Eerste grote Frans Hals-expositie in dertig jaar maakt duidelijk: met hem valt er altijd wat te lachen

Het blijkt al meteen uit de jaartallen tussen de haakjes: over het leven van de Haarlemse schilder Frans Hals (1582/’84-1666) is frustrerend weinig bekend. In de onlangs verschenen biografie De portretschilder doet de Amerikaan Steven Nadler een dappere poging om er toch nog iets van te maken, maar je schiet in de lach als je voor de zoveelste keer leest dat Hals mogelijk nóg een paar kinderen had, dat hij waarschijnlijk wel eens hier of daar is geweest en dat het niet ondenkbaar is dat hij deze of gene heeft ontmoet. Iedereen die iemand kende die misschien ooit met Hals in contact stond krijgt een mini-biografietje van een paar bladzijden om goed te maken dat Hals’ eigen levensfeiten tot niet meer dan een paar bladzijden kunnen worden opgerekt.

De voornaamste conclusie na lezing van het boek is dat je niet over Frans Hals moet lezen, maar naar zijn schilderijen moet kijken. Want er zijn weliswaar geen brieven, notities of tekeningen van hem bewaard gebleven, maar er bestaan nog wel zo’n 200 schilderijen (de kenners blijven toe- en afschrijven) waarin alle penseelstreken door Hals zijn aangebracht. Die penseelstreken zijn nog altijd voor iedereen leesbaar. De kunstwerken zelf zijn de bronnen die we hebben, en die bronnen wijzen zonneklaar uit dat Hals een van de beste mensenschilders van zijn tijd was, ja zelfs een van de beste portrettisten uit de hele kunstgeschiedenis.

In het Rijksmuseum in Amsterdam zijn nu 48 van zijn mooiste schilderijen te zien, waaronder enkele grote groepsportretten. Het Frans Halsmuseum in Haarlem leende bij hoge uitzondering twee schutterstukken uit en Hals’ beroemde Lachende cavalier (1624) heeft voor het eerst sinds 1900 de Londense Wallace Collection verlaten. Het is het eerste grote Frans Hals-overzicht in 34 jaar, georganiseerd in samenwerking met de National Gallery in Londen en de Gemäldegalerie in Berlijn. Bij de tentoonstelling verscheen een boek dat meer is dan een catalogus: eigenlijk is het een beter boek over Hals dan Nadlers recente biografie. Alle biografische informatie is ook hier te lezen (kunsthistoricus Jaap van der Veen deed zowaar nog een paar nieuwe archiefvondsten), maar het boek bevat vooral voortreffelijke beschouwingen over Hals’ werk, goede reproducties en heel veel smakelijke details, die paginagroot of zelfs over twee pagina’s zijn afgebeeld.


Lees ook
Hoe schilder Frans Hals bekend kwam te staan als een drankorgel met een gat in z’n hand

<strong>Malle Babbe</strong>, ca. 1640 ” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/02/eerste-grote-frans-hals-expositie-in-dertig-jaar-maakt-duidelijk-met-hem-valt-er-altijd-wat-te-lachen.jpg”><br />
</a> </p>
<h2 class=Verffeest

Als je ooit aan iemand duidelijk wilt maken wat er leuk is aan de schilderkunst, dan moet je nu met hem of haar naar de zuidvleugel van het Rijks. Vrijwel ieder schilderij is een verffeest met een lijst erom, en in de ruime zalen in Amsterdam komen de werken nog wat mooier tot hun recht dan afgelopen najaar in Londen. Frans Hals had iets waaraan wij sinds de 19de-eeuwse impressionisten gewend zijn, maar wat in de oudere schilderkunst zeldzaam is: een bijzonder losse, suggestieve manier van schilderen. Vélazquez had hem ook, Rubens en Veronese kwamen in de buurt. De late Titiaan en de late Rembrandt schilderden eveneens vrij grof, maar hadden daar meer verf voor nodig dan Hals. Bij hen is het wel suggestief, maar niet vlot. Hals schilderde sprankelender en trefzekerder. Naast zijn lachende cavalier verbleekt Rembrandts veelbesproken vaandeldrager.

De lachende cavalier, 1624, Olieverf op doek, 83 × 67,3 cm.
Foto The Wallace Collection, Londen

Het aantrekkelijke aan zo’n losse penseelvoering is de meta-kant ervan: de schilder laat zijn onderwerp zien – in Hals’ geval altijd een mens of een groepje mensen – maar steeds ook, tegelijkertijd, de manier waaróp hij dat onderwerp laat zien. Het is verf, maar het is ook levensecht, maar het is toch ook weer verf, enzovoorts. De schilder is de goochelaar die inzage geeft in zijn trucs en het desondanks voor elkaar krijgt dat je er met open ogen intuint. Je weet, je zíet nota bene dat het een illusie is en evengoed doet die illusie zijn werk. Presto!

In een rond kinderportretje uit het Mauritshuis liggen bijvoorbeeld tegelijk blondbruine verfvegen op een paneeltje en zachte kinderlokken op een voorhoofd. Verfstreken waarin de haren van het penseel haast zichtbaar zijn, lenen zich natuurlijk goed voor kapsels en gezichtsbeharing: zie ook de stro-achtige sik van ene Pieter Verdonck en de vette plukken donkerder haar op zijn hoofd, zie het dikke hondenhaar in een mansportret uit het Metropolitan Museum en de omhooggekrulde Dalí-snor van de lachende cavalier. Of de haarslierten die sierlijk meebewegen met het volume van de schedel van een zingend meisje. Het ruitvormige portretje uit Richmond, Virginia roept een oude shampooreclame in de herinnering: Pam, je haar danst!

