Shell en ExxonMobil hebben een arbitrageprocedure tegen de Nederlandse staat aangespannen. Dat schrijft minister Hans Vijlbrief (Mijnbouw, D66) dinsdag in een brief aan de Tweede Kamer. De twee olie- en gasbedrijven stappen naar de arbiter − een soort rechter die bemiddelt in een conflict en een bindende uitspraak doet − omdat ze het niet eens kunnen worden met de staat over de afwikkeling van de gaswinning in Groningen.
In een brief, die de twee bedrijven begin december naar minister Vijlbrief hebben gestuurd, schrijven Shell en ExxonMobil dat het verschil in inzicht over de verplichtingen van de staat „een onoverbrugbare barrière” is voor het bereiken van een akkoord. Ook vinden ze dat de staat eerdere afspraken heeft geschonden. Daarom hebben de bedrijven besloten het geschil voor te leggen aan „onafhankelijke derden”. Het gaat onder andere om kosten voor het schadeherstel van woningen en misgelopen inkomsten van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), waar Shell en ExxonMobil aandeelhouder van zijn.
De Nederlandse staat is al jaren in gesprek met Shell en ExxonMobil over de gaswinning in Groningen. In 2018 maakten ze afspraken op hoofdlijnen over het stopzetten van de gaswinning en de schadeafhandeling, maar toen het kabinet later besloot de gaswinning sneller af te bouwen en de kosten van de versterkingsoperatie opliepen, werden de gesprekken hervat. Over onder meer de verdeling van de kosten voor de versterkingsoperatie van en het schadeherstel aan woningen konden de partijen het niet eens worden. Als de arbiter Shell en ExxonMobil gelijk geeft, kan dat de staat mogelijk miljarden kosten.
Minister Vijlbrief reageert in de Kamerbrief niet inhoudelijk op de ontwikkeling. „Het kabinet beziet hoe deze stap van Shell en ExxonMobil zich verhoudt tot de eerder genoemde gesprekken over nieuwe vervangende afspraken voor de bestaande overeenkomsten met Shell en ExxonMobil”, schrijft hij. Ook belooft hij de Kamer op de hoogte te houden van het verloop van de procedure.
Lees ook Sorry, zegt Rutte. Maar het kabinet stelt veel minder geld beschikbaar dan Groningen eiste
Wim van Dijk hééft het gedaan, daar is hij altijd eerlijk over geweest. Hij hééft mensen geholpen aan middel X en hij hééft mensen daarmee geholpen te sterven. En hij heeft het gedaan om aandacht te krijgen voor een ‘vrijwillig levenseinde’, het zelfbeschikkingsrecht van mensen om op legale wijze met een legaal middel hun leven te beëindigen indien ze dat als voltooid achten.
Toch hoeft hij niet de cel in. De rechtbank in Den Bosch veroordeelde Van Dijk (80), een gepensioneerd psycholoog, dinsdag tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van veertig uur. Dat is veel lager dan de celstraf van twaalf maanden, waarvan zes voorwaardelijk, die het Openbaar Ministerie had geëist.
Want hoewel vaststaat dat Van Dijk aan zeker tweehonderd mensen middel X verkocht (legaal) staat niet vast dat hij mensen daarmee ook daadwerkelijk hielp bij zelfdoding (verboden). Van Dijk, voorzitter van de Stichting Levenseinderegie, hield geen administratie bij van zijn klanten. En hij vroeg klanten om al zijn gegevens te verwijderen. Een direct en strafbaar verband tussen zíjn middelen en de dood van mensen, is daarom niet vast te stellen. Het OM vervolgde hem daarom alleen voor het overtreden van de geneesmiddelenwet: Van Dijk verkocht ook een antibraakmiddel, dat alleen op recept verkocht mag worden. In combinatie daarmee zou het gebruik van middel X humaner zijn.
Volgens de rechtbank stelde Van Dijk daarmee de eigen morele kaders boven de wet. Maar dat was voor Van Dijk dan ook precies het punt: de wet deugt volgens hem niet.
