‘Mag ik wat Nederlandse exemplaren meenemen”, vraagt Diane Foley aan de medewerker van de uitgeverij. Intussen signeert ze exemplaren voor de boekhandel. Natuurlijk mag ze er een paar meenemen. „Much appreciated”, zegt Foley. „Zeer gewaardeerd.”
Een schrijversinterview in het Amsterdamse Ambassadehotel zoals er elk jaar tientallen zijn. Dat is verrassend. Want Diane Foley, 74 jaar oud, is geen schrijver van beroep, maar een gepensioneerde verpleegster. En het boek dat ze schreef gaat over haar zoon James, de eerste Amerikaan die in 2014 voor het oog van de camera werd onthoofd door een IS-strijder. De lugubere beelden gingen de wereld over bij wijze van moslimextremistische propaganda. Zo bereikten ze ook het gezin Foley, dat in New Hampshire nog in de hoop verkeerde dat de regering-Obama bezig was James vrij te krijgen. De video heeft de moeder niet bekeken – „goddank” – maar ze zag wel de foto van haar zoon met het hoofd los hangend van op zijn rug.
Daarom verrast het dat Foley nu zo’n krachtige, bijna opgewekte indruk maakt. Ze heeft haar afschuw, verdriet en woede gekanaliseerd in een stichting die familieleden van gevangen Amerikanen met raad en daad bijstaat en die cursussen organiseert voor journalisten die net als haar zoon naar conflictgebieden willen. „Wij geven ze veiligheidscursussen. Kun je je voorstellen dat ze daar niks van leren op de gewone opleidingen journalistiek?”
Als co-auteur van het boek American Mother (Als moeder, in de Nederlandse vertaling) staat de Ierse romancier Colum McCann op de kaft. Hij had de familie Foley vlak na de onthoofding al benaderd omdat hij een foto had gezien waarop James zijn roman Let the Great World Spin zat te lezen. Zijn mailtje had moeder Diane niet geopend. „Dat was in een tijd dat ik niks las”, zegt ze. Ze had destijds wel plannen voor een boek en ook al een contract met een ghostwriter. Maar de tijd verstreek en haar agent zei drie jaar geleden: het verhaal is nu zo oud, niemand wil dit nog weten. In Covid-tijd kwam ze in contact met McCann, tijdens een Zoom-gesprek voor de universiteit waar James had gestudeerd.
Het boek dat gelijktijdig in de VS en in Nederland verschijnt, vertelt hoe James Foley opgroeide, na zijn studie journalist werd en in maart 2011 als 37-jarige naar Libië trok om de opstand tegen Gaddafi te verslaan. Daar werd hij ontvoerd en na die ervaring bleef hij volgens zijn moeder „rusteloos”, gekweld door het idee dat mensen het aan de andere kant van de wereld zoveel slechter hadden dan hijzelf in zijn comfortabele Amerika. Daarom ging hij in 2012 naar Syrië om de burgeroorlog te verslaan. Hij werd er in november dat jaar ontvoerd door IS. Het boek beschrijft uitvoerig de gevangenschap en de strijders, en de ontmoetingen van Diane Foley met een van hen, na diens uitlevering aan de VS.
Heeft McCann u uitgebreid geïnterviewd voor dit boek?
„Nee, het meeste heb ik zelf geschreven. Hij heeft de structuur van het boek opgezet, als schrijver is hij daar goed in. En hij heeft het eerste en laatste hoofdstuk geschreven. Het verbaasde mij dat hij aanvankelijk op verschillende plekken dingen had verzonnen. Nee, niet verzonnen, mooier gemaakt. Ik hield hem steeds voor: dit is een waargebeurd verhaal, het hoeft niet mooier.”
Het eerste en laatste hoofdstuk zijn ontmoetingen met een van de daders die betrokken was bij de moord op uw zoon. Waarom wilde u Alexanda Kotey spreken?
