Filmfestival Movies that Matter is geënt op het geloof dat films de wereld kunnen veranderen. Van 22 tot 30 maart presenteert het festival honderden films over mensenrechten, meestal over de schending ervan, in Filmhuis Den Haag en Theater aan het Spui. Van films over mensenrechtenadvocaten in Rusland (Russia vs Lawyers), tot de verdringing van Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever (No Other Land).
De hoop is dat de films de aandacht voor mensenrechten vergroten, en daardoor tot verandering leiden. Een naïeve gedachte is dat niet. Neem Green Border, over de uitbuiting van migranten bij de grens van Wit-Rusland en Polen. Al voordat de film dit jaar op Movies that Matter wordt vertoond leidde hij tot ophef in ‘de echte wereld’. De film pookte de discussie over vluchtelingen zo hoog op dat regisseur Agniezka Holland bedreigingen kreeg van radicaal rechts, en de rechtse Poolse minister van Justitie vergeleek hem met nazipropaganda.
Maar verandert de film ook écht iets? Meestal weten we dat pas jaren of decennia later.
Soms leiden films tot directe verandering. Vaak zijn dat activistische documentaires. Super Size Me (2004), waarin Morgan Spurlock 30 dagen McDonald’s eet en er bijna aan sterft, leidde al binnen zes weken tot een verandering in het beleid van McDonald’s. En Al Gores klimaat-noodklok An Inconvenient Truth (2006) leidde direct tot meer klimaatactivisme. Of het zijn propagandafilms, die emoties manipuleren om tot actie aan te zetten – vaak in negatieve zin. Zoals het racistische Birth of a Nation, dat leidde tot een vervijfvoudiging van lynchpartijen in de maand na de première.
Maar dat zijn grotendeels uitzonderingen. De meeste films hebben juist een langzame en moeilijk meetbare impact. Neem Philadelphia, over een homoseksuele man (Tom Hanks) die worstelt met discriminatie en aids. Die film leidde niet tot wetsverandering, maar droeg wel bij aan het doorbreken van het taboe rond aids. Of neem (wéér en helaas) Birth of a Nation, die óók een decennialange rekruteringsvideo voor de Ku Klux Klan werd.
Soms veranderen films de wereld omdat een idee kijkers opzweept. Veel vaker: omdat een emotie beklijft. Philadelphia wekte empathie op. Birth of a Nation angst, en haat.
Daarom hebben films ook vaak een onbedoelde impact. De haaienangst die Jaws cultiveerde leidde mede tot het uitsterven van 70 procent van de haaienpopulatie. Regisseur Steven Spielberg heeft „er tot op de dag van vandaag spijt van”. De dood van de moeder van Bambi zou hele generaties tegen jagen (op schattige dieren) hebben opgezet. Onder wie Paul McCartney. En gangsters bewonderden de eervolle, gemaatpakte maffiosi in The Godfather zó, dat ze zich óók zo gingen gedragen.
Goede films blijven wroeten in je onderbewuste. Bedoeld of onbedoeld. De filmredactie van NRC licht vijf films uit die zo tot échte verandering leidde.
1
Victim (1961)
Begin jaren zestig stond op homoseksualiteit een celstraf in het Verenigd Koninkrijk, en tabloids nagelden homoseksuelen aan de schandpaal. Neo-noir thriller Victim was in 1961 de eerste commerciële Britse productie waarin de term ‘homoseksueel’ viel en maakte de nood voor wetswijzigingen voor het eerst invoelbaar. De film van Basil Dearden volgt advocaat Melville Farr (Dick Bogarde). Hij zit achter een bende die homoseksuelen afperst aan, nadat een jongen met wie hij een (platonische) affaire had, door hun toedoen zelfmoord pleegt.
Victim toont hoe homoseksuelen dankzij de toenmalige wetten vogels voor de kat waren voor afpersers. Het scenario was geïnspireerd door het Wolfenden Report uit 1957; een onderzoek dat adviseerde seks tussen meerderjarige mannen (gedeeltelijk) te decriminaliseren.
