Op de tentoonstelling Willem Witsen, Stille kracht in het Museum Jan Cunen (Oss) denk je meer dan eens: is dat een foto? Niet dat Witsen fotorealistisch te werk gaat, want zodra je een stap dichterbij zet, zie je meteen dat het een ets of een schilderij is. Maar die eerste indruk blijft hangen, van een beeld dat een vluchtige en terloopse indruk maakt, en dat op een onnadrukkelijke manier zowel beweging als detail bevat.
Willem Witsen (1860-1923) was schilder, tekenaar en etser. Hij was een telg uit een rijke koopmansfamilie en daar profiteerde hij van: het is nauwelijks overdreven om te zeggen dat hij in zijn leven voornamelijk deed waar hij zin in had. En dat kwam neer op kunst en vriendschap. Witsen was een van de sleutelfiguren van de Tachtigers, een groep kunstenaars die vanaf omstreeks 1880 grote invloed hadden in de Nederlandse kunst. Wat ze deden was in feite een inhaalslag bewerkstelligen: de romantiek was in vrijwel heel Europa al decennialang de dominante kunststroming, maar in Nederland hadden de dominees met hun moralistische poëzie en hun brave schilderijen lange tijd de overhand gehouden. Dat veranderde met de Tachtigers, van wie de dichters het bekendst zijn gebleven: vooral Willem Kloos, die zich een god in het diepst van zijn gedachten waande, en Herman Gorter met zijn Mei en het nieuwe geluid.
Ook in de beeldende kunst gebeurde er echter veel, niet alleen inhoudelijk, maar ook qua vorm en techniek, die werden losser en persoonlijker. Schoonheid was niet het ultieme doel, maar het alledaagse en de persoonlijke blik van de kunstenaar werd belangrijker. Witsen was een van hen, maar hij is wat vergeten vergeleken bij zijn vrienden en tijdgenoten Isaac Israëls, George Hendrik Breitner en Jacobus van Looy.
Snapshots
De fotografie was bij Witsen een hulpmiddel en de invloed daarvan is duidelijk te zien in meerdere werken op de tentoonstelling. Op Aardappelrooister, bijvoorbeeld, waait het haar omhoog van een vrouw die bezig is de opgegraven oogst van een zak naar een mand over te laden. Het had een foto van Cas Oorthuys kunnen zijn, maar het is een ets. En dan is er Zelfportret in tegenlicht te Londen, een aardedonker beeld met fel oranje achtergrond, alsof het met tegenlicht is gefotografeerd. Of Regen, Thames Embankment, Londen, een beeld waarbij je het water ziet weglopen over de stoep. Een reeks boerderijtaferelen in sepia – een kleur die je toch al snel met fotografie associeert, maar ook dit zijn etsen. Het effect is het sterkst op de technisch virtuoze etsen, maar ook Witsens schilderijen zien eruit alsof je er zo in kan stappen: een landweg, de haven van Amsterdam, een uitzicht op grachtenpanden, bruggetjes in Venetië, geschilderd vanaf het water.
Toevallig is die fotografische blik natuurlijk niet, Witsen was gefascineerd door de toen relatief recente uitvinding, waarbij experiment die dagen meer regel dan uitzondering was. Daar kwam bij dat fotografie in deze jaren voor een groter publiek bereikbaar werd. Ook voor amateurs werd het eenvoudiger om technisch goede foto’s te maken. Witsen en ook Breitner maakten vaak snapshots als hulpmiddel voor hun schilderijen.
Ook legden ze met de nieuwe techniek hun vriendenkring vast. Aan deze portretfoto’s is een verdieping gewijd op de tentoonstelling. De portretfoto is een genre dat niet bekend staat om zijn dynamiek, maar de personen op de foto’s van Witsen stralen intensiteit uit. Het hele concept van een foto was blijkbaar al bijzonder genoeg om de blik van de gefotografeerden nieuwsgierigheid mee te geven, en verwondering. Met grote ogen kijken de afgebeelden in de lens.
Daarnaast maakten ze ook informele foto’s van elkaar, beelden die je tegenwoordig op sociale media zou zetten om te laten zien dat je het gezellig hebt met de vrienden. Foto’s met glazen in de hand, soms een beetje wazig – scherpgesteld op de deurpost. Nog terloopser dan de etsen.
Zoete inval
Het is een van de leuke aspecten van deze tentoonstelling, die niet enkel draait om de rol van Witsen als kunstenaar en vernieuwer, maar ook als iemand met een vriendengroep. Eigenlijk beter dan bij de individualistische dichters, laten de foto’s en portretten van Witsen zien dat ze een kring van gelijkgestemden waren. Zijn huis aan het Oosterpark in Amsterdam werd een zoete inval van schilders en schrijvers – ook Paul Verlaine logeerde er, en nog altijd wonen er schrijvers in het Witsenhuis.
Het lijkt alsof Museum Jan Cunen, gehuisvest in een riante 19de-eeuwse villa, een soort Witsenhuis heeft willen creëren, met kunst en spullen in alle hoeken en gaten, bureautjes en schrijftafels hier en daar, en schildersezel met jas mag niet ontbreken. Het gaat om meer dan alleen de rol van Willem Witsen in de kunst, het is ook de bedoeling dat we een gevoel krijgen van de gemeenschapszin.
Daaraan dragen ook de citaten bij die op de muur zijn afgedrukt. Grotendeels afkomstig uit brieven, gaan ze vaak over aardse zaken. Zoals klachten over de dunne muren, wanneer Isaac Israëls aan Witsen schrijft: „Reken eens aan als het overdag al zoo gehoorig is dat ik als je een beetje hard spreekt duidelijk kan hooren wat je zegt wat het ’s nachts is. Dan kan ik gewoon geen oog dicht doen als je iemand meebrengt zoolang die bij je is.” Of over de ondankbaarheid van Breitner, wanneer Witsen hem vanaf een boerderij in Ede enkele kippen stuurt, waarom hij had gevraagd: „Vandaag zijn de kippetjes aangekomen. Wat zijn ze verschrikkelijk klein.”
Dit alles resulteert in een lichte tentoonstelling, die niet heel diep graaft maar die wel een ideaalbeeld geeft van een veelzijdige kunstenaar met veel vrienden. Je zou er melancholiek van worden.