Opeens is hij overal, de sad bastard. De zielige slungel. De man die met z’n grote, pleitende puppy-ogen, zwakke kin en zachte onderbuik constant achter de feiten aanloopt. Deze man is compleet ongevaarlijk – dat is de reden voor zijn bestaan. Hij is lief voor mens en dier, aarde en klimaat, antithese van de toxic male, die hij vervangt.
De giftige man mocht dan wel door #MeToo in het verdomhoekje zijn beland, dankzij de ‘manosfeer’ is hij springlevend. In deze bonte verzameling blogs, forums en andere online ruimten vindt een beweging plaats tegen die nieuwe zielenpiet. Noem het een anti-puppy-backlash, belichaamd door vrouwenhaters zoals Andrew Tate die jongemannen bloggend en vloggend leren het altaar van (fake) mannelijkheid te aanbidden.
Tussen deze twee extremen – de sad bastard en de radicale, giftige man – ontstaat een vacuüm waar onze cultuur geen raad mee weet. En het ís ook lastig. Welke mannelijke rolmodellen zijn er die ‘gewoon’ zijn, ‘normaal’, die gezonde mannelijke eigenschappen combineren met vooruitstrevende denkbeelden over vrouwen? Te weinig. Momenteel misschien wel geen.
Anti-Tate
Dat signaleert ook Saul Parker, oprichter van de culturele denktank The Good Side. In een artikel in de Britse krant The Guardian, over allerlei pogingen om jongemannen online te bereiken met positievere, anti-Tate-boodschappen, zegt hij: „Door het moeilijke debat rondom het patriarchaat en de impact daarvan op het leven van vrouwen voelt een hele generatie jongemannen zich derderangsburgers. Vooral aan de linkerkant van het politieke spectrum vindt men het moeilijk te accepteren dat juist zij in de knel zitten, dat ze hulp nodig hebben.”
De omvang van de crisis zal wel duidelijk worden voor wie naar de Oscar-uitreiking van dit jaar kijkt. Op de lijst van nominaties voor beste film wemelt het van de sad bastards en de giftige mannen. Zo’n giftige man is nog tot daar aan toe; een goede slechterik is altijd leuk om naar te kijken. Maar al die puppy’s? Vandaar dat Ryan Gosling als Ken in Greta Gerwigs Barbie, acht keer genomineerd, zingt: „Doesn’t seem to matter what I do/ I’m always number two […] All my life, been so polite/ But I’ll sleep alone tonight.”
Geen man zo exemplarisch voor de transformatie van toxisch naar zielig als de Amerikaanse acteur Mark Ruffalo. (Even over de terminologie: ‘Sad bastard’ heb ik van een oude vriend uit Manchester. Zo noemde hij mij – vlak na mijn echtscheiding – als we weer eens te laat op de avond bij een snookertafel in een Amsterdams café nonsens stonden te praten, de lege pint-glazen als torens van een middeleeuws kasteel om ons heen. Dán was mijn vriend op z’n best met dat macho Manchesterse straatdialect.)
Toxische man
Terug naar Mark Ruffalo. Ooit was hij het toonbeeld van wat we voor het gemak de traditionele mannelijke held kunnen noemen – hij was stripheld The Incredible Hulk. Althans, soms was hij dat. Als hij dat niet was, dan was hij een voorloper van de sad bastard, de nerd, wetenschapper Bruce Banner die van alles heeft uitgevonden waardoor hij eenmaal boos geworden zich kon transformeren tot het groene monster dat vanwege alle uitpuilende spieren uit zijn kleren scheurde. De Hulk, vleesgeworden toxische man, was een brok seksuele frustratie.
Bruce was bang voor alles, ook voor vrouwen. De Hulk daarentegen was bang voor niets. Hij deed wat hij wilde, pakte wat hij wilde. Hij kon vele meters hoog de lucht in springen terwijl hij dingen zei als: ‘Hulk smash!’
Dan zijn we in het hier en nu waar de Hulk is verworden tot huilende papzak. Nu is hij Duncan Wedderburn (Mark Ruffalo). In Yorgos Lanthimos’ hitfilm Poor Things, genomineerd voor elf Oscars, denkt Duncan hoofdpersoon Bella (Emma Stone) als seksspeeltje te kunnen gebruiken, niet wetende dat zij in werkelijkheid een Frankensteins monster is, in elkaar gezet door malle wetenschapper – en eunuch! – Godwin Baxter (Willem Dafoe) die voor het klusje het lichaam van een vrouw en de hersenen van haar baby heeft gebruikt. Lang verhaal kort: niet Bella maar Duncan is seksobject, lamgelegd door nu eens niet de male maar de female gaze. Aldus zijn de bordjes verhangen en is de Hulk, die oorspronkelijk werd bedacht als stripversie van het Monster van Frankenstein, verschrikkelijk van zijn troon gevallen.
Zo dreigen onze jongemannen te verdwijnen – in de krochten van het internet waar valse profeten met neppe spieren heersen, maar evenzeer in zelfgenoegzame, ja woke, populaire cultuurverhalen die sad bastards als Duncan Wedderburn en ook Bella’s geliefde, papzak extraordinair Max McCandles, als nieuwe, mannelijke ideaal naar voren schuiven.
Mijn punt is, we moeten onze jongemannen redden uit dit doolhof van reactionaire influencers en opportunistische identiteitspolitiek. Het ene kwaad vervangen door het andere à la Poor Things is niet de oplossing.
Dan kom je toch uit bij: Ken. De vertolking door Gosling verheft Ken uiteindelijk, maakt van hem geen sad bastard, maar een gezonde jongeman die zijn eigen tragiek overstijgt. Dit komt, zie hier het geniale aan Barbie, niet door hemzelf, maar door Barbie herself, door hoe ze naar hem kijkt: ze is een en al empathie, voelt met hem mee in zijn tijd van crisis zonder ook maar iets van haar eigen power kwijt te raken. Dán kan Ken zingen, moge God hem zegenen: „I’m just Ken (and I’m enough).”