In trainingspak naar de opera

Toen Yo de Bo laatst naar de opera ging, droeg ze een „sportsmoking” van Lacoste. Een zwart trainingspak, redelijk strak, voorzien van een gouden randje. „Hartstikke chic”, zegt ze. „En ik kom ermee weg.” 

Sinds een jaar of tien loopt De Bo, die styling doet voor theaterproducties van onder meer Monalisa Toneel, bijna uitsluitend in sportkleding. Dat is niet alleen handig, maar ook mooi, vindt ze. „Als je sportkleren goed toepast hebben ze bijna iets kunstzinnigs.”

Ze was dj op undergroundfeesten in de jaren tachtig, de tijd dat trainingspakken uitgaanskleding werden. Toen ze rond 2000 als evenementenfotograaf begon, koos ze ook voor comfortabele kleding om in te werken. „Ik wilde makkelijk tussen mensen door kunnen sluipen.” Geleidelijk liet ze haar ‘normale’ outfits steeds vaker links liggen. „Ik stond bijna elke dag op de tennisbaan, dus m’n sportkleding ging amper meer uit.” Tegenwoordig doet ze ook aan krachttraining en yoga. „Daar ga ik in een wijd trainingspak naar toe. Best een grappig gezicht, ik tussen de strakke pakjes.”

De „sterkste” sportmerken vindt ze Nike, Adidas, en de van oorsprong Italiaanse merken Fila en Ellesse („Italianen zijn met schoonheid opgegroeid”). Ze kijkt graag naar grandslamtoernooien. „Dat zijn een soort catwalks voor nieuwe sportkleding. Dit jaar zijn oudroze en mintgroen in.” 

Als je sportkleren goed toepast hebben ze bijna iets kunstzinnigs

De Bo heeft rekken vol sportkleding, maar geeft er liever niet te veel geld aan uit. „Als je een peperduur merkpak koopt, ben je bijna verplicht dat te dragen. Ik wissel liever af.” Het meeste wat ze aanschaft is vintage, „duurzamer, unieker, en vaak verrassend modern. Mijn rode Pierre Cardin-sportjasje uit de jaren tachtig heeft brede schouders, heel hedendaags.”

Elke maandag gaat ze naar de Noordermarkt in Amsterdam, waar veel tweedehands kleding wordt verkocht. In de zomer bezoekt ze ook kofferbakmarkten, die ze vindt via meukisleuk.nl. De sport is om een compleet trainingspak te vinden, maar ze neemt ook genoegen met losse broeken en jasjes waarmee ze „onverwachte combinaties” maakt. „Het mag niet te versleten zijn en er moeten diepe zakken in zitten. Als iets écht mooi is, laat ik een kapotte rits wel repareren.”

Graven – „naar kleding spitten is pure fitness, je squat wat af” – doet ze vaak zij aan zij met scholieren en meisjes van de kunstacademie. „Die vraag ik weleens: kan dit? Het antwoord is vaak: helemaal goed.”

Inmiddels heeft ze zó veel drie-voor-een-tientje kledingstukken verzameld dat ze kleren aan het weggeven is. Haar sportmaatjes zijn er blij mee, zegt ze.

De kleren die ze koopt worden een paar maanden later vaak hip, merkt De Bo. „Ik weet veel van mode, design en kunst, dus ik draag een archief met me mee. Al is het ook intuïtie, denk ik. Mijn vrienden noemen het een gave.”