Shogun is de ultieme rang die een sterveling kan bereiken, zegt iemand in een van de eerste afleveringen van de gelijknamige dramaserie. Een heerser. Aan het begin van Shogun is nog lang niet duidelijk wie de macht heeft. De serie speelt zich af in het Japan van de 17de eeuw terwijl er een burgeroorlog in de lucht hangt. Lord Yoshi Toranaga (Hiroyuki Sanada) moet zien te overleven terwijl zijn politieke vijanden zich tegen hem verenigen. Mogelijk kan de Engelse kapitein John Blackthorne hem daarbij helpen.
Een bekend verhaal voor lezers van het gelijknamige boek uit 1975 van James Clavell en voor de mensen die de miniserie uit 1980 zagen. Maar deze nieuwe verfilming, van Rachel Kondo en Justin Marks (Top Gun: Maverick), heeft meer oog voor het Japanse perspectief dan de oorspronkelijke serie. Zo is de eerste naam op de aftiteling die van de 63-jarige Japanse acteur Sanada, die niet alleen hoofdrolspeler is, maar ook als producent heeft gewerkt aan de serie. Het was een lange weg: Sanada, sinds een doorbraakrol in The Last Samurai (2003) actief in Hollywood, is al zo’n acht jaar betrokken bij de productie van de nieuwe Shogun. Het authentiek weergeven van de Japanse cultuur was daarbij een belangrijk aspect, zegt hij tijdens een videogesprek met NRC. „Elke afdeling van de productie had een Japanse consultant die naar bepaalde aspecten keek, van kostuums tot de bewegingen.” Door zijn ervaring in Japanse films en series kon hij hierbij zelf ook helpen.
De basis van het verhaal blijft hetzelfde: aan het begin van de serie leidt de Engelse kapitein John Blackthorne (gespeeld door Cosmo Jarvis) schipbreuk en komt hij voor het eerst in zijn leven aan in Japan. Toranaga ziet in hem een mogelijke bondgenoot in de strijd met zijn politieke rivalen. „Toranaga is een mysterieuze strateeg”, aldus Sanada. „Hij is gebaseerd op een echt bestaande leider uit de 17de eeuw, Tokugawa Ieyasu. Hij wist de burgeroorlog te stoppen en een lange periode van vrede te bewerkstelligen.”
Anna Sawai als Toda Mariko. Beeld: Katie Yu/FX
Andere blik
„Het is spannend”, vertelt Anna Sawai over haar gevoelens in de aanloop naar de lancering van de serie. Sawai speelt Toda Mariko, de vrouw van een samoerai en de tolk van Blackthorne. „Ik ben heel benieuwd wat mensen in Japan ervan gaan denken.” De aanpak verschilt met de jaren tachtig-versie en de beperktere blik op Japan. Toen keek men in Amerika anders naar het land. „Veel mensen in het Westen kenden Japan niet goed. Het was voor velen een kennismaking”, stelt Sawai. „Tegenwoordig hebben de meeste kijkers volgens mijn een goed beeld van het land. Nu kunnen we het met meer nauwkeurigheid doen.”
Jarvis beaamt dat. „Er is enorm veel werk gestoken in de historische authenticiteit, op veel verschillende manieren en door veel verschillende experts. Daarbij werd gezorgd dat de Japanse kant van de geschiedenis op de juiste manier vertegenwoordigd werd. Maar het zat niet alleen in het nauwkeurig kijken naar de Japanse cultuur. Er was bijvoorbeeld ook een specialist die alles wist over de werking van kanonnen uit die tijd. Dus elke dag was leerzaam voor mij.”
De relatie tussen Blackthorne en Toda Mariko is een belangrijke factor in het verhaal. „Ik ontmoette Cosmo volgens mij pas op de set”, zegt Sawai. „Dat werkte in ons voordeel. We filmden de serie chronologisch, in de volgorde van het verhaal. En ik denk dat onze band zich begon te ontwikkelen zoals de relatie van de personages zich ook ontwikkelde.”
Er is gefilmd in het Canadese Vancouver, met grote sets. Toranaga: „We hebben er een heel dorp gebouwd, met een kasteel en echte schepen. Het werk met de schepen voelde soms als een attractie van Disneyland. Ik was blij om die echte, grootse sets te zien.”
