Op zoek naar goud vindt de alchemist iets nog kostbaarders: het recept voor porselein

Wanneer loopt je verzamelwoede uit de hand? Wellicht als je die zelf ‘koorts’ gaat noemen, en bereid bent om voor nieuwe stukken een bizarre ruil aan te gaan met een bevriende koning: jij wilt 151 Chinese porseleinen vazen van hem, hij krijgt 600 cavaleristen uit jouw leger. Of de paarden er ook bij werden geleverd, vertelt de geschiedenis niet.

Hoe het de koortsige koning daarna op het slagveld verging, interesseert ons tegenwoordig niet meer. Augustus II ‘de Sterke’ (1670-1733, keurvorst van Saksen, koning van Polen en grootvorst van Litouwen) wordt nu vooral herinnerd als een groot liefhebber van de kunsten. Hij was een van de eerste serieuze Europese verzamelaars van schilderkunst, zijn collectie is te zien in de Gemäldegalerie Alte Meister in Dresden. En hij stichtte de wereldberoemde porseleinfabriek Meissen, de eerste in Europa die het harde, zeer verfijnde en toentertijd zeer gewilde Chinese porselein wist na te maken.

Samen met een andere historische figuur, madame de Pompadour (1721-1764), een van de maîtresses van de Franse koning Lodewijk XV, speelt Augustus de hoofdrol op de tentoonstelling Porseleinkoorts in het Keramiekmuseum Princessehof in Leeuwarden. Hun verzamelwoede geeft een mooie inkijk in het ontstaan van het Europese porselein.


Lees ook
Religie + wetenschap = kunst + alchemie

Religie + wetenschap = kunst + alchemie

Alchemie

Eigenlijk was Augustus op zoek naar goud. Zijn schatkist was weliswaar goed gevuld, maar zijn uitgaven aan kunst, gebouwen en oorlogen waren gigantisch. Het streven van alchemisten om uit goedkope materialen goud te maken, vond de vorst veelbelovend. Een van hen, Johann Friedrich Böttger, gaf hij de opdracht om woorden in daden om te zetten. Goud kwam niet uit diens handen. Wel vond hij na lang zoeken het recept voor ‘hard’ porselein.

Tot dan konden Europese ambachtslieden prima aardewerk maken, maar dit was beduidend minder verfijnd dan het Chinese en Japanse porselein. In de tweede helft van de zestiende eeuw werd in Italië met klei en gemalen kwarts zogeheten ‘zacht’ porselein gemaakt. Dit was net als het Aziatische porselein licht doorschijnend, maar poreuzer en kwetsbaarder. Op de tentoonstelling is een flesje te zien uit de werkplaats van De’ Medici in Florence uit 1580, waarvan de ‘zachtheid’ hoogstens blijkt uit het feit dat de witte fles met blauwe decoratie net niet helemaal recht is, mogelijk door een verzakking die niet bij hard, maar wel bij zacht porselein kan optreden.

Welk belangrijk ingrediënt ontbrak? Böttger wist het na veel experimenteren te achterhalen: het kleimineraal kaolien. In 1708 legde hij het recept vast, en na het vinden van een bruikbaar glazuur in 1709 kon ook in Europa de productie van hard porselein beginnen dank zij de aanwezigheid van kaolien in de Saksische bodem. Om het recept geheim te houden, liet Augustus de Sterke de productie eerst alleen plaatsvinden in het ‘porseleinslot’ Albrechtsburg bij Meissen – niemand kon ongezien het kasteel in en uit. Hoewel het recept algauw uitlekte, bleef Meissen lang de belangrijkste producent van parelwit en glashard Europees porselein.

Porseleinen dierentuin

Om een eigen stijl te ontwikkelen gingen de makers van Meissen met reliëf aan de slag. Hiermee kwamen ze niet alleen los van de veelal strakke Aziatische ontwerpen, maar ook bleken de mogelijkheden vrijwel eindeloos. Op de tentoonstelling is een grote vaas te zien met geperforeerde wand, voorzien van ontelbare, piepkleine, witte bloempjes met gele en lila hartjes, kronkelende, groene en gele klimplanten, plus een specht die jaagt op een insect én een papegaai-achtige met een noot in de snavel – de toeschouwer kan er rustig een paar minuten omheen cirkelen zonder uitgekeken te raken (en misschien nog een vogel te vinden). Klinkt dit als overdadig? Zeker. Maar mooie overdaad is niet lelijk – dit meesterstuk is rond 1745 met zoveel vakmanschap gemaakt, dat het je de adem beneemt.

Ook zonder kleurige accenten kan het Meissenporselein indrukwekkend zijn. Zo liet Augustus een witte dierentuin maken, waarin onder meer een vos met een vogel in de bek, een forse beer, een kip met kuikens en een ara die van kop tot staart spectaculair is gevangen in porselein.

Johann Joachim Kändler, Beer (1732), (h×b×d) 58×93×50 cm. Gemaakt in de Meissen-fabriek.
Foto RMN-Grand Palais

Niet alleen was Augustus dol op porselein, ook in andere vorstenhuizen in heel Europa werd verwoed verzameld. Toen het recept voor hard porselein zich verspreidde over Europa, kwamen er fabrieken in onder meer Wenen en Sint-Petersburg, vaak onder direct toezicht van de vorsten aldaar. Ze gaven elkaar werken van porselein cadeau, niet alleen om het vakmanschap van hun eigen land te tonen, maar ook om diplomatieke betrekkingen te bestendigen. Zo schonk Augustus III, de zoon van de Sterke, aan tsarina Elisabeth in 1745 het Sint-Andreasservies ter gelegenheid van een huwelijk aan het Russische hof. Dit 400-delig servies is getooid met afbeeldingen van de keizeradelaar en de gekruisigde Andreas.

