„Ja hoor, hier is-ie!” René van Bakel gaat op z’n tenen staan om te zien hoe Tadej Pogacar voorbijdendert over het grind van Le Tolfe. Heel ver hoeft Van Bakel z’n nek niet uit te steken: hij is een kop groter dan de Italianen die hier in de bocht staan te juichen.
Op 80 kilometer van de meet is Pogacar begonnen aan een heroïsche solo – precies zoals hij van tevoren had aangekondigd. Bij zijn tweede doorkomst op Le Tolfe bedraagt zijn voorsprong op de achtervolgers drie minuten – de zege kan hem niet meer ontgaan. Op zijn gezicht is een grijns te zien: de inspanning lijkt hem, ook na bijna tweehonderd kilometer koersen, nog steeds geen moeite te kosten.
Geamuseerd kijk Van Bakel, gekleed in een fel oranje wielershirt, om zich heen. De sfeer op de laatste gravelstrook van de Strade Bianche is uitgelaten. Het publiek – Duitsers, Nederlanders, Britten, maar vooral veel Italianen – staat twee rijen dik. Er is bier en er is wijn. Op een tafeltje achter ons wordt parmaharm gesneden en op grote hompen brood gelegd. „Paolo!” schreeuwen de toeschouwers plotseling. Voormalig wereldkampioen Paolo Bettini wandelt langs, op z’n dooie gemak, hier en daar een hand schuddend.
Siena wordt in het eerste weekend van maart overstroomd door wielertoeristen zoals René van Bakel. Zaterdags kijken naar de profkoers, zondag zelf op de fiets voor de toertocht, de ‘gran fondo’, samen met bijna zevenduizend andere liefhebber. Je ziet ze overal in en om Siena: groepjes mannen – vooral mannen – in donsjacks en jeans op terrasjes, of in vol wielerornaat met dure fietsen. Ze komen in groten getale voorbij op het parcours, voor de coureurs uit. Op Le Tolfe. Of in de Via Santa Caterina, de absurd steile laatste kilometer in Siena.
Verlangen naar het verleden
Wie in het zonnetje staat op Le Tolfe, begrijpt heel goed waarom de Strade Bianche zo tot de verbeelding spreekt. Terwijl in Noord-Europa de grauwe winter regeert, is in het eerste weekend in maart in Toscane het voorjaar al begonnen. Het is een adembenemende koers, met z’n 70 kilometer (bij de mannen) en 40 (vrouwen) kilometer aan onverharde witte wegen (sterrati). De renners die voorbij komen zijn van onder tot boven bedekt met witte stof. En dat allemaal door het Toscaanse heuvellandschap vol cipressen en pijnbomen, dat amper veranderd lijkt sinds de tijden van Michelangelo en Macchiavelli. Langs dorpjes met namen als San Quirico d’Orcia en Monteroni d’Arbia. Eindigend in Siena op de Piazza del Campo, het plein waar twee keer jaar per de Palio-paardenrace wordt gehouden.
De Strade Bianche voelt alsof-ie er altijd is geweest. Toch heeft de wedstrijd absoluut niet de anciënniteit van de Ronde van Vlaanderen (1913) of Parijs-Roubaix (1896). Sterker nog, de ‘de meest zuidelijke noordelijke klassieker’ is een piepjonge wielerkoers: de eerste editie voor mannen werd verreden in 2007, de vrouwen gingen voor het eerst van start in 2015.
Wel is de Strade Bianche ontstaan uit een verlangen naar het verleden. De race komt voort uit een ‘retro-toertocht’ genaamd de Eroica, die al sinds de jaren negentig verreden wordt over de Toscaanse gravelwegen. Met het evenement wilde bedenker Giancarlo Brocci, een oud-journalist uit de Chianti-streek, de romantiek uit de beginjaren van het wielrennen weer tot leven wekken: stalen fietsen, wollen truien, onverharde wegen, reserveband om de schouder; fietsen als in de tijd van Coppi en Bartali.
Met de eerste profeditie in 2007 verdwenen de oude fietsen en retro-outfits, maar de romantiek van de onverharde wegen bleef. De Strade Bianche ontpopte zich vanaf het begin als een koers van formaat, waarin alleen de allersterksten zegevierden. Kijk maar naar de lijst van winnaars, die vrijwel uitsluitend bestaat uit grote namen als Wout van Aert, Fabian Cancellara (drie keer), Julian Alaphilippe, Mathieu van der Poel. Bij de vrouwen hetzelfde verhaal: Elisa Longo Borghini, Anna van der Breggen, Annemiek van Vleuten, Demi Vollering.
Status van ‘monument’
In de zon van Le Tolfe juichen de supporters voor iedereen even hard: voor Pogacar, voor zijn achtervolgers, voor de laatste renners in koers. René van Bakel haalt een plastic zakje tevoorschijn met toffees. Fietsen, vertelt hij, doet hij al zijn hele volwassen leven. Maar het rijden over onverharde wegen heeft zijn wielerbestaan een paar jaar geleden een nieuwe impuls gegeven. Hij kocht een gravelbike en werd lid van een tweede wielerclub, Ons Verzet uit Schaik – speciaal voor het ‘gravellen’. „Helemaal gek” is hij ervan.