Het maken zelf was dus ook een grootse onderneming. „De serie is gemaakt door crews uit het Westen en uit Japan, met veel respect voor elkaar”, sluit hij af. „We konden van elkaar leren. Dat lijkt me een betekenisvolle boodschap voor de wereld, zeker nu.”
‘Bangalijsten’ (Groningen, 2016; Utrecht, 2024), ‘sperma-emmers’ (Amsterdam, 2022), ‘bilnaad-adjes’ (Leiden, 2018), kaarsvet-druipen-op-jongerejaars (Delft, 2022) – de benamingen alleen al. De lijst met incidenten op en rond studentencorpora wordt langer en langer. Grensoverschrijdend gedrag door leden van zogenoemde ‘traditionele’ studentenverenigingen lijkt onuitroeibaar. Een misselijkmakend patroon waar spaarzaam maar toch met enige regelmaat over wordt bericht, en waar universiteitsbesturen zich terecht boos over maken. Toch verandert er helemaal niks.
Het onderzoeksverhaal over het Utrechtsch Studenten Corps (USC) afgelopen week in NRC belicht een nieuw dieptepunt in een veel te lang bestaande reeks. Het artikel biedt een treurig inkijkje in de beperkte leefwereld van sommige studenten. Studenten die zich niets aantrekken van de buitenwereld, geen fatsoensnormen hebben – laat staan humor – en elkaar de hand boven het hoofd houden.
Met voorbeelden van chronisch pestgedrag, excessief drank- en drugsgebruik, racisme, seks onder dwang en zelfs verkrachting. Het tragische is dat de beschreven excessen hoe langer en meer plaatsvinden buiten het zicht van de eigen sociëteit. Daar wordt, na een reeks eerdere incidenten, door opvolgende besturen serieus gewerkt aan broodnodige cultuurverandering. Zowel Universiteit Utrecht als de Hogeschool Utrecht erkent dat en heeft eerder opgelegde sancties – na de bangalijst-affaire – weer geschrapt.
Maar straffen, ook intern opgelegd tegen individuele leden, maken op bepaalde groepen corpsstudenten geen indruk. Zij verplaatsen hun normloze machogedrag naar hun eigen zogenaamde ‘prominente’ studentenhuizen, in sommige gevallen gefinancierd door rijke ouders en reünisten. White privilege op de Oude Gracht of Maliebaan.
Dat is kwalijk en schadelijk voor de reputatie van de vereniging waar ze zo graag lid van zeggen te zijn. Het ontneemt het zicht op de positieve kanten van studentenverenigingen, die de laatste jaren juist zo hun best doen niet geïsoleerd in de samenleving te staan. Hetzelfde USC organiseert komende zaterdag traditioneel een Koningsdagfeest voor alle inwoners van Utrecht. Hetzelfde USC is deze week betrokken bij een speelse theatershow die studenten wijst op de gevaren van drank- en middelengebruik.
Het is veelzeggend dat het bestuur van het USC zo afhoudend reageert op de onthullingen van NRC. De huidige rector van de senaat zegt het „sterk eenzijdige beeld” niet te herkennen.
Dat is een gemiste kans. Het USC-bestuur – met hen de besturen van álle verenigingen die zo in het nieuws komen – zou de ‘negatieve publiciteit’ juist moeten aangrijpen om korte metten te maken met de kleine groepen die zich misdragen en het corps blijvend in een kwaad daglicht stellen. Het propageren van cultuurverandering, met holle frasen als ‘kernwaarden’ en ‘respectvolle omgangsvormen’, is betekenisloos zonder effectieve gedragsverandering.
Om te beginnen zou de zichzelf in stand houdende hiërarchische structuur moeten worden doorbroken. Hier is ook een rol weggelegd voor (jonge) reünisten. Zolang ouderejaars ongebreideld de jongsten in hun huis kunnen vernederen – ‘anciënniteit, hoort erbij’ – zullen die eerstejaars precies hetzelfde doen – of erger – als zij een jaartje ouder worden.
Er zijn tradities, abject en ingeroest, waar traditionele studentenverenigingen beter zonder kunnen.