De vrouw die toen trouwde was de latere tsarina Catharina de Grote. Ook die was gek op porselein. In 1776 bestelde ze bij de porseleinfabriek in het Franse Sèvres het rijk gedecoreerde Cameeënservies, dat uit zo’n 800 delen bestond. Dit eiste het uiterste van de technische mogelijkheden van zacht en hard porselein en de vaardigheden van de fabrikant. Op de meest imposante stukken van het servies, zoals ijsemmers en suikerschalen, moesten de cameeën in hard porselein worden uitgevoerd om zoveel mogelijk op echte cameeën te lijken, terwijl de rest van het stuk werd uitgevoerd in zacht porselein met een hemelsblauwe kleur. Het servies bleek zo duur, dat zelfs Catharina steigerde toen ze de rekening kreeg. Ze betaalde pas in 1792 de laatste termijn.

Het servies was zo duur, dat zelfs tsarina Catharina steigerde toen ze de rekening kreeg

Frankrijk bleef lang zacht porselein produceren. Pas laat in de achttiende eeuw werd bij Limoges een voorraad kaolien gevonden. Het Franse porselein deed in verfijning niet onder voor dat uit Meissen. Ook in Frankrijk had het hof rechtstreeks invloed op de productie. In 1745 kreeg de porseleinfabriek in Vincennes van koning Lodewijk XV het exclusieve recht om porselein ‘à la Meissen’ te maken. Ruim tien jaar later werd de fabriek, na de verhuizing naar Sèvres, gekocht door de koning.

Ongetwijfeld waren de beslissingen van de koning ingefluisterd door zijn geliefde madame de Pompadour. Zij was net zo verzot op porselein als de gekroonde hoofden in Europa. Volgens de biografie van een oud-minister zou ze eens hebben gezegd dat „het niet kopen van zoveel porselein als men zich kan veroorloven, simpelweg betekent dat iemand een slechte burger is”. Haar bijzondere interesse had de fabriek in Vincennes/Sèvres. Toen een zeer getalenteerde schilder-vergulder van de fabriek in militaire dienst moest, werd hij door haar bemoeienis daarvan vrijgesteld. Na de dood van madame de Pompadour werden bij de inventarisatie van haar bezittingen zo’n 2.500 stuks porselein geteld – overigens een bescheiden collectie vergeleken met die van Augustus (circa 30.000 porseleinen werken).

Nicolas de Largillierre: Augustus de Sterke, keurvorst van Saksen en Koning van Polen (ca. 1714-1715)
The Nelson-Atkins Museum of Art, Kansas City
Fles beschilderd met het wapen van Filips II van Spanje, Medici-werkplaats, Florence (1581).
Foto Stéphane Maréchalle / RMN-Grand Palais
François Boucher: Madame de Pompadour (1756)
Alte Pinakothek München

Wanstaltig

Wie de zalen met Meissenporselein al kitsch vindt, zal helemaal pijn aan de ogen krijgen van de rococo-objecten in de grote Franse zaal in Leeuwarden. Twee potpourrivazen in de vorm van boten met kronkelende lijnen, met aan weerszijden dolfijnachtige figuren en overdadige decoraties in blauw en goud zijn de kitsch voorbij. Ook draaiden de Fransen er hun hand niet voor om aan Aziatische werken een metalen houder of handvat toe te voegen, een zogeheten ‘montuur’. Zo kreeg een Chinese pot met deksel twee handvatten in de vorm van goudkleurige zeemeerminnen die er als boegbeelden omheen zijn gedrapeerd. Daardoor is de oorspronkelijk fraaie pot zo wanstaltig geworden dat het bijna niet om aan te zien is.

Toch waren de Fransen wel degelijk in staat tot pareltjes van schoonheid en vakmanschap. Voor de hovelingen van Lodewijk bedachten de porseleinfabrikanten dubbelwandige potten waarin ijsjes langere tijd konden worden bewaard, met ijsblokjes in de buitenste pot en de lekkernijen in de binnenste. Deze potten zijn weliswaar rijkelijk voorzien van bladmotieven in goud en voorstellingen van bloemen en fruit, maar ze zijn toch smaakvol door de strakheid waarmee ze zijn uitgevoerd. Hier is duidelijk dat de vorm de functie volgt.

De fraaiste vitrine in de zaal met Frans porselein is gevuld met een reeks tafelornamenten voor de diners van de koning. Ze zijn gemaakt van zacht biscuit-porselein: ongeglazuurd en onbeschilderd doen de beeldjes aan als marmer. Ze hebben een delicaat uiterlijk dat wordt versterkt door de verfijnde detaillering. Zo is er een kleine beeldengroep van vier kinderen die rondom een man staan die een hond in jurkje op zijn achterpootjes laat dansen voor geld – de hoed met munten ligt op de voorgrond. Het tafereel is tot in de kleinste details zo levensecht dat je onwillekeurig medelijden met het arme dier krijgt. Suikerzoete kitsch? Bepaald niet.