De Strade Bianche móest hij dus doen. Zijn vrouw moedigde hem aan: sinds drie jaar heeft ze een spierziekte, „en dat heeft onze mindset veranderd: als je iets leuk vindt, moet je het meteen doen.” Van Bakel heeft het buitengewoon serieus aangepakt: zes kilo afgevallen, drie maanden getraind met een fietscoach. Begin januari heeft hij het parcours ingeladen op zijn fietscomputer en alvast helemaal voorgefietst op de indoor trainer – zes uur lang, thuis in de garage in Oss. „Mijn kinderen zeiden: papa lijkt wel gek geworden.”
De populariteit van de Strade Bianche is zo groot, dat er stemmen opgaan om de koers de status van ‘monument’ toe te kennen: een predikaat dat de internationale wielerunie UCI bedacht voor de vijf bekendste eendagsklassiekers: Milaan-Sanremo, de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix, Luik-Bastenaken-Luik en de Ronde van Lombardije. Allemaal koersen van minstens honderd jaar oud en minimaal 200 kilometer lang. Koersen die de winnende ploegen twee keer zoveel punten opleveren als de Strade Bianche.
De organisatie van de Strade, het Italiaanse bedrijf RCS, zegt openlijk dat het de monument-status ambieert. Om de koers nog klassieker-waardiger te maken, heeft de organisatie het parcours voor de mannen dit jaar uitgebreid met een extra lus van 30 kilometer en vier sterrati, waardoor de Strade nu langer is dan 200 kilometer.
Steile beklimmingen
En dat terwijl de koers al niet misselijk wás. De steile beklimmingen en afdalingen op de gravelwegen – aangelegd voor tractoren, niet voor een wielerpeloton – maakten de ‘oude’ Strade ook al tot een van de zwaarste koersen van het voorjaar. „Door dat grind dreigt je fiets steeds onder je vandaan te slippen”, zegt de Italiaanse renner Alberto Bettiol. „Je kunt het beste zo weinig mogelijk remmen. Je hebt een boel vertrouwen nodig om hier te koersen.”
Voor Bettiol (30) is de Strade een bijzondere koers, vertelt hij twee dagen eerder vanaf zijn hotelkamer. De renner, in dienst van de Education First-ploeg, is geboren en getogen in de provincie Siena en woont praktisch aan het parcours van de Strade. Als veertienjarig jochie zag hij de Zwitserse grootheid Fabian Cancellara zegevieren, zaterdag stond hij als profrenner voor de achtste keer aan de start van de koers – een record. Als hij thuis is in Castelfiorentino, vormen de witte gravelwegen zijn trainingsgebied. Hij kent iedere bocht en iedere helling van buiten. Zijn vader zit in de organisatie van de Strade Bianche, een groep van tien vrienden assisteerde zijn ploeg zaterdag met ravitaillering en reservebanden.
Het is buitengewoon lastig koersen op de Toscaanse onverharde wegen, vertelt Bettiol. Lastiger, zo durft hij wel te zeggen, dan over de kasseien van Parijs-Roubaix – die hij kent van een Touretappe in 2022. „Bij Roubaix heb je veel meer trilling. Maar de wegen zijn doorgaans recht en vlak, dus uiteindelijk komt er minder techniek bij kijken.” Anders dan in het platte Noord-Frankrijk gaan de gravelwegen van de Strade Bianche constant op en af, zegt Bettiol. „Je moet bochten maken in steile afdalingen, op het grind, met gaten links en rechts van je en soms grote stenen midden op de weg. Je moet dus ontzettend goed kunnen sturen.”
Alberto Bettiol hóudt van de Strade. Maar hoe graag hij het ook zou zeggen, „als Toscaan en als liefhebber van het eerste uur”, het zou toch niet kloppen als de koers het ‘zesde monument’ werd. „De monumenten zijn wedstrijden met een lange geschiedenis, zoals de grand slams in het tennis. Ze zijn iets heiligs.” Bettiol won er zelf eentje, in 2019: de Ronde van Vlaanderen. „Dat was de mooiste overwinning van mijn leven. Een monument brengt je op een andere planeet.”
‘Supersfeer’
In de vrouwenkoers is het zaterdag spannend tot in de laatste kilometer, op de Via Santa Caterina in Siena. Daar rijdt de Belgische wereldkampioen Lotte Kopecky haar medevluchter Elisa Longo Borghini (Italië) uit het wiel. De derde plaats is voor de Nederlandse Demi Vollering, die vorig jaar nog haar ploeggenoot Kopecky versloeg met minder dan een halve bandlengte verschil.
Bij de mannen eindigt de koers zoals al duidelijk is op 80 kilometer voor de finish. Tadej Pogacar wint de Strade Bianche voor de tweede keer, met een voorsprong van bijna drie minuten op Toms Skujins uit Letland. Derde wordt de Belg Maxim van Gils. Op de finishlijn houdt hij zijn fiets in de lucht. Bij geen enkele race in Italië, zegt hij na afloop voor de camera van de NOS, heeft hij ooit zo’n „supersfeer” gezien als bij de beklimming van La Tolfe. En Alberto Bettiol? Die komt er in zijn achtste editie niet aan te pas: hij finisht op ruim een kwartier en wordt zeventigste.
Op La Tolfe is de zon inmiddels bijna verdwenen achter de heuvels. Als ook de laatste renners voorbij zijn, beginnen de toeschouwers af te dalen. Te voet, flesjes bier in de hand, of op de fiets. Ook René van Bakel stapt op om terug te gaan naar zijn hotel. Hij gaat zich „rustig aan houden” vanavond: uitrusten op bed, eten, misschien nog een avondwandelingetje. Morgen is de grote dag waarvoor hij al die maanden heeft getraind. Zijn ambitie is bescheiden: „Netjes uitrijden is een overwinning.”