Is er nog toekomst voor de Romantiek? Afgelopen week stond ik dan eindelijk voor hem, of beter, achter hem, na vele jaren: Der Wanderer über dem Nebelmeer van Caspar David Friedrich. Hij had een eigen wandje gekregen op de grote tentoonstelling die de Hamburger Kunsthalle ter ere van Friedrichs 250ste geboortedag had ingericht. En terecht: wie de Wanderer ziet, begrijpt meteen waarom dit schilderij, deze man, de afgelopen tweehonderd jaar uitgroeide tot hét symbool van de Romantiek. Kijk hem daar staan, op de rug gezien, hoog op zijn berg, linkervoet op de rots, fier uittorenend boven de wolken – een heerser tussen wereld en hemel, los van elke ondermaanse last.
Die superioriteit is ook de reden waarom de Romantiek de westerse kunst bijna tweehonderd jaar wist te domineren: de romanticus houdt ons voor dat je als mens wordt beloond als je een individu durft te zijn. Dat je, zowel als mens als als kunstenaar, in jezelf moet geloven, nieuwe, persoonlijke, authentieke, wegen moet bewandelen, om vervolgens je toeschouwers mee te voeren naar nieuwe verten, nieuwe visies, nieuwe inzichten. De Romantiek viert de mens als goddelijk heerser in een zelfgeschapen universum. En in de Hamburger Kunsthalle werd duidelijk dat die wereldvisie nog steeds véél weerklank vindt. Het was er idioot druk, Vermeer-druk, zo druk dat je je slechts met moeite van het ene schilderij naar het andere kon verplaatsen.
En toch voelde het vreemd. Verloren. Eigenlijk was ik vooral naar Hamburg gegaan om te kijken of ik nog in de Romantiek kon geloven. Heel lang heb ik gedacht dat ik een romanticus in-het-diepst-van-mijn-gedachten was: ik heb altijd enorm gehouden van kunstenaars die op volstrekt eigen en eigenzinnige wijze nieuwe horizonnen, nieuwe vergezichten voor hun toeschouwers openen. Maar de laatste tijd twijfel ik daar vaker aan. Steeds meer heel goede nieuwe kunst wil niks te maken hebben met het individualisme, en zoekt nadrukkelijk verbinding met de maatschappij – nieuwe beelden, nieuwe indrukken, die vaak voorbij mijn eigen horizon liggen, maar daarom niet minder verwarrend of verrijkend zijn. En wat het post-individualisme nog begrijpelijker maakt: waarom zou je het individu willen vieren in een wereld vol van onrust, twijfel, geweld en onrecht, die maakt dat steeds meer mensen verlangen naar geborgenheid, vertrouwen, verbondenheid? Zelfs de grote hedendaagse emancipatiebewegingen waar behoudende mensen zo onrustig van worden, gaan uiteindelijk allemaal over het verlangen opgenomen te worden in het grote geheel.
Groots en goddelijk
De omslag kwam op de grote Kiefer-tentoonstelling, onlangs in Voorlinden. Anselm Kiefer is natuurlijk de ultieme hedendaagse nazaat van de Romantiek, de perfecte achterkleinzoon van Caspar David Friedrichs Wanderer – zie de film Kiefer die Wim Wenders onlangs over hem maakte. Daarin zien we Kiefer als der romantische Radfahrer door zijn gigantische studio fietsen, hoogstpersoonlijk babel-achtige torens optrekken in het landschap, achteloos met enorme kunstwerken schuiven en zijn doeken als een hedendaagse Prometheus met een brander bewerken (zijn vele assistenten worden zorgvuldig buiten beeld gehouden).
Dichter bij wereldse goddelijkheid dan Kiefer kom je niet: hij schiep in de afgelopen vijftig jaar een groots en goddelijk universum, vol machtige kunstwerken van lood en stro en honderden kilo’s verf – doeken van zes, acht, tien meter groot, de ene nog overweldigender dan de ander. In die werken converseert hij ook nog eens als vanzelfsprekend met de geschiedenis en met de goden: met de Tweede Wereldoorlog, met de alchemie, met de hemel en de sterren, met Adolf Hitler, Paul Célan en Richard Wagner… Alleen, realiseerde ik me in Voorlinden, niet met mij.
Het omslagpunt kwam in de laatste zaal, waar in een vitrine een stapel oude, verroeste fietsen lag, ‘geplet’ door een zware steen. Misschien kwam het doordat de fietsenstapel me deed denken aan die bergen roestlijken die halfjaarlijks uit de Amsterdamse grachten worden gedregd. Of door een Koot en Bie-achtige (‘Do ist der Bahnhof’) ‘ik wil mijn fiets terug’-associatie (ook godentemmer Kiefer beheerst niet elke ventweg van de geschiedenis). Of door de ronduit pathetische poging oud roest op te blazen tot goddelijke proporties. Maar het probleem zat dieper. Kiefer begon zijn carrière ooit door in gevecht te gaan met de Duitse geschiedenis – in zijn vroegste werk, eind jaren zestig, daagt hij het naoorlogse zwijgen uit door de Hitlergroet te brengen. En op zijn sublieme Innenräumer van tien jaar later toont hij de vernietiging die de oorlog had aangericht, zowel letterlijk, in Duitse huizen en gebouwen, als in de Duitse ziel. Kiefer probeert, in de geest van de Romantiek, grip te krijgen op vernietiging – namens ons, machtelozen, vecht hij met de materie om het onzegbare te materialiseren.