„Ik was nieuwsgierig. De advocaten van Kotey hadden deze ontmoeting voorgesteld. Hij had schuldig gepleit, zat in de gevangenis in Virginia en misschien kon dit tot een vorm van heling leiden.”
Waarom ging u, waarom uw man niet? Of uw kinderen?
„O nee, die wilden er niks mee te maken hebben. Zij zijn veel meer op zichzelf dan ik. Wij zijn door een hel gegaan. De dood van Jim was een traumatische gebeurtenis en zij wilden die liefst zo diep mogelijk begraven. Zij rouwen anders dan ik.”
Hebben ze u kwalijk genomen dat u Kotey wel opzocht, de man die nota bene de gefingeerde afscheidsbrief schreef waarin uw zoon voor zijn executie de Verenigde Staten bekritiseerde?
„Nee, ze zijn gewend dat ik mijn eigen plan trek. Mijn man was niet altijd blij dat ik zoveel tijd in de stichting stak, maar hij heeft er begrip voor gekregen. Colum is met mij meegegaan naar de gevangenis. Hij had wel iets met Kotey.”
U in zekere zin ook: hij huilde bij uw tweede bezoek in oktober 2021, bij het laatste afscheid in juni 2022 heeft u hem de hand gereikt.
„Ik was denk ik meer een moederfiguur voor hem. Kotey is even oud als een van mijn zoons. Maar er was iets menselijks in hem dat die andere strijder [de eveneens aan de VS uitgeleverde El Shafee Elsheikh, red.] niet had. Kotey was niet steeds even eerlijk, denk ik. Maar hij huilde toen hij de foto’s van zijn dochters liet zien. Dat had hij niet hoeven doen.
„Hij is een jongen die een verschrikkelijke vergissing heeft begaan, waarmee hij zijn hele leven heeft verwoest. Heel sneu. Dat trof mij het diepst: de triestheid ervan. Ik had medelijden met hem, echt, medelijden.”
Kotey schreef in een brief van mei 2022 dat hij spijt heeft dat uw familie door hem en zijn wapenbroeders is belast met de „zonden van de Verenigde Staten”. Hoe las u dat?
„Dat is helemaal waar. Ons land heeft een paar rottige dingen uitgehaald. Wij denken altijd dat we zo goed zijn, maar we hebben rotdingen gedaan. Kijk maar naar hoe wij ons hebben gedragen na de aanslagen van 11 september 2001 – toen zijn we echt ons morele kompas kwijtgeraakt. Hoe we mensen hebben behandeld in de Abu Ghraib gevangenis, vreselijk, afschuwelijk. Een van de donkerste bladzijden in onze geschiedenis.
„Als we anderen als monsters neerzetten, dan gaan ze zich ook zo gedragen. De internationale gemeenschap heeft vluchtelingen jarenlang laten zitten in de kampen in het noorden van Syrië. Doffe ellende. Kleine kinderen die opgroeien tussen het vuilnis, en die ons leren te haten. Hoe kun je ooit verwachten dat die normaal met ons willen omgaan?
„En we doen het nog steeds. We blijven maar bommen sturen waarmee Israël de Palestijnse bevolking kan decimeren. Wij zijn verre van volmaakt. Altijd bezig met wraak. Altijd bezig iemand te haten. Jim was een vredestichter.”
Het lijkt in uw boek of u meer woede koestert ten aanzien van uw eigen regering dan ten aanzien van de moordenaars.
„Ik ben erg teleurgesteld in de regering-Obama, die heeft me belogen en betutteld. Tussen het moment dat Jim werd ontvoerd, november 2012, en het moment waarop hij werd vermoord, op 19 augustus 2014, heb ik tientallen keren van een overheidsvertegenwoordiger gehoord dat Jims veilige terugkeer ‘de hoogste prioriteit’ had. Terwijl ze wisten dat het niet waar was.
