, het is nodig. En het pakt tot nu toe goed uit. ”
De Harmonie in Leeuwarden, De Lawei in Drachten en de Stadsschouwburg in Groningen stemmen hun programma’s af. Van der Woude: „Zo is het meeste aanbod hier wel te zien, en omdat we niet dubbel boeken, komt er genoeg publiek. De reisbereidheid is goed, met de auto is het vanuit Drachten maar een half uurtje rijden.”
Ook al komen de grootste namen niet in Drachten, aan de telefoon klinken ook directeur Elly van der Goot en programmeur Inge Imelman van De Lawei optimistisch. Zij zeggen, net als De Kom in Nieuwegein en schouwburgen in Zuid-Holland en Zuid-Limburg, dat ze „liever bouwen”. Ze willen met een select aantal gezelschappen, én met schouwburgen in de regio, een vastere samenwerking aangaan. Dan kun je samen je marketing afstemmen, publiek aan je binden, gunstigere tarieven afspreken. „Het aanbod is zó groot. We kunnen kiezen, het is niet eens haalbaar om alles af te nemen.”
Zijn er andere mogelijkheden?
Theaters werken samen, ze zetten in op marketing – maar ze vragen zich af: is dat genoeg? Carmen Zuidema uit Nieuwegein: „Misschien is het een idee dat er kleinere voorstellingen komen, waarmee het makkelijker toeren is. Want wij willen ook graag kwaliteit laten zien.”
Zuidema: „Minder of niet reizen kost minder. Maar je denkt toch ook: we betalen allemaal mee aan die subsidies. Zo bezien werkt het systeem niet.”
Programmeur Joost de Kleine Beek van Het Nationale Theater (HNT) in Den Haag zag het probleem ontstaan nadat het kabinet-Rutte I ruim tien jaar geleden flink bezuinigde op de culturele sector. „Er werd ingezet op cultureel ondernemerschap. Gezelschappen wilden impact genereren en kosten besparen. Dan ga je meer avonden in één stad staan, en dan vallen andere theaters af. De Ogterop in Meppel, bijvoorbeeld, is een mooi theater met een trouw publiek, maar niet voor vier of vijf dagen.”
HNT wilde per se uitgebreid blijven toeren. Overal in Nederland theater brengen is een missie van het gezelschap: het doet jaarlijks wel veertig speelsteden aan. Dat kán, zegt De Kleine Beek, door artistieke keuzes. „We willen dat De Ogterop ook Het Nationale Theater kan bieden. Daarom maken we per seizoen altijd voorstellingen die zo ‘gemonteerd’ zijn dat ze reisbaar zijn.”
Het decor, bijvoorbeeld, past dan in één vrachtwagen en is in een dag op en af te bouwen. HNT toert nu met Wachten op Godot – ook voor één avond naar Meppel. „Ik zie dat programmeurs overal in het land blij zijn dat wij, en ook bijvoorbeeld Toneelgroep Maastricht, het klassieke theaterpubliek bedienen.”
Uitgebreid toeren, ook naar kleinere steden, kan dus wel – en theaterdirecteuren en gezelschappen hopen op steun van de overheid om dat te verzekeren.
In Heerlen is Janine Dijkmeijer directeur van PLT, dat ook zalen heeft in Kerkrade en Sittard. Eerder was ze zakelijk leider bij Het Nationale Ballet en algemeen directeur bij Het Nederlands Dans Theater. „Ik begrijp het als een gezelschap zegt: sorry, maar wij doen alleen wat we verplicht zijn. Met alles wat dat kost en dan nog de codes van fair practice. Maar ik zit nu aan de ontvangende kant. En dan moet ik toch zeggen: ik zou willen dat het ‘grote’ Nationale Ballet wél naar PLT kwam. Nu is dat alleen nog de Junior Company, waar ons publiek trouwens ook erg van houdt.”
Ze wijst ook op de concurrentie met de internationale tournees van de topgezelschappen. „In het buitenland kunnen gezelschappen zomaar het dubbele ontvangen voor een voorstelling. Op reizen door eigen land maak je verlies of speel je quitte, maar aan het buitenland hou je geld over.” Dus nee, vindt zij: „Het systeem werkt niet wat dat betreft.”
Wat ze allemaal hopen: dat cultuur heel Nederland blijft bereiken. „Overal willen mensen naar Het Nationale Ballet”, zegt zakelijk leider Michiel Nannen. „Juist jonge mensen. En in elke regio.” Simone Kratz uit Enschede: „Cultuur brengt zoveel, maar je moet er wel bij kunnen, het moet je wel aan kunnen raken.”
Behalve met de geciteerde personen is ook gesproken met: Brigitte van Eck (Theater aan het Vrijthof, Maastricht); Tineke Maas en Alex Mooren (Goudse Schouwburg); Ron Megens en Coen Bais (De Lievekamp, Oss); Nynke Stellingsma (De Oosterpoort en Stadsschouwburg, Groningen); en Richard Wijnveldt (Agora Theater Lelystad).