Oppervlakkige blik op kolonialisme en racisme in ‘Gelukzoekers op Sumatra’

Recensie

Theater

Indonesië Voor ‘Gelukzoekers op Sumatra’ bewerkte Olivier Diepenhorst twee Indische romans van Madelon Székely-Lulofs. Noch de wreedheid en decadentie van de witte Nederlanders noch het lijden en de pijn van de mishandelde Javanen worden voelbaar.

Gelukszoekers op Sumatra door Korthals Stuurman Theaterbureau.
Gelukszoekers op Sumatra door Korthals Stuurman Theaterbureau.

Foto Annemieke van der Togt

Wat de Nederlanders tijdens de koloniale bezetting van Indonesië hebben uitgevroten was monsterlijk. Zoveel is de afgelopen decennia dankzij studies en rapporten wel duidelijk geworden. De voorstelling Gelukzoekers op Sumatra, van theaterproducent Korthals Stuurman, probeert aan de wreedheden een emotionele lading te geven, maar slaagt daar helaas niet in.

Regisseur Olivier Diepenhorst schreef een eigen tekst op basis van twee romans van Madelon Székely-Lulofs uit de jaren dertig. Rubber vertelt het verhaal van jonge witte planters, het echtpaar Versteegh, die in Deli op Sumatra steenrijk worden van de rubberhype. In Koelie beschrijft zij het leven van de Javaan Roeki, die als contractarbeider (‘koelie’), in feite een lijfeigene, op Sumatra werkt voor de Nederlanders.

De boeken riepen protesten op, tot verbazing van de schrijver, die in een interview zei: „Heus, er zijn ergere dingen gebeurd dan ik beschreven heb, veel erger! Waarom zijn de mensen toch zo bang voor de waarheid?” Hoewel de romans voor het interbellum taboedoorbrekend waren, bevatten ze volop racistische typeringen, stelde letterkundige Jacqueline Bel vast in haar studie Bloed en Rozen (2015): „De koelie wordt als een simpele ziel voorgesteld; hij is uiterst dom en wordt regelmatig vergeleken met een dier.” In Diepenhorsts poging twee kanten te laten zien, komt in Gelukzoekers geen van beide perspectieven tot zijn recht – een treffend voorbeeld van valse balans.

Feesten en brallen

Te zien is enerzijds hoe Frank en Marian Versteegh als nieuwe planters hun draai proberen te vinden. Frank wordt ondergedompeld in de mores van de andere witte planters, die feesten en brallen op de club, en leven met hun ‘huishoudster’, in feite een tot seksslavin gemaakte contractarbeidster, die ze kiezen uit de aanwas van almaar nieuw op Java geronselde werknemers. Marian klaagt allengs almaar meer over de verveling en lusteloosheid die de verstikkende hitte en haar gedwongen nietsdoen met zich meebrengen.

Anderzijds zien we Roeki en Karminah, twee inheemse arbeiders, die het zwaar te verduren krijgen. Karminah wordt weggegeven aan een oudere ‘koelie’ om hem „te volgen”. Roeki wordt afgeblaft en een keer door een planter afgeranseld, omdat hij een „zwarte rothond” is. Roeki droomt van terugkeren naar Java, maar zijn gokverslaving belet hem genoeg te sparen.

De lievige Marian krijgt ondanks het daverend ontbreken van chemie een affaire met de baas van Frank

Tragiek aan de buitenkant

Ondanks die gure contouren sleept het verhaal zich voort, in schetsmatige, korte scènes. Bij ontstentenis van innerlijk conflict, reflectie of schurende botsingen tussen de personages blijft de tragiek aan de buitenkant. Zelfinzicht ontbreekt bij de witte Nederlanders en de Indonesische personages zijn gelaten en zwijgen over hun situatie. De enige uitzondering is een uitbarsting van Saïma (een pittige Tara Hetharia), die zich noodgedwongen prostitueert, en met vuur ontleedt waarom ze niet anders kan.

Te midden van die oppervlakkige blik op kolonialisme, uitbuiting en racisme ontwikkelt Gelukzoekers op Sumatra zich als een melodrama. De lievige Marian krijgt ondanks het daverend ontbreken van chemie een affaire met de baas van Frank, een eersteklas hark, en Roeki gaat definitief ten onder aan het gokken, een ondeugd waaraan buitensporig veel tijd wordt besteed.

De grotendeels jonge cast maakt het beste van het karige materiaal. Maar noch de zweterige inertie en liederlijke decadentie van de witte Nederlanders noch het lijden en de pijn van de mishandelde arbeiders worden voelbaar. Het helpt niet dat Diepenhorst in zijn afstandelijke regie acteurs met enige regelmaat in een gekunstelde vertelvorm dwingt, waarin ze doen aan gezwollen natuurbeschrijvingen. Ook die poging om literatuur tot leven te brengen is gedoemd.