Altijd als ik iets van plan ben, zeg ik ‘inshallah’. Uit angst dat als ik het niet zeg, het niet doorgaat. Sowieso spreek ik plannen liever niet uit, omdat ik bang ben dat ik ze dan jinx. Bijgeloof, ik weet het, niet rationeel, maar toch. De avond voor mijn moeder onverwacht overleed, vroeg ik haar de volgende dag bij me te lunchen. „Als ik dan nog leef”, zei ze. „Doe niet zo raar, het is morgen al”, antwoordde ik. Maar er kwam geen morgen voor haar en ons.
Inshallah, dus. Altijd. Wanneer ik in Marokko ben, laat ik me de religieuze zegeningen welgevallen. Die hoor je overal en uit iedere mond. Een verkoper die mijn overleden ouders gedenkt wanneer ik hem het geld overhandig. Een toevallige voorbijganger die me een gezegende dag wenst. Een bedelaar die hoopt dat Allah me rijkelijk zal belonen voor mijn gift. Amien, amien, antwoord ik altijd. Amen. Maar nu blijkt dat volgens De Telegraaf ‘radicale taal’ te zijn.
Daar kunnen we om grinniken, want wie neemt zoiets serieus, maar het is gif. In Frankrijk krijgen ze al seculiere kramp als iemand ‘Allahu akbar’ zegt. Dat constante wantrouwen en de criminalisering van een cultuur, geloof, taal en zelfs de meest onschuldige uitdrukkingen als ‘moge God je belonen’, uiten zich uiteindelijk in een dehumaniserende politiek.
Ik heb jarenlang gedacht dat als je maar het gesprek aangaat, dat wanneer mensen niet alleen naar je kijken, maar je echt zíen, dat de afstand dan kleiner wordt. Dat de primitieve afwijzing ruimte maakt voor herkenning en empathie.
Vol goede moed deed ik mee aan het debat. Ik veroordeelde terreur door islamitische daders. Vanzelfsprekend, geweld en onrecht keur je af, los van wie zich er schuldig aan maakt. Wie een rechtvaardiger wereld wil, moet bereid zijn de eigen demonen onder ogen te zien. De Taliban die cultureel erfgoed opblies en vrouwen geselt, de geweldsporno van Islamitische Staat.
Maar de afstand wordt alleen maar groter. De laatste maanden zijn we live getuige van een blinde slachting onder onschuldige burgers in Gaza en de bezette gebieden. Onbeschrijflijk leed dat machteloos maakt en het raakt onze regering niet.
Ik zie beelden van dansende Israëliërs die hulpgoederen naar Gaza tegenhouden, Israëlische soldaten die pronken met intieme kledingstukken in verwoeste huizen, die gezellig koken in de keukens van gevluchte of vermoorde Palestijnen en juichen bij iedere bominslag.
En ik wacht op de veroordeling die meteen zou hebben geklonken als de daders Arabisch, islamitisch, Afrikaans of niet-westers waren geweest. Het kabinet ziet de pure horror, en wil in cassatie om vooral door te gaan met de wapenleveranties aan Israël.
Dat is dezelfde regering die bij de onderhandelingen voor het asielpact pleitte voor het opsluiten van kinderen. Ik dacht dat we het eens waren dat kinderen niet achter tralies horen. Toen Trump het deed, sprak iedereen er schande van, maar Nederland gaat tot het uiterste om de ander, die niet op haar lijkt, weg te houden – behalve wanneer die nuttig is als onderbetaalde arbeidsmigrant die na gedane arbeid weer vertrekt.
Ontmenselijking als overheidsbeleid. En dan pochen met een nieuw verdrag in het Vredespaleis „voor betere vervolging van internationale misdrijven”.
Verhuis dat Internationale Gerechtshof maar ergens anders heen. Internationaal recht en mensenrechten zijn geen prestigieuze accessoires om ijdel mee te pronken, maar het wezen van waar een beschaafd land voor zou moeten staan.
Hassnae Bouazza is schrijver, journalist, columnist en programmamaker.