In Voorlinden was dat gevecht weg. Zeker, er hingen nog steeds een aantal indrukwekkende schilderijen die aan de oude, strijdende Kiefer deden denken. Maar wat ik vooral zag was een achteloze, ongeïnteresseerde god, die lukraak scheppingen uitbraakte. Een vitrine vol gestapelde oude rolstoelen. Ronduit amateuristische aquarellen van vrouwen die louter laten zien hoe weinig Kiefer in vrouwen is geïnteresseerd. En fietsen, overal die verdomde fietsen, onder een steen, op doeken gehangen, als dragers van stapels stenen, stro of lood – onmachtige vehikels van een lamgeslagen god. En ineens besefte ik dat je Friedrichs Wanderer evengoed kunt zien als de verbeelding van een mislukking: een man die met veel moeite de berg op is geklommen, op zijn mooie schoenen, met zijn sjieke stok, om daar aangekomen te moeten constateren dat alles in de mist ligt. Niks uitzicht, niks blik op de wereld, niks nieuwe visie – daarom kijkt hij ons natuurlijk ook niet aan. Friedrichs Wanderer is teruggeworpen op de mist van zijn eigen gedachten en een vaag gevoel van kijk-ik-sta-boven-de-mensheid-superioriteit. Opgesloten in zijn eigen wereld. Niet voor niets deed de mystiek van veel van Kiefers Voorlinden-werk me denken aan fantasy-films als The Lord of the Rings of Dune. Escapisme voor eenzame mannen met almachtsfantasieën. Nu, bij Cas-par David Friedrich in Hamburg, voelde ik iets soortgelijks. Anders wel, minder megalomaan, maar nog steeds eenzaam – alsof de cirkel rond was.
Lees ook
Met bijl en betonschaar gaat Kiefer de beladen Duitse geschiedenis te lijf
Visionair
Daar zat-ie dan, de romanticus in mij. Vermoedelijk ben ik niet de enige die met dit dilemma worstelt. Want nu de Romantiek langzaam aan belang inboet, en we meer afstand krijgen tot de kunst uit het verleden, wordt langzaam óók duidelijk hoe diep dat romantische verlangen in de hedendaagse westerse kunst zit ingebakken. Ik weet nog hoe verbaasd ik was om te zien hoe het op mijn Facebook-tijdlijn (en trouwens ook in de meeste recensies) aanhankelijkheidsbetuigingen regende voor Kiefer. Waarom waren al deze mensen zo enthousiast over een zelfingenomen man die over de hoofden van zijn publiek heen godgelijke waarheden toeterde? Tegelijkertijd begreep ik het ook wel: het waren niet zozeer aanhankelijkheidsbetuigingen aan de kunstenaar Kiefer, maar aan het systeem dat hij vertegenwoordigt. Kiefer staat voor de kunstenaar als visionair, als ijkpunt, als mythisch figuur, die net zo over zijn wereld heerst als Zeus en Judd en Prometheus en Hirst dat altijd hebben gedaan. En laten dat nu ook precies de werelden zijn die tegen de grenzen van hun mogelijkheden aanlopen: werelden waar op het hoofdpodium nooit plaats is voor vrouwen, of voor mensen afkomstig uit een niet-westerse cultuur of voor mensen die er geen Zeus-achtige seksuele moraal op na houden.
En wat misschien nog wel erger is: waar de romantische kunst bij Friedrich en Turner en hun opvolgers juist bestond bij de gratie van de nieuwe verten, de nieuwe perspectieven die ze creëerden, staat het werk van een kunstenaar als Kiefer juist voor behoud. Bij hen is de Romantiek zijn eigen paradox geworden: het aloude idee van de Romantiek houdt de vernieuwing tegen die diezelfde Romantiek altijd nastreefde. Sterker nog: op dit moment vindt de echte vernieuwing juist plaats bij de kunstenaars die van de Romantiek af willen. Kunstenaars die het ego proberen los te laten, die verbinding zoeken met anderen, die onderzoeken hoe je kunst kunt maken, niet door je boven de massa te verheffen, maar door in contact te treden met de wereld. Zoals de Wanderer óók laat zien (een goed kunstwerk laat zich door-interpreteren tot in het oneindige) kun je in de romantische visie twee dingen benadrukken: de man of het landschap. Traditioneel wordt dat meestal de man, omdat we met hem kunnen meekijken, hij ons leidt en optilt en meevoert. Maar waarom zou je niet daadwerkelijk naast de man gaan staan, en samen over nieuwe visies, nieuwe vergezichten fantaseren?
Nieuwe vergezichten, daar gaat het natuurlijk om. Niet om degene die ze vervaardigt. En zowaar, zo is er nog een derde interpretatie van de Wanderer mogelijk. Want wat doet hij eigenlijk nadat hij daar van zijn eeuwige uitzicht heeft staan te genieten? Hij kan daar niet eeuwig blijven staan – nou ja, dat kan wel, maar dan word je dus Anselm Kiefer. Je zou ook kunnen denken dat het veelzeggend is dat Friedrich hem welbewust op een hoogtepunt, het hoogste punt heeft afgebeeld – ooit zal hij zich moeten omdraaien en teruglopen. Die symboliek is óók mooi: wanneer onze Wanderer dat doet, is hij niet langer de onbenaderbare, onbereikbare figuur die ons stug zijn rug toont, maar kijken we hem eindelijk in het gezicht, maken we contact, en kunnen we samen nieuwe wegen gaan ontdekken. Het bezoek aan de top hoeven we daarbij zeker niet te vergeten: dat is voor altijd een sublieme herinnering, die we gewoon met ons mee blijven dragen, die kunstenaars en toeschouwers zelfs kan sterken in hun gezamenlijke ambities. Maar er is ook een nieuwe Wanderer mogelijk. Die confronteert je met het idee dat het soms heel goed is om stil te staan, op de top, en in de verte te staren. En daarna weer verder te gaan – samen. Bergtoppen genoeg.