Huiskamerbijeenkomsten
Het was de dood van zijn eigen vrouw die hem tot dat inzicht had gebracht, legde hij eerder uit in de Volkskrant. Van Dijk had haar dagenlang zien vermageren en sterven. Haar iets toedienen om het doodgaan te versnellen, was volgens de arts niet toegestaan.
Na haar dood besefte hij dat iemand die het leven voltooid acht, niet legaal kan beslissen om te sterven. Hij sloot zich aan bij Coöperatie Laatste Wil, die zich inzet voor de verspreiding van een legaal zelfdodingsmiddel. Ook wil de organisatie liberale euthanasiewetgeving, zodat mensen zelf kunnen bepalen „dát en hóe” ze sterven, „zonder toetsing van derden”, zoals artsen en psychologen.
Zijn eigen vrouw had Van Dijk dagenlang zien vermageren en zien sterven. Haar iets toedienen om het doodgaan te versnellen, was niet toegestaan
Maar tijdens ‘huiskamerbijeenkomsten’ die de Coöperatie organiseerde voor geïnteresseerden, merkte hij dat veel mensen niet wisten hoe ze aan middel X konden komen. „Ik had mijn vrouw voor mijn gevoel in de steek moeten laten”, zei hij tegen de Volkskrant. „Moest ik deze mensen dan ook weer in de steek laten?”
Via Alex S. begon hij het middel in te kopen. De 28-jarige Eindhovenaar werd in 2023 tot drieënhalf jaar celstraf veroordeeld voor hulp bij zelfdoding vanwege grootschalige handel in het middel: S. verkocht aan klanten over de hele wereld. Van Dijk verkocht het middel zelf weer door aan anderen. Daarbij verkocht hij ook het antibraakmiddel.
Moeilijk te bewijzen
De uitspraak van dinsdag toont hoe complex de juridische strijd is die het OM voert tegen mensen die helpen het ideaal van een ‘vrijwillig levenseinde’ in de praktijk te brengen. Ondergrondse handelaren in het middel weten hun sporen goed uit te wissen, waardoor strafbare handelingen moeilijk te bewijzen blijken.
Zo vielen deze zomer straffen tegen zeven leden van Coöperatie Laatste Wil lager uit dan het OM had geëist. Vier werden vrijgesproken van lidmaatschap van een criminele organisatie en hulp bij zelfdoding. Twee oud-bestuursleden werden daar wel voor veroordeeld, maar kregen voorwaardelijke celstraffen van twaalf en vier maanden – het OM eiste straffen tot tweeënhalf jaar. Een ander lid overleed kort voor de uitspraak op natuurlijke wijze.
En eerder in de zomer nog eiste het OM dertig maanden celstraf tegen een man die aan zeker 223 mensen middel X had verkocht – maar van slechts zeven klanten was vast te stellen dat ze daadwerkelijk door dat middel waren overleden. Uiteindelijk beëindigde de verdachte kort voor de uitspraak zelf zijn leven.
Zulke celstraffen zien de verdachten zelf overigens nooit als onoverkomelijk. Het is de prijs die ze maar moeten betalen voor het agenderen van hun politieke doel. „Het kan me niet zo veel schelen of ze me arresteren of me in de bak douwen”, zei ook Van Dijk tegen de Volkskrant. „Ik wil verdomme dat er iets gebeurt.”
Lees ook
Arrestaties in Zwitserland na zelfdoding in capsule
Het onderzoek naar grensoverschrijdend gedrag bij Ongehoord Nederland is gebrekkig uitgevoerd. Dat zeggen twee experts op het gebied van integriteitsonderzoeken. Op basis van het rapport van het Ermelose consultancybureau SVision besloot de raad van toezicht afgelopen vrijdag oprichter Arnold Karskens te ontslaan als voorzitter, nadat hij al eerder was geschorst. Volgens het rapport heeft Karskens zich schuldig gemaakt aan „intimidatie, verbaal geweld, pesten en machtsmisbruik” op de werkvloer.
