Je zou er bijna van gaan duizelen, de schijnbaar onstuitbare groei van de Nederlandse economie. Dinsdag meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat het bruto binnenlands product het afgelopen jaar daadwerkelijk voor het eerst de historische grens van 1.000 miljard euro heeft doorbroken, nadat het Centraal Planbureau dat vorig jaar al had voorspeld. Daarmee mag Nederland zich nu officieel scharen bij een ‘exclusief’ clubje van in totaal negentien landen dat eveneens economieën heeft waar meer dan een 1.000 miljard euro, oftewel een biljoen – een 1 met twaalf nullen – per jaar in omgaat. En dat terwijl er hier veel minder mensen wonen dan in al die andere superwelvarende landen.
Vijftig jaar geleden was de Nederlandse economie nog tien keer zo klein, iets meer dan 100 miljard euro. Nog eens twintig jaar daarvoor was de economie weer tien keer kleiner. Dat zijn groeipercentages waar je op het eerste gezicht van achterover slaat.
En in die groei lijkt ook nooit eens de klad te komen. In de afgelopen twintig jaar is er maar twee keer sprake geweest van een krimp van het bbp: na de financiële crisis in 2008 en na de coronacrisis in 2020. Als Nederland een sprookjesfiguur was, zou je het misschien wel het beste kunnen vergelijken met de immer gulzige Hans – broer van Grietje. En in internationaal verband wellicht met Klein Duimpje, dat het opneemt tegen de reuzen.
Hosanna-stemming
Toch moet je van die cijfers ook weer niet al te veel in een hosanna-stemming raken – iets wat het CBS zelf trouwens ook niet doet. Het gaat om te beginnen om de nominale omvang van de economie, benadrukt het statistiekbureau. Waarbij die economie in dit geval wordt gemeten aan de hand van de waarde van alle goederen en diensten die een land in een jaar produceert (of, dat komt op hetzelfde neer: de optelsom van alle bestedingen van gezinnen, bedrijven en de overheid bij binnenlandse ondernemingen). Er wordt daarbij niet gecorrigeerd voor inflatie. Terwijl die inflatie wel van belang is voor de ‘ervaren’ welvaart.
Als we met zijn allen meer brood kunnen kopen, omdat we meer geld te besteden hebben, zal dat door de meeste mensen bijvoorbeeld wel als welvaartsgroei worden beschouwd. Maar als we met zijn allen alleen maar meer uitgeven aan dezelfde hoeveelheid brood, omdat dat brood (stukken) duurder is geworden, ervaren we dat doorgaans niet als welvaartsgroei. Het bbp groeit in beide gevallen nochtans, waardoor deze indicator soms dus enigszins misleidend kan zijn. Als de economie als een tierelier draait, maar je koopkracht daalt nog harder, schiet je welgeteld niets op – misschien ga je er zelfs wel op achteruit.
Precies deze dynamiek speelde een belangrijke rol bij de sterke bbp-groei het afgelopen jaar, en daarmee bij het doorbreken van de historische 1.000 miljard euro-grens, schrijft het CBS. De inflatie was in 2023 weliswaar niet zo hoog als in 2022, maar nog altijd relatief hoog en droeg daarmee sterk bij aan de bbp-groei.
Sterk gegroeide overheidsuitgaven sinds de coronacrisis gaven het laatste zetje. In voorgaande decennia speelde inflatie overigens ook al geregeld een (belangrijke) rol bij de groei van het bbp. Corrigeer je wel voor inflatie, dan is het historische ‘uitdijtempo’ van Nederland alweer een stuk lager, blijkt uit andere statistieken die het CBS maandag publiceerde. Vorig jaar was er dan in feite geen bbp-groei geweest (0,1 procent), waarmee Nederland onder het Europese gemiddelde uitkomt.
Maar misschien nog wel belangrijker: welvaartsgroei is niet hetzelfde als welzijn. Je kunt rijker worden, maar daarmee niet per se gelukkiger of gezonder. Bbp-groei zegt ook niets over hoe het verder gaat in Nederland. De economie kan groeien terwijl het stroomnet bijvoorbeeld compleet dichtslibt, waardoor over een paar jaar consumenten en bedrijven niet altijd meer stroom kunnen krijgen op de momenten waarop ze die het liefst zouden willen hebben. „Naast deze materiële welvaart zijn er ook andere aspecten van het leven en de samenleving belangrijk voor de ervaren welvaart”, schrijft het CBS zelf.