De Kruidvat in het dorp was tijdelijk gesloten vanwege een verbouwing. Het personeel was wel aanwezig, ze stonden in de rode bedrijfskleding vooral buiten te roken. „En nu?”, vroeg een woedende vrouw aan de grootste, ze was net als ik voor niets gekomen. „Ik heb acuut iets nodig tegen diarree, mijn man heeft een verkeerde koe gegeten.”
De Kruidvatvrouw nam een trek van haar sigaret en spreidde de armen. Ze wist het ook niet.
„Huisarts bellen?”
„Die is ronde rijden en bij de apotheek begin ik niets zonder recept.”
Een andere Kruidvat-medewerker, ze let altijd op of kinderen niet stiekem drop uit de doorzichtige bakken pakken, adviseerde om naar Wormerveer te fietsen.
„Daar zitten wij ook.”
„Nee”, corrigeerde de grootste, „die wordt ook verbouwd. Ze doen altijd een treintje.”
Ik, ik stond er toch maar met Frida van Roosmalen (2) in het zitje aan het stuur: „Als een treintje?”
Niemand had zin om mijn vraag te beantwoorden, ze wisten er allemaal wel hoe of ik in elkaar steek. Ik had nog nooit een fatsoenlijk woord over de Kruidvat in Wormer geschreven. De grootste had daar op Facebook over geschreven dat ik weer eens met mijn ‘chagrijnige bakkes’ nicotinetabletten was wezen kopen.
Dat ging me dit keer niet overkomen, ik onderging het komen en gaan van klagende dorpelingen vriendelijk glimlachend. Een oudere man kon geen shampoo kopen. Een vrouw met kinderwagen moest ergens anders heen voor luiers. Ze vonden elkaar in een eenvormig klagen. Aan mij werd het volgende gevraagd: „Weet u wanneer de oorlog begint? Tenminste, er komt toch oorlog?”
De vraag verraste me, op een andere plaats had ik gedacht dat het een grap was, maar de man die hem stelde was bloedserieus.
„Na Oekraïne komt Polen, dan Duitsland en dan zijn wij aan de beurt. Maar wanneer?”
„Ik hoop snel”, zei ik.
„Pats boem, bom erop, pleister er in een keer aftrekken”, concludeerde de man. „Zo denk ik er ook over. We zullen er niets van merken.”
Ze keken naar mij, alsof ik hier iets zinnigs aan toe te voegen had.
„Ik hoop dat jullie snel weer opengaan”, zei ik tot de Kruidvat-medewerkers.
De grootste antwoordde geagiteerd: „We doen ons best, meneer!”
Het had geen zin om te zeggen dat ik het goed bedoelde, dat ik geen kwaad in de zin had. Elk woord terug kon verkeerd worden uitgelegd. Ik draaide de fiets voorzichtig om en reed weg. Nog voor ik de straat bereikte hoorde ik schreeuwen dat je in Wormer niet op de stoep mag fietsen.
Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.