„De Amerikaanse regering onderhandelt destijds niet over de vrijlating van gijzelaars in het buitenland. Als iemand in de VS zelf wordt ontvoerd, betaalt de FBI het losgeld; zo hopen ze de daders op het spoor te komen. Maar in het buitenland doen ze niks. Na de ontvoering kwam een FBI-agent bij ons thuis. Een jonge knul, die niet eens vroeg naar Jims mobiele telefoon. Later probeerde hij vanuit Turkije Noord-Irak in te gaan om inlichtingen te verzamelen. De stakkerd, hij sprak de taal niet. Dat liep uit op een debacle.
„Wij mochten zelf niets ondernemen om Jim vrij te krijgen. Dat kregen we te horen van een kolonel van de nationale veiligheidsraad. Als wij zelf zouden gaan onderhandelen, of proberen losgeld te betalen, zouden we strafrechtelijk worden vervolgd wegens ‘hulp aan een terroristische organisatie’. Ik was ontzet. Maar als ik terugkijk: hij was misschien lomp, maar hij was wel de enige die eerlijk tegen ons was.
„Het gekke is, ik had juist weer hoop. In november 2013 ontvingen we een brief van zijn ontvoerders, in december kregen we bewijs dat Jim in leven was. En toen werden er andere gijzelaars vrijgelaten. Andere landen onderhandelen namelijk wel. Niet rechtstreeks, maar via via. We zagen de ene na de andere gegijzelde vrij komen. Onze regering wachtte tot de laatste vrij was en toen zette ze een reddingsmissie in. Veel te laat natuurlijk. De strijders zijn ook niet gek. Die begrepen heus wel dat de bevrijde gijzelaars thuis zouden praten over hun verblijfplaats. Dus toen de missie aankwam, waren Jim en de andere Amerikanen allang verplaatst.”
Neemt u zichzelf iets kwalijk?
„Ik neem mezelf kwalijk dat ik zo weinig wist: niet van het beleid om niet te onderhandelen, niet van de reddingsmissie, dat hoorde ik pas achteraf . Ik heb Jim niet thuis weten te krijgen. Als ik destijds had geweten dat onze regering niks zou ondernemen, hadden we misschien meer geld proberen in te zamelen of zelf een team van veiligheidsexperts opgezet. We hebben dat wel overwogen, maar zo’n team kostte ruwweg 4.000 dollar per dag. Niet te doen. En we hielden vertrouwen in onze regering, ze zeiden dat het goed zou komen. Ik ben belogen. Ze keken op ons neer.”
Drie maanden na de dood van uw zoon werd u uitgenodigd door president Obama. De beschrijving van die ontmoeting is een van de pijnlijkste passages in het boek.
„Tien minuten. President Obama dronk een kopje thee en zei: ‘Jim was mijn hoogste prioriteit.’ Het was alsof alle zuurstof uit de kamer werd getrokken. Ik zei dat Jim en de anderen in de steek waren gelaten door hun regering. Ik moest huilen en hij gaf me zijn zakdoek. Hij is gewoon geen warm mens. Hij is heel briljant, maar hij zit alleen in zijn hoofd. Wat zo triest en onbevattelijk was: hij dacht nog altijd dat hij het goed had gedaan.”
Hoe is de situatie nu?
„Veel beter. Uiteindelijk is Obama tot inkeer gekomen. Hij heeft een heel nieuw beleid voor de omgang met buitenlandse gijzelingen opgetuigd. Hij wilde dat eigenlijk niet, maar hij heeft het toch gedaan. Trump heeft daarna een geweldige presidentiële gezant voor gijzelingszaken benoemd, Robert O’Brien. Meer dan honderd Amerikanen zijn sindsdien bevrijd en thuisgekomen. Biden zegt ook net als Obama dat gegijzelde Amerikanen zijn hoogste prioriteit zijn, maar hij laat het ook werkelijk zien. Onder zijn leiding zijn 46 Amerikaanse gijzelaars vrijgelaten. Maar er zitten nog altijd 57 Amerikanen in het buitenland gevangen. Dat zijn alleen de gevallen waar we weet van hebben. Ik schat dat je het echte aantal zonder meer mag verdubbelen.”