De gladde, rechte boomstammen zijn bedekt met gevlekt zonlicht. Ze staan dicht op elkaar, maar toch bereikt het zonlicht in de winter het dikke tapijt van bruin gebladerte op de grond. Ik wandel door een beukenbos op landgoed Hagen, bij Doetinchem. Het is een van de vele beukenbossen die de Achterhoek rijk is.
Fagus sylvatica is wijd verbreid in Europa, van Denemarken tot aan de Pyreneeën en oostwaarts tot aan Kroatië. De beuk is bij veel mensen geliefd. In Duitsland is hij vrouwelijk en geldt als Mutter des Waldes.
’s Zomers is het vrij donker in het beukenbos en kan het er zes tot zeven graden koeler zijn dan daarbuiten. Een gesloten beukenbos heeft een dicht bladerdak. In de schaduw onder de bomen groeit weinig, een volwassen beuk laat nauwelijks ruimte voor andere planten.
De beuk is de laatste soort in de ‘successie’ van planten en bomen, de opeenvolging van de verschillende ontwikkelingsfasen van het bos totdat het bos volgroeid is, de climax fase. De successie begint met pionierbegroeiing en lichtminnende bomen zoals berk, gevolgd door een vermenging van verschillende soorten bomen. Uiteindelijk blijft, wanneer de mens niet ingrijpt, de schaduwverdragende beuk over. Hij is de kroon op het werk van het bos.
Wie zich een Europees oerbos voorstelt als weelderig en gevarieerd, met tal van verschillende soorten bomen en een rijke onderbegroeiing van struiken en planten, kan bedrogen uitkomen. Oerbos is er trouwens nauwelijks nog in Europa en al ruim 150 jaar niet meer in Nederland. In het gebied bij de Nera-bron in Roemenië is nog een 5000 hectare groot oerbos dat volledig uit beuk bestaat, schrijft Simon Klingen, gepensioneerd bosadviseur bij Utrechts Landschap, in Houtfabriek (2022). Voor sommige mensen is dit een stil en sereen, zelfs magisch bos, voor anderen is het saai en monotoon.
Piet Mondriaan schilderde in 1899 zo’n ‘saai’ beukenbos, in waterverf en gouache op papier (45.5 x 57 cm, Kunstmuseum Den Haag), getiteld Bos. In 1898 had Mondriaan een periode doorgebracht in Winterswijk, wellicht zag hij daar dit bos. Het bos bij Doetinchem doet denken aan dit werk, met zijn rechte, kleurloze stammen en roodbruine grond. Boomkruinen en takken schilderde Mondriaan niet. Evenmin als zon- en schaduwspel, het grijzige licht is volstrekt egaal. De gouache verbeeldt het beukenbos in zijn meest gereduceerde gedaante. Mondriaan was op zoek naar structuur en naar wat je de visuele essentie van het landschap zou kunnen noemen. Zoals hij dat ook deed in de landschappen die hij schilderde aan Het Gein bij Amsterdam en en in latere boomstudies.
De beuk dankt zijn populariteit vermoedelijk niet aan zijn bos maar aan statige beukenlanen en imposante, solitaire beuken, die overal in Nederland bij landgoederen staan. Hoog raken de boomtakken elkaar aan weerszijden van de lanen en creëren groene tunnels van dromerig, diffuus licht. Boswachter Joris Jan Hellevoort selecteerde voor zijn boek De wortels van ons land (2022), een treurbeuk in de Leidse Hortus, die daar ca. 1837 is geplant. Waarschijnlijk is dit de oudste treurbeuk van Nederland. Hij is 14 meter hoog en heeft een stamomtrek van 344 cm.
Drama queen
Met beukenlanen en alleenstaande beuken en met beuken aan bosranden gaat het dramatisch slecht. Dit heeft twee oorzaken, de klimaatcrisis met droge hete zomers en stikstofdepositie. Niet alleen in Nederland is dit het geval maar ook in Duitsland en in Zuid-Europa. Alleen verder noordelijk in Europa is de beuk onaangetast. De beuk wortelt vlak en kan weinig droogte verdragen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de eik die een diep wortelgestel heeft. Ook verdraagt de beuk geen direct zonlicht op zijn dunne bast. Daarom groeien beuken, als ze het voor het kiezen hebben, dicht op elkaar. Het dichte bladerdak voorkomt dat er in de zomer zonlicht op de stam komt en door zonnebrand sterven.
Dit gebeurt massaal bij de Nederlandse beukenlanen. Hier en daar kom je ingezwachtelde beukenstammen tegen, de zwachtels moeten verdamping tegengaan. Onlangs kwamen twee mannen in onze tuin een zieke Italiaanse populier rooien en zij vertelden dat ze sinds een jaar of twee in het oosten van het land iedere dag dode beuken weghalen. Bij de beukenlanen gaat het verval snel vanwege het domino-effect: wanneer een boom in de rij uitvalt is de beuk ernaast blootgesteld aan direct zonlicht.