Voorts doet Hals’ losse toets het geweldig in hoeden met veren en frutseltjes aan kleren, die hij dan ook met graagte weergaf. Nog verbluffender is dat hij met zijn losse streken ook anatomisch correcte handen in elkaar kon zetten. Vingerkootjes zijn dartel neergepenseeld, de licht- en schaduwkanten van muizen en palmen zijn niet meer dan tegen elkaar aan schurkende verfveegjes – en toch wordt de kijker een stevige hand gegeven.

Zingend meisje, ca. 1628.
Jongen die een viool speelt

Foto’s: David Stover / Virginia Museum of Fine Arts

Melktanden

Tenslotte draagt Hals’ levendige schildertrant veel bij aan de levendigheid in de gezichten en houdingen van zijn modellen. Het is een toepasselijk, efficiënt handschrift om beweeglijkheid en spontane, kortstondige gezichtsuitdrukkingen mee te suggereren. Bovenal: de lach. „Lachen moet een handelsmerk van Hals zijn geweest”, schrijft conservator Friso Lammertse in de catalogus. Zijn collega Bart Cornelis noemt Hals „een buitengewoon scherpzinnig waarnemer van gezichtsuitdrukkingen”. Inderdaad komt er in zijn oeuvre een breed scala aan lachen en lachjes langs. De jonge Beatrix van der Laen heeft in een dubbelportret met haar echtgenoot Isaac Massa een subtiele lach die je als verlegen of juist als uitdagend kunt uitleggen, wat de vraag oproept of een uitdagende blik niet altijd iets van gespeelde verlegenheid in zich heeft. Haar lach is eigenlijk veel mysterieuzer dan die van de Mona Lisa. In de kinderportretjes worden melktanden blootgelachen uit pure, onbevangen pret en de verstandelijk beperkte Barbara, die in Haarlem bekendstond als Malle Babbe, heeft een prachtige wilde grimas op haar gezicht. De 22-jarige nobelman Jasper Schade doet met zijn hooghartige lach en dandykleren denken aan Rod Stewart in de glamrockjaren.

De allermooiste lach is de stralende lach van de jongeman die geamuseerd opzij kijkt terwijl hij een luit bespeelt

De allermooiste lach siert terecht het tentoonstellingsaffiche: dat is de stralende lach van de jongeman – zijn beginnende snorretje schemert door de (verf)huid heen – die geamuseerd opzij kijkt terwijl hij een luit bespeelt. Dit schilderij uit het Louvre maakt duidelijk waarom een glimlach een glimlach heet: die jongen glimt gewoonweg van plezier.

In september, toen de Halstentoonstelling in Londen opende, verscheen in The Guardian een opvallend zure bespreking van kunstcriticus Jonathan Jones. „Ze hebben geen innerlijke levens”, schreef hij over de mensen die Hals schilderde. „Hals’ eindeloze speelse variaties in houding, gelaatsuitdrukking, haardracht en kleding zeggen zelden – of eerlijk gezegd nooit – iets over de persoon daarbinnen. Ik geloofde al vrij snel helemaal niet meer in hen als echte mensen.”

Portret van Catharina Hooft met haar min, 1619 – 1620
Foto Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn

Misschien speelt in deze kritiek de hedendaagse opvatting mee dat kunst moet wringen, en dat the eye of the beholder in een portret iets van doorleefdheid, kwetsbaarheid of ongemak moet kunnen vinden. In onze tijd krijg je dagelijks zo veel gelach te verstouwen dat het lachen je vergaat: in reclames is iedereen gelukkig, op de social media presenteert iedereen een vrolijke, succesvolle versie van zichzelf. Van de kunst wordt daarom iets anders verwacht. Maar in de 17de eeuw waren er nog geen fotocamera’s, laat staan mobieltjes. Er werd wel gelachen, maar de meeste portretschilders konden dat niet bijbenen. Hals kon het aan, die observeerde scherp en handelde snel, was vindingrijk en stellig in zijn manier van noteren. Hij kon ervoor kiezen om momenten van geluk en tevredenheid vast te leggen. Hij kon kiezen voor levensecht lachen in plaats van levensecht lijden.

Kijk nog eens naar die luitspelende jongen, naar de glimlachende cavalier. Naar de min van Catharina Hooft op een dubbelportret uit Berlijn: haar vertederde lach is door Hals gesuggereerd met één trefzekere streep, één paarsbruine regenworm tussen twee roze lippen. Net als veel andere door Hals geschilderde gezichten blijft het hare voorgoed op je netvlies staan. Wie eerder portretten van hem zag ervaart het overzicht in het Rijksmuseum als een weerzien met oude bekenden. Hoe echt wil je het hebben, Jonathan Jones?

Portret van Jasper Schade, 1645
Nationaal Museum, Praag
De luitspeler, ca. 1623
Foto Musée du Louvre, Parijs

Hals was in zoverre een beperkte kunstenaar dat hij alleen portretten maakte, verder niets. Maar zoals de Franse schilder Eugène Fromentin vaststelde in zijn boek De meesters van weleer (1876): „als vakman is hij wel een van de bekwaamste en bedrevenste meesters die er ooit in enig land zijn geweest, met inbegrip van Vlaanderen ondanks Rubens en Van Dyck, en met inbegrip van Spanje ondanks Velázquez. (…) Nooit heeft men beter geschilderd en beter zal men ook niet schilderen.”

Vandaar dat alle bezoekers (behalve een chagrijnige Guardian-recensent dan) opgewekt deze tentoonstelling uit komen – met een brede, door Hals geschilderde lach op hun gezicht.


Lees ook
Negentiende-eeuwse groupies van Frans Hals nu weer bijeen in Haarlem

Frans Hals, Regentessen van het Oude Mannenhuis, 1664. James McNeill Whistler kroop onder een museumhekje door om de vrouwen op het doek over hun wang te kunnen strelen.