Op verzoek van NRC lazen Rob van Eijbergen en Marjan Olfers het rapport, dat de omroep maandag publiceerde. „Het komt op mij pseudowetenschappelijk over”, laat Van Eijbergen weten. Hij is als hoogleraar verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek (Utrecht) en doet zelf onderzoek en bemiddeling, zoals bij de Belgische publieke omroep VRT.
Net als Van Eijbergen heeft hoogleraar sport en recht Olfers, verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, moeite met de stellige uitspraken die over Karskens worden gedaan. Volgens haar hinkt het onderzoek op twee gedachten: cultuuronderzoek en persoonsgericht onderzoek. Bij die laatste soort gaat het niet om beleving, maar moeten meldingen tot feiten worden uitgerechercheerd. „Wat is er dan en dan en dan gebeurd? De beschuldigde moet zich namelijk altijd kunnen verweren”, zegt Olfers, die met haar bureau Verinorm integriteitsonderzoeken doet. „De onderzoeker is alleen gaan schuiven”, zegt ze. „Het onderscheid tussen feiten en belevingen wordt onvoldoende kenbaar gemaakt.”
Lees ook
Een ‘coup’? Ongehoord Nederland drijft steeds verder uiteen
Daarnaast vindt Van Eijbergen de onderzoeksvraag en afbakening van het onderzoek onduidelijk. Ook worden „termen als machtsmisbruik en angstcultuur gebruikt zonder toe te lichten wat daarmee bedoeld wordt”, terwijl die moeten dienen als toetsstenen voor het onderzoek. Hij trof in de bijlagen van het rapport wel een uiteenzetting over grensoverschrijdend gedrag „aan de hand van verouderde theorieën”. Maar, stelt hij, „die beschrijvingen worden niet gebruikt” voor het onderzoek.
Het is zonder wederhoor erg heftig wat wordt geconcludeerd, te meer gezien de gevolgen die aan het rapport worden verbonden
Een aantal keer worden onder het kopje ‘observaties’ klachten opgesomd. Van Eijbergen: „Dit suggereert een onterechte exactheid”, want onduidelijk is hoeveel mensen die observatie, die klachten delen.
Van Eijbergen valt het ook op dat de onderzoeker zegt ‘triangulatie’ te hebben gebruikt. Dat is het toepassen van meerdere onderzoeksmethoden om onder meer de betrouwbaarheid te vergroten. Maar welke onderzoeksmethoden precies werden ingezet, „wordt niet toegelicht”.
‘Heftig’
Hun kritiek betekent niet dat Karskens zich niet misdragen kan hebben. Maar volgens Olfers is het „zonder wederhoor [van Karskens] erg heftig wat wordt geconcludeerd, te meer gezien de gevolgen die aan het rapport worden verbonden”, namelijk ontslag.
Ook zegt Olfers dat voor haar vaststaat dat dit onderzoek zozeer „een persoonsgericht karakter” heeft dat daaruit de plicht volgt tot het bezitten van ‘recherchevergunning’. SVision beschikt niet over een dergelijke ‘vergunning’, die volgens de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus nodig is voor het uitvoeren van recherchewerkzaamheden – bij bijvoorbeeld een integriteitsonderzoek. Volgens directeur Siebe Slagter is zo’n vergunning echter geen vereiste voor dit type onderzoek.
Karskens heeft afgezien van medewerking, volgens het rapport zou hij daar onaanvaardbare eisen aan hebben gesteld. Hij stelt zelf, in een reactie van zijn advocaat die hij op X heeft geplaatst, dat hij niet meewerkte omdat rvt-voorzitter Bauke Geersing van ON hem al met conclusies overviel.
Volgens Karskens „rammelt het onderzoek aan alle kanten”. Hij stelt dat hij ON wilde zuiveren van een aantal werknemers die zich antisemitisch zou uiten en spreekt van een „coup”. Het rapport vond geen aanwijzingen voor antisemitisme bij medewerkers van de omroep.