Omdat de film mikte op een breder publiek was hij enorm preuts en deed concessies die de makers later op kritiek kwam te staan. Farr is homoseksueel maar getrouwd met een vrouw en staat zichzelf niet toe seks te hebben met mannen. Andere homoseksuelen zien zichzelf als aberraties en zitten vol zelfhaat. Desondanks verzette Victim bakens – uit onderzoek bleek dat de vele en uiteenlopende homoseksuele personages voor homoseksuele bioscoopbezoekers een verademing waren en de film was belangrijk voor brede steun aan de Sexual Offences Act (1967) die homoseksualiteit in het VK (gedeeltelijk) uit de illegaliteit haalde.
2
The Battle of Algiers (1966)
De jaren zestig was het tijdperk van de rurale guerrilla. Mao, Ho Chi Minh en Fidel Castro gaven het recept: de vijand dwingen zich over het platteland te verspreiden, hit-and-run-aanvallen op zijn buitenposten, daarna de steden omsingelen en wurgen.
De jaren zeventig was het tijdperk van de stadsguerrilla. De IRA, Rote Armee Fraktion, Brigate Rosse en Tupamaros dachten te winnen met stedelijke terreur: ontvoeringen, moorden, bomaanslagen, bankovervallen. Als strategie faalde dat faliekant.
Wat bracht ze op dat idee? Vaak The Battle of Algiers uit 1966 van Gille Pontecorvo. De Black Panthers voorop: de film was een hit in de VS, Algiers werd een bedevaartsoord voor zwarte revolutionairen. Ook de IRA draaide de film ondergronds voor rekruten: protestantse Noord-Ieren waren hun ‘pieds-noirs’, de Franse kolonisten die uit Algiers werden verdreven.
Semi-documentair gefilmd in zwart-wit, is The Battle of Algiers een ijskoude ontleding van de antikoloniale stadsguerrilla in Algiers tussen 1954 en 1957. Aanvankelijk met Ali La Pointe als focus, een straatcrimineel die zich tot de revolutie bekeert, en de aanval opent op de ‘Europese wijk’ met moorden op gendarmes en bomaanslagen op cafés en clubs.
Daarna is het woord aan de contra-terreur van de Franse kolonel Philippe Mathieu. Hij beseft dat hij alleen met bruut geweld, foltering en chantage wint. Door martelaren als Ali La Pointe is het zaad van de revolutie evenwel gezaaid: twee jaar later komt Algiers alsnog in opstand en moet Frankrijk zich terugtrekken. De tactische zege blijkt een strategische nederlaag; Mathieu verloor de ‘strijd der ideeën’.
Langharige stadsguerrilla’s die zich door The Battle of Algiers lieten inspireren, waren veelal middenklasse-kinderen met dromen om desnoods door nobele zelfopoffering de massa te mobiliseren. Maar hun landen wilden niet bevrijd worden, hun terreur intimideerde zonder te inspireren. Toch is de film in de 21ste eeuw nog steeds relevant. Het Pentagon gebruikte hem in Irak als instructievideo, de Israëlische IDF deed dat bij de tweede Palestijnse Intifadah. Voor hen is kolonel Mathieu de held.
3
Blue Movie (1971)
„De film die iedereen gezien heeft en weer wil zien”, was de gretige reactie van de makers op de commotie die Blue Movie (Duitse titel: Das Porno-Haus von Amsterdam) in 1971 veroorzaakte. De film van Wim Verstappen werd aanvankelijk door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring verboden wegens „delen die in strijd zijn met de goede zeden”.
In dit geval heel letterlijk: het geslachtsdeel van acteur Hugo Metsers verschijnt meermaals in beeld, evenals veelvuldig vrouwelijk naakt. Metsers speelt een ex-gedetineerde die na zijn straf de schade van het missen van de seksuele revolutie wil inhalen. Dus gaat hij als de wiedeweerga bij al zijn buurvrouwen een kopje suiker lenen.
De pers was niet onverdeeld positief, het publiek stroomde toe. Blue Movie staat met 2,3 miljoen bezoekers hoog in de top-10 van best bezochte Nederlandse films. De toeschouwer kon pas naar Blue Movie nadat de film opnieuw was gekeurd en nu opeens wel toegelaten werd. Dat kwam door een 51 pagina’s tellend bezwaarschrift van Verstappen, met gewichtige verwijzingen naar Simon Vestdijks essay De toekomst der religie. Daar hadden de keurmeesters niet van terug. Het betekende uiteindelijk de doodsteek voor de filmkeuring, al duurde het nog tot 1977 voordat confessionele politieke partijen ook zo ver waren. Het schandaalsucces van Blue Movie legde de makers, onder wie ook producent Pim de la Parra, geen windeieren: ze werden – voor eventjes – miljonair.