Het kabinet wil dat de landbouw, industrie en het verkeer in 2035 half zoveel stikstof uitstoten als nu het geval is. Dat bevestigen ingewijden in Den Haag tegenover NRC na berichtgeving van De Telegraaf en het AD. Dit nieuwe doel zou in de plaats komen van het huidige stikstofdoel, dat stelt dat in 2030 nog maar in de helft van de natuurgebieden te veel stikstof neer mag komen.
Minister van Landbouw, Femke Wiersma (BBB), presenteert vrijdag de nieuwe stikstofplannen van het kabinet, waar premier Dick Schoof met een werkgroep van twaalf bewindslieden de afgelopen tijd aan heeft gewerkt. Woensdag meldde De Telegraaf echter al dat het kabinet voornemens was tot het instellen van dit nieuwe doel.
Volgens bronnen van NRC zou de werkgroep 2035 als deadline „uitvoerbaarder” en „realistischer” vinden dan 2030. Eerder dit jaar oordeelde de rechter nog dat het kabinet het 2030-doel moet halen, op straffe van een dwangsom van maximaal 10 miljoen euro.
Bufferzone
Dat de deadline op 2035 komt te liggen, betekent volgens de bronnen niet dat de uitstoot niet nú al omlaag moet. Het kabinet is bijvoorbeeld van plan om een „bufferzone” van 250 meter in te stellen rondom stikstofgevoelige natuurgebieden. Bedrijven in die zone zouden moeten verduurzamen, verplaatsen, krimpen of stoppen.
De provincie Gelderland besloot in maart al op eigen houtje tot het instellen van zo’n bufferzone, in dit geval van 500 meter. Daarbinnen moet de stikstofuitstoot over 10 jaar van de provincie met 60 tot 70 procent omlaag. Uit een eerste inventarisatie zou blijken dat 357 boerenbedrijven in Gelderland binnen zo’n bufferzone liggen.
Volgens persbureau ANP zouden landelijk zo’n 1800 bedrijven binnen 250 meter van een stikstofgevoelig natuurgebied liggen. Het kabinet schat zo’n 4 tot 7 miljard euro nodig te hebben om de uitstoot van die bedrijven terug te dringen. Waar dat geld vandaan moet komen, wordt volgens de bronnen van NRC pas duidelijk rond Prinsjesdag, als het Kabinet de miljoenennota presenteert.
Lees ook
Een snelle uitweg uit de stikstofcrisis is er niet
Dertig verse scharreleieren voor 5,99 euro. Tim uit Borculo heeft drie dozen ingeslagen. Verder vier stukken kaas en twaalf pakken frisdrank. „Groot gezin, vier kinderen, en alles wordt duurder. Ik heb voor alles mijn adresjes.” Voor vlees gaat Tim, die hierover niet met zijn achternaam in de krant wil, naar een Turkse slager in Apeldoorn. Voor eieren, kaas, alcohol komt hij zo’n twee keer per maand naar Ter Huurne Hollandmarkt op de Duitse grens, tien kilometer van Haaksbergen. „En dan tank ik hier ook meteen even voordelig.”
Pieter Omtzigt (NSC) blies het debat over dure boodschappen dit voorjaar nieuw leven in, door het prijsverschil van 1,20 euro tussen een potje appelmoes bij Albert Heijn in Nederland en België op de politieke agenda te zetten. Maar prijsbewuste consumenten uit de grensstreek weten Ter Huurne (sinds 1943) al veel langer te vinden.
Als je de winkel binnenkomt, zie je meteen waarom driekwart van de klanten bij Ter Huurne uit Duitsland komt. Eindeloze schappen vol grootverpakkingen koffie, met een koffiebarretje waar klanten kunnen proeven. In de aanbieding: Segafredo, een kilo bonen voor 10,79. Dat is voor Nederlandse begrippen al goedkoop, maar in Duitsland, waar de belasting op een kilo koffie 2,19 euro bedraagt, is koffie vaak nog veel duurder.
Rob Steverink (61), commercieel manager van Ter Huurne, zit al sinds zijn achttiende in de grenshandel. Voor koffie heeft hij zelfs een aparte groothandel. Prijsverschillen tussen Nederland en Duitsland zijn zijn verdienmodel.
