Opinie | De ene demonstratie is de andere niet, maar laat overheid niet vooraf grenzen stellen

Op 10 maart werd het Nationaal Holocaustmuseum in Amsterdam geopend onder luid gerucht van een demonstratie tegen de Gaza-oorlog buiten op straat in de nabijheid van het nieuwe museum. Een dag later deed het gerechtshof Den Haag in hoger beroep uitspraak in een zaak tegen twee klimaatactivisten van Extinction Rebellion die zich op 27 oktober 2022 hadden vastgeplakt aan het Meisje met de parel van Vermeer dat in het Mauritshuis hangt. Het Hof paste ruimhartig Europese beginselen van demonstratierecht toe. Het legde namelijk in hoger beroep geen straf meer op omdat daarvan een ‘chilling effect’ zou uitgaan op ‘personen die gebruik willen maken van het recht van vrije meningsuiting en vreedzame vergadering’. Het dwangmatig beëindigen van de demonstratie, het opgelegde voorarrest en het opleggen in eerste aanleg van een gevangenisstraf, achtte het Hof voldoende overheidsingrijpen.

Tijdens het vragenuur over de Gaza-demonstratie in de Tweede Kamer op 12 maart verzochten enige verontwaardigde Kamerleden een aanpassing van de Wet op de openbare manifestaties van 1988, die het voorafgaande overheidstoezicht aanzienlijk beperkt. Maar de manifestatie in Amsterdam bij het Holocaustmuseum is daarvoor de verkeerde aanleiding, dat zou de uitspraak van het Hof in de Extinction Rebellion zaak moeten zijn.

Discretionaire bevoegdheid

Sinds het uitbreken van de Gaza-oorlog is er in de wereld heftig in het openbaar op het militair en gewelddadige optreden van Israël tegen de Palestijnen in Gaza gereageerd. Daarbij zijn demagogische vergelijkingen met de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog van begin af aan in het openbaar gebezigd. Met de uitnodiging van de Israëlische president Isaac Herzog was het dus voor de organisatoren van het museum voorzienbaar dat de officiële opening tot een demonstratie met deze demagogie zou kunnen leiden. Zij hadden er daarom verstandiger aan gedaan de voorgenomen aanwezigheid van Herzog af te gelasten. Dat besluit is niet genomen waardoor de burgemeester in Amsterdam geconfronteerd werd met de moeilijke beslissing welke openbare orde aanwijzingen zij moest geven bij een demonstratie die zij op zichzelf niet kan verbieden. Dat kan hoogstens leiden tot de vraag of die demonstratie verder weg van het museum had moeten plaatsvinden.

Ook kan daarbij aan de orde zijn of en zo ja hoe het Openbaar Ministerie optrad tegen strafbare antisemitische uitingen die tijdens de demonstratie zijn gedaan. Dat zijn feitelijke vragen. Zou de discussie in de Tweede Kamer de wending nemen dat de burgemeester weer een discretionaire bevoegdheid moet krijgen om vooraf een vergunning onder voorwaarden te verlenen of een vergunning te weigeren, dan leveren we een belangrijk verworven recht op vrije demonstratie in. Daarmee zou de democratie in Nederland van dit incident het blijvende slachtoffer zijn.

‘Ambush marketing’

De zaak bij het Hof roept echter principiële vragen op. Het Hof stapt wel erg gemakkelijk heen over de vraag of het Mauritshuis-museum een openbare ruimte is waarin je voor elke doel mag demonstreren. Dat is het mijns inziens niet. De instelling die het Mauritshuis exploiteert bepaalt de voorwaarden waarop het algemene publiek toegang tot het museum krijgt: het bekijken van de collectie en de door haar aldaar georganiseerde tentoonstellingen. Dat behoeft manifestaties die verband houden met de culturele activiteit of het beleid van het museum niet bij voorbaat uit te sluiten, maar dat is iets totaal anders.

Het Mauritshuis kan bij klimaatacties in het museum onmogelijk de orde in het gebied van de demonstratie handhaven

Mijn tweede bedenking is de methode van demonstreren. Dat is, wat men in reclamekring noemt, ‘ambush marketing’. Letterlijk betekent dat dat je vanuit een hinderlaag naar voren springt om je vast te klampen aan iemand of iets dat beroemd is om mee te liften op de publiciteit die deze genereert. Zo kun met je eigen verhaal een even groot bereik scoren. Er is hier in vergelijking met de Wet openbare manifestaties sprake van hinderlaag, omdat je de demonstratie niet van tevoren aankondigt bij degene (de directie van het museum) die de orde in het gebied van de demonstratie moet handhaven. Ten tweede vind ik dat het Hof miskent dat het beroemde voorwerp waarvan gebruik wordt gemaakt een van de belangrijke cultuurgoederen van de Nederlandse samenleving is. Dat is niet blijvend beschadigd, maar er is door de voorbeeldfunctie die met de demonstraties wordt nagestreefd een vrees op herhaling in elk museum tegen elk beroemd voorwerp, dus de kans dat het een keer echt fout gaat is aanwezig.

Mijn laatste bedenking is dat met deze demonstraties in de ‘echte’ ruimte beoogd wordt beeldmateriaal te verkrijgen dat op het internet ‘viraal’ gaat. Daardoor wordt het gevaar op herhaling vergroot en is er een afbreukrisico omdat de instelling die het betreft (in dit geval het Mauritshuis) publicitair in een context wordt geplaatst die het niet wil en ook niet kan beïnvloeden.

De verbinding tussen de ‘echte’ ruimte en ‘cyberspace’ is een algemeen punt. Dat roept immers steeds vaker de vraag op hoe daarmee strafrechtelijk en bestuurlijk om te gaan. Daarover zou best eens een behoorlijke publieke discussie mogen worden gevoerd.


Lees ook
Geen straf voor actie in museum is niet te verstaan als vrijbrief

Geen straf voor actie in museum is niet te verstaan als vrijbrief