4
JFK (1991)
In 1991 was JFK volgens critici ‘de gevaarlijkste speelfilm in Amerika’. Zo’n 70 procent van de Amerikanen geloofde al dat er een complot schuilging achter de moord op president John F. Kennedy, in 1967. Lee Harvey Oswald zou niet alleen gewerkt hebben, of er zelfs niks mee te maken hebben. Hij was, zoals hij zelf zei, een patsy, een zondebok. JFK gaf complotdenkers gelijk, volgens critici – en wees naar de maffia én de overheid: CIA, FBI, zelfs Kennedy’s vice-president Lyndon B. Johnson.
De film volgt openbare aanklager Jim Garrison, die ‘ontdekt’ dat de CIA Kennedy heeft vermoord omdat de president het conflict in Vietnam vreedzaam wilde oplossen. De film is paradoxaal. Vol tegenstrijdige theorieën, onbetrouwbare vertellers en gemanipuleerde herinneringen. Geen argument, maar een kunstwerk, dat Amerikaans wantrouwen verpakt in een paranoïde politieke thriller.
Maar kijkers zagen het anders. Wat overbleef na het kijken, was het gevoel dat Amerika was opgelicht. Op het beginnende internet werden de theorieën van de film bediscussieerd. En hand in hand populariseerde internet en JFK zowel het idee dat de CIA betrokken was, als de complottheorie in het algemeen. Sommigen beweren zelfs dat JFK ook bijdroeg aan het postmoderne, subjectieve, waarheidsloze tijdperk waarin we nu leven.
Het helpt niet dat regisseur Oliver Stone zich steeds meer ontpopt tot complotdenker. Hij maakt nu documentaires, over Edward Snowden (held), Poetin (held), kernenergie (redding) en uiteraard: de moord op John F. Kennedy. In JFK: Revisited (2021) probeert Stone de theorieën uit JFK hard te maken.
Er kwam ook wat goeds uit JFK . De film was de reden voor de John F. Kennedy Assassination Records Collection Act in 1992, waardoor miljoenen documenten over en rond de moord op Kennedy vrijkwamen en nog steeds vrijkomen.
5
Paris is Burning (1990)
Vóór het enorme succes van RuPauls dragrace of Madonna’s ‘Vogue’-video, was er Paris is Burning (1990).
De film van Jennie Livingston brak de New York-ball culture open. Een niche-wereldje. Feesten, dragcompetities, vervagende seksuele identiteiten, en enorme creativiteit op het gebied van taal, mode, en choreografie – verstopt in buitenwijken van New York. En dat moest wel: het Amerika ten tijde van Ronald Reagan was doodsbang voor (homo)seksualiteit en aids. Daarbij werd ball culture ook nog eens gedomineerd door zwarte en latino gemeenschappen.
Maar dertig jaar na Paris is Burning is ball culture overal. Beroemdheden ‘leenden’ gretig van wat ze in de film hoorden en zagen. ‘Vogueing’, een dans die tot ball culture behoorde, werd door Madonna wereldberoemd. De make-up en mode is nu opnieuw hip bij Gen Z. En de taal is universeel geworden. Termen als „realness” en „throwing shade” werden gemeengoed, via hitseries als RuPauls Dragrace waarin dragcompetities worden gehouden, die waren geïnspireerd door de film. Het is zowat internettaal geworden: iedereen gebruikt -„real” om iets goed of cool te noemen. Paris is Burning is ook nog altijd een populair studieobject.
De hoofdrolspelers van de film hadden zelf bijna geen profijt van de populariteit. Tegen 2003 waren ze bijna allemaal dood, veelal aan aids. Livingston kreeg al in 1990 kritiek. Zij is zélf niet trans, zwart of latina. Is de documentaire geen uitbuiting? Wanneer steel je het harde werk van een minderbedeelde, en wanneer gebruik je je podium om het aan de wereld te tonen? Het is tegenwoordig relevanter dan ooit.