„Wij focussen op accijnsartikelen”, zegt Steverink. Koffie haalt hij vaak zelf uit Italië, met vrachtwagens tegelijk. Aan Nederlanders verkoopt hij, via de ingang naar de slijterij aan de Duitse kant, veel alcohol en tabak. Daar zitten in Nederland veel hogere accijnzen op.
Foto Eric Brinkhorst
Ter Huurne heeft ook een grote drogisterij, want in Nederland zijn pijnstillers veel goedkoper. En die eieren dan, hoe kunnen die zo goedkoop zijn? „Die vallen onder de strategische pijlerartikelen: daarop pakken we minder marge om klanten te trekken.”
Dit soort grenshandel heeft wel wat voeten in de aarde, zegt Steverink. De EU mag dan vrij verkeer van goederen hebben, ieder land heeft zijn eigen regels en belastingen. „In Nederland komt er bijvoorbeeld verpakkingsbelasting overheen, en de ingrediënten moeten er in het Nederlands op staan.”
Dat Ter Huurne producten vaak goedkoper kan aanbieden dan concurrenten, heeft meer verklaringen dan alleen accijnsverschillen, zegt hij. „Wij hebben er geen dure onlinewinkel naast. En wij kopen veel partijen op. Als ergens een paar pallets overblijven, weten leveranciers ons te vinden.”
Ter Huurne Hollandmarkt is in veel opzichten atypisch, en onvergelijkbaar met de grote supermarktketens. Wat deze grenswinkel wél laat zien: het is te simpel om te zeggen dat boodschappen in Nederland duurder zijn dan over de grens.
Dure deodorant
Zonnebrandcrème van Nivea: 26,50 euro in Nederland, 21 euro in België, 8,95 in Duitsland. „Hoe verklaart u dat prijsverschil?”, vraagt Jesse Klaver (GroenLinks). Hij duikt de twee blauwe flessen op uit zijn boodschappentas bij een rondetafelgesprek met de industrie in de Tweede Kamer, eerder deze maand.
Pieter Omtzigt heeft, naast zijn bekende potjes appelmoes, Dove-deodorant meegenomen. „Ik kan u een hele lang lijst geven waaraan mensen echt zien dat het duurder is in Nederland”, zegt hij. Hoe legt Unilever, „met een brutowinst van rond de 10 miljard”, uit dat de deodorant in Nederland zelfs in de bonus nog duurder is dan in Duitsland? „Ergens worden megawinsten gemaakt op basisproducten.”
De drie grootste supermarkten (Albert Heijn, Jumbo en Lidl) zijn uitgenodigd om inzicht te geven in de totstandkoming van prijzen. Evenals levensmiddelenfabrikanten Nestlé en Unilever, conservenfabrikant Hak, en Everest, een inkooporganisatie die namens supermarkten met leveranciers onderhandelt.
De inkoopprijs bepaalt de marge, zeggen de supermarkten enigszins cryptisch. Waar het op neerkomt: de marge verschilt per product, je moet kijken naar „het hele mandje” om landen te kunnen vergelijken.
En vergeet niet, zei Tom Heidman van Jumbo, ongeveer een kwart van de omzet van supermarkten komt tegenwoordig uit aanbiedingen. In Nederland koop je zonnebrandcrème als die in de aanbieding is. De basisprijs is hoger, maar die betaalt de consument lang niet altijd.
Het steekt hem dat supermarkten als „graaiers” worden weggezet. „Op een omzet van 11,3 miljard maken we 28 miljoen euro nettowinst. Dat is 0,3 procent en dat is veel te weinig”, vindt Heidman als interim-directeur van Jumbo.
Staar je niet blind op de laagste prijs
Allemaal zeggen de supermarkten lage prijzen te willen. Al was het maar om de concurrentie voor te blijven – in Nederland kun je elke 900 meter een supermarkt vinden die misschien goedkoper is.
Albert Heijn hanteert relatief hoge marges op houdbare producten, om verse groente en fruit naar eigen zeggen betaalbaar te houden. Lage marges op bananen betekent, kort door de bocht, hogere prijzen voor appelmoes of deodorant. Supermarkten, benadrukt Lidl-directeur Peter de Roos, schipperen bovendien tussen prijsgevoelige consumenten enerzijds en boeren en telers aan de andere kant.