Ook in de beschermde omgeving van het bos, al is het daar vochtiger en donkerder, hebben beuken het soms moeilijk, wat overigens eveneens geldt voor berk, grove den, fijnspar, es, iep en zelfs voor de eik. Niet alle experts zijn het erover eens dat de beuk risico loopt in het bos. Op sommige plaatsen gaat het juist goed en hebben vooral oudere beuken zich dankzij de overvloedige regenval van vorig jaar en dit jaar kunnen herstellen. Vrijwel iedereen is het er echter over eens dat bossen de snelheid van de klimaatverandering niet kunnen bijhouden. Veel wetenschappelijke modellen voorspellen dat de beuk over 50 jaar uit Nederland en Duitsland verdwenen zal zijn.
In de podcastserie Bomen over Bos vertelt dendrochronologe Ute Sass-Klaassen, universitair hoofddocent aan de Universiteit Wageningen en lector Duurzaam Bosbeheer aan de Hogeschool Van Hall Larenstein, over haar onderzoek naar de ‘hartslag’ van de beuk. Met behulp van de dendrometer, bevestigd aan de stam van de beuk, meet zij minuscule stambewegingen van de boom en zijn vermogen om water op te nemen en weer te verdampen. Deze bewegingen vertalen zich, genomen over een heel seizoen, in dunnere en dikkere jaarringen. Sass-Klaassen noemt de beuk een drama queen, omdat hij direct reageert op slechte omstandigheden en zich snel herstelt als er weer water beschikbaar is.
Als een drama queen, eenzaam en heroïsch strijdend voor het bestaan, zo wordt de beuk vaak afgebeeld op historische schilderijen. De Grote beuk bij Schloss Moyland van de romantische landschapsschilder B.C. Koekkoek (1840, collectie B.C. Koekkoek-Haus in Kleef) is zo’n dramatisch geval. Deze beuk heft zijn takken theatraal ten hemel, enkele zeer dikke takken zijn afgebroken en, jawel, hier schijnt de zon voluit op de stam. De beuk staat niet graag alleen, ook in de 19de eeuw al niet. Jacob van Ruisdael portretteerde omstreeks 1660 een reusachtige, omgevallen Beuk bij een Lage Waterval. Camille Corot schilderde in 1885 de grijswitte stam van een enorme oude beuk in een gemengd bos (collectie Museum of Fine Arts, Boston).
Ondraaglijke gedachten
Beukenbossen zijn zelden geschilderd, de gouache van Mondriaan is een uitzondering. Er is een paradijselijke afbeelding van een weelderig groen beukenbos bij het landgoed Iselingen in Zuid-Denemarken, geschilderd in ‘de maand mei van 1857’ door de Deen Peter Christian Skovgaard. En natuurlijk het populaire olieverfschilderij Het Beukenbos (1902) van Gustav Klimt, veelvuldig gereproduceerd als poster. Maar hier zijn duidelijk berken afgebeeld, geen beuken.
Onder bosexperts woedt een discussie of het gemengde bos geholpen moet worden door nieuwe boomsoorten uit Zuid-Europa te introduceren en zo het klimaatbestendig te maken. In een langlopend Europees onderzoeksproject, Life Climate Forest, waar ook Staatsbosbeheer en de verenigde Bosgroepen aan mee doen, experimenteert men voorzichtig met de introductie van in totaal 25 nieuwe boomsoorten in België en Nederland waarvan de verwachting is dat ze het hier goed gaan doen, zoals Zachte eik, Turkse boomhazelaar en libanonceder. Deze zogenaamde assisted migration moet bijdragen aan de diversiteit van het bos, want hoe diverser het bos, hoe vitaler. Tegelijkertijd wordt het genenmateriaal van de oude boomsoorten bewaard.
Foto’s: The Henry C. and Martha B. Angell Collection Museum of Fine Arts, Boston, Statens Museum, Kopenhagen
Dat de beuk uit ons landschap zou verdwijnen is voor leken én experts een ondraaglijke gedachte. Vooralsnog is niemand bereid de beuk op te geven. Tegelijkertijd wordt steeds duidelijker dat als de klimaatverandering in het huidige tempo doorgaat, de beuk het niet gaat halen. Bos is traag, stelt Simon Klingen in de podcast Bomen over Bos, en de verandering van het Nederlandse bos door assisted migration houdt klimaatverandering niet bij.
In de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum staat sinds 1988 de tien meter hoge bronzen Otterlose Beuk van de Italiaanse Arte Povera-kunstenaar Giuseppe Penone. Het werk van Penone gaat over de verbondenheid van het menselijk lichaam met de natuur, zijn tekeningen en beelden zijn veelal letterlijke afdrukken en sporen van groei, erosie en verval. De Otterlose Beuk is een bronzen afgietsel van een echte boom. Hij onderscheidt zich daarvan alleen door de kleur en een paar horizontale lasnaden. Een curieuze, dikke prop van gebladerte en takjes aan het uiteinde van een grote tak oogt als een uiting van creatieve fantasie van de kunstenaar maar is volgens mij ook een letterlijk afgietsel, van Heksenbezem, Tahprina Betula. Deze woekering, veroorzaakt door een onbekende schimmel, komt voor op berken, maar soms ook op beuk.
Een gladde beukenstam kan ontroeren omdat hij zo op een mensenlichaam lijkt, naakt, gespierd en toch kwetsbaar. Ook de beuk van Penone heeft die lichamelijkheid, net als de rij beuken waar hij in staat. Maar in één belangrijk opzicht springt de bronzen beuk uit de rij. De andere zijn, in weerwil van klimaatcrisis, doorgegroeid en zijn een stuk dikker dan Penones boom.