Column | De eenzaamheid van ziekte

De eenzaamheid van ziekte is een dubbele eenzaamheid. Wie uit de wereld verdwijnt laat een gat achter, maar als je lang genoeg ziek bent sluit dat zich langzaam – niet na een maand of zes maanden, maar na een jaar, na anderhalf jaar. Mensen wennen eraan dat je niet meer meedoet, vragen je niet meer om te komen. Je wordt niet meer verwacht. Dat is goed, omdat het leven erom vraagt – het leven is beweging. Maar je bent niet weg (je denkt: zo zal het gaan als je er niet meer bent).

De eenzaamheid van ziekte is ook de menselijke eenzaamheid. Je ziet de grenzen van je leven, de kale ondergrond ervan. In de ziekte ben je uiteindelijk alleen omdat anderen wel met je mee kunnen lopen, maar niet tot waar de ziekte heerst. Het is een heldere ervaring, een die waar is, meer waar lijkt dan het dagelijkse leven waar de anderen aan deelnemen. Maar je hebt niets aan die waarheid. Je wilde dat je hem niet kende en je hoopt dat dit weten degenen van wie je houdt bespaard zal blijven.

In het begin denk je dat de ziekte je overkomt. Dat je jezelf bent plus ziekte: als je de ziekte weg schraapt dan blijf jij over, onaangetast. Maar zo is het niet. Je persoonlijkheid verandert omdat je niet sterk meer bent, omdat je niet meer kunt wat je eerst zonder nadenken deed. Je gewoontes zijn veranderd, ze geven minder houvast. Je neemt de wereld anders waar, de wereld neemt jou anders waar.

Ik las nadat het heel slecht ging Empusion van Olga Tokarczuk. In die roman gaat Mieczyslaw Wojnicz naar een sanatorium in Neder-Silezië omdat hij last heeft van zijn longen. In het sanatorium voeren de patiënten gesprekken zoals in De Toverberg. Maar ze zijn niet de enige wezens met een wil: het landschap, de dieren en de planten oefenen ook kracht uit. Er gaat een dreiging van de natuur uit omdat er elk jaar een man wordt vermoord. Ik hou van Tokarczuk. Maar dit boek klopt niet, want Wojnicz is niet echt ziek, zijn ervaring is niet aangetast, ook al gaat het verhaal over lichamelijkheid.

Wel krijgt hij net als ik de herinneringen terug. Normaal is er een aanleiding om ergens aan te denken, het ene leidt naar het andere, dat leidt weer naar iets anders. Als je uit de stroom van het leven bent gestapt, overspoelen herinneringen je op eigen kracht – belangrijk en onbelangrijk door elkaar. De aankomst op het perron van St. Pancras, een zachte paardenneus, een soundcheck voor een optreden op een plein in Den Haag, de stugge haartjes van de baard van een geliefde tegen mijn lippen.

Wat zijn herinneringen? Bewaarde momenten, stapstenen in de tijd, die met touwtjes aan eerdere gebeurtenissen vastzitten. De tijd is zichzelf niet meer als je ziek bent. Een dag duurt heel lang. De toekomst houdt zich schuil, dus er is in het heden veel meer (te veel) ruimte voor het verleden.

Het evenwicht is zoek. De dagen zijn inwisselbaar. Wat is een dag? Een dag zou een houder voor gebeurtenissen moeten zijn. Hij draagt nu vooral tijd.

Lang ziek zijn zorgt voor verlies van onschuld, zoals de dood van iemand dichtbij dat ook doet. Je weet iets dat je leven voor altijd anders maakt: als het erop aankomt is er niemand die je kan behoeden, ook jijzelf niet. Je wist het al, maar niet zo, niet met je lichaam. Dat heeft iets veranderd, ook al kun je er later misschien weer overheen leven.

Terugkeren in het leven is trouwens veel vreemder dan eruit verdwijnen, omdat het bewuster gebeurt. Nu ik langzaamaan meer deelneem aan de beweging voelt het soms alsof ik mijn leven imiteer. Het is ook veel enger. Ik weet nu wat er aan de andere kant is, dat alleen een dun streepje toeval me daarvan scheidt.

Eva Meijer is schrijver en filosoof. Ze schrijft om de week een column.