„Staar je niet blind op de laagste prijs”, zegt ook marketingdirecteur Nicole Freid van Hak – van de appelmoes. „Ook de teler heeft recht op een goede boterham.” Volgens Freid ligt het aan de supermarkten dat de appelmoes in Nederland duurder is dan in België. Zij bepalen de prijzen. „Hak is niet gebaat bij hoge prijzen, dan prijzen we onszelf uit de markt.”
Unilever en Nestlé hebben hun eigen verhaal. Ja, hun marges zijn soms wel 15 procent hoger dan die van de supermarkten. Supermarkten halen winst uit massa, producenten moeten investeren in onderzoek en ontwikkeling van nieuwe en duurzamere producten. Het businessmodel is anders, probeert de verkoopdirecteur van Unilever uit te leggen. Marges verschillen bij elke schakel in de keten, wat telt is wat de aandeelhouders terugkrijgen voor hun investeringen.
En zoveel verdienen ze niet op levensmiddelen, zegt Unilever. Niet voor niets stoot de multinational steeds meer voeding af. Grondstoffen zijn duur, energie is duur, personeel is duur, en dus zijn de boodschappen ook duur. Maar niet duurder dan over de grens, betoogt laat Unilever. Nederlandse prijzen liggen hoger dan die in Oost-Europa. Maar lager dan in Duitsland, België en Frankrijk.
Kleinere verpakking
Leveranciers gaan wettelijk gezien weliswaar niet over de winkelprijzen, de realiteit is anders, volgens Gianluigi Ferrari, de baas van inkoopkantoor Everest. Het is fake, zegt hij stellig, dat supermarkten de prijs bepalen.
Producenten maken de verpakking voor Nederland kleiner, of passen de receptuur iets aan, en laten niet toe dat de Duitse variant in Nederland wordt verkocht. Volgens Nestlé vragen supermarkten juist zelf om aanpassingen, bijvoorbeeld omdat ze de standaardverpakking te groot vinden. Maar Ferrari zegt: dit soort ‘territoriale leveringsbeperkingen’ drijven de prijzen op.
Ferrari is op oorlogspad. Hij „vecht” voor lage supermarktprijzen. Door voor meer supermarktketens in verschillende landen tegelijk te onderhandelen, is hij een machtige partij tegenover de producenten. Zonder Everest zouden de boodschappen nog veel duurder zijn.
Door supermarkten merkproducten tijdelijk te laten boycotten – denk aan Douwe Egberts en Pickwick, begin dit jaar – dwingt de inkooporganisatie betere prijzen af. Maar zo’n transactionele relatie werkt niet op alle fronten.
Foto Eric Brinkhorst
Soms willen supermarkten wel iets meer betalen. Om boeren meer zekerheid te bieden, en bijvoorbeeld verbetering van dierenwelzijn of minder pesticidegebruik te stimuleren, sluiten supermarkten langlopende contracten af. Boeren krijgen daarvoor een premie. „Nederland loopt hierin voorop” zegt Laurens Sloot, hoogleraar retailmarketing aan de Rijksuniversiteit Groningen.
En tóch, zegt ook Sloot, als je naar een ‘brede mand’ verse en houdbare producten kijkt, zijn Nederlandse supermarkten nog steeds zo’n 3 procent goedkoper dan die in buurlanden. „Best opmerkelijk”, want de btw is op de meeste voedingsmiddelen in Nederland hoger dan in België en Duitsland. De supermarkten zijn er, juist doordat Nederlandse klanten koopjesjagers zijn, „slechts ten dele in geslaagd alle gestegen kosten door te berekenen aan de consument”, volgens Sloot.
Over de hele linie zijn lang houdbare producten en A-merken nu in België iets voordeliger, zegt Sloot „Maar je kunt net zo makkelijk voorbeelden noemen waarin Nederland goedkoper is dan België.” Tegenover de appelmoes zet hij de Chinese tomatensoep van Unox: 2,49 euro in Nederland, 4,49 in België.
Bij Ter Huurne Hollandmarkt komen Alina Bokowski en haar partner uit het Duitse Hamm met een paar kleine boodschapjes naar buiten. Thuis is alles duur geworden. Het plan was koffie in te slaan, na een bezoek aan de meubeloutlet in Enschede. Maar zo goedkoop als in hun herinnering is de koffie hier niet meer. „Das war einmal.”