Karskens zou volgens het rapport een angstcultuur hebben gecreëerd bij ON. Daarmee onderschrijft het rapport een anonieme brandbrief die later door een meerderheid van de werknemers is onderschreven. Daarnaast zou hij seksistische opmerkingen hebben gemaakt.
Ook zou hij een onkritische koers hebben afgedwongen bij berichtgeving over de coalitiepartijen PVV, VVD, NSC en BBB.
NPO-bestuur
Gevraagd naar Slagters gebrek aan aantoonbare ervaring met dergelijke onderzoeken, stelde de directeur van SVision vrijdag dat die inderdaad niet uit zijn LinkedIn-profiel of website blijkt. „Maar ik doe al 25 jaar onafhankelijk onderzoek.”
ON trad in 2022 toe tot het publieke bestel. Het NPO-bestuur laat via een woordvoerder weten geen commentaar te hebben op de ontwikkelingen bij de omroep.
Lees ook
Minister die Zwarte Piet omarmt en ruziede met de NPO-baas
Voor een kunstenaarsgroep van anderhalve eeuw geleden is ‘etsclub’ een verrassend hedendaagse naam. Het woord doet denken aan een gezelligheidsvereniging voor kinderen of amateurs, elke woensdagmiddag in een buurthuis. Maar het was voorzitter Antoon Derkinderen, secretaris Jan Veth en penningmeester Willem Witsen volkomen ernst toen zij – jonge kunstenaars, geschoold aan de Amsterdamse Rijksakademie – in 1885 de Nederlandsche Etsclub oprichtten. „Ons hoofddoel zou zijn niet om bijeenkomsten te houden”, schreef Veth, „maar om op de grootere Hollandsche exposities ‘en club’ te expozeeren.”
Samen stond men sterker, was het idee. Oudere kunstenaars als Jozef Israëls, Anton Mauve en Jacob Maris en jongeren van de generatie van de oprichters zouden gezamenlijk hun etswerk tonen om het publiek „iets te leren verstaan van een kunst, die zozeer in betrekking staat tot onze grootste meesters van de zeventiende eeuw”. Want waar Rembrandt, Hercules Segers en Jacob van Ruisdael de etskunst twee eeuwen eerder tot grote hoogte hadden gebracht, daar werd de ets rond 1885 vooral nog ingezet om schilderijen te reproduceren – en zelfs als reproductietechniek was ze op haar retour door de uitvinding van de fotografie.
Tussen 1885 en 1896 nam de Etsclub deel aan grote tentoonstellingen van hedendaagse kunst én organiseerde ze zelf acht tentoonstellingen in Amsterdam en Den Haag. Die eigen tentoonstellingen moesten duidelijk maken dat er op etsgebied nog steeds interessante dingen gebeurden, zowel in Nederland als daarbuiten. Voor de internationale context werden uit Engeland etsen betrokken van bijvoorbeeld James Abbott -McNeill Whistler en Francis Seymour Haden; uit Frankrijk kwam werk van onder anderen Charles-François Daubigny, Theodore Rousseau en Mary Cassatt.
En de Etsclub deed nog iets anders: ze gaf jaarlijks een map uit met minstens tien etsen van de kunstenaarsleden. Wie donateur werd, ontving een exemplaar van die portefeuille. In tien jaar tijd verschenen er negen mappen met in totaal honderd prenten van 28 verschillende kunstenaars.
Peintre-graveurs
Het Dordrechts Museum heeft nu een mooi verzorgde, leerzame tentoonstelling aan de Nederlandsche Etsclub gewijd. Er is een ruime keuze uit de Nederlandse portefeuilleprenten te zien en een twintigtal etsen van Franse en Engelse tijdgenoten, geleend uit de prentenkabinetten van het Rijksmuseum en het Van Gogh Museum. De mensen achter het werk worden naar voren gehaald door brieven in vitrines en blow-ups van foto’s: we zien Jan Toorop draaiend aan een etspers, Willem Witsen over een zinkplaat gebogen en Philippe Zilcken, Marius Bauer en Jan Veth die verse afdrukken beoordelen bij de Haagse drukkerij Mouton. Sjekkie tussen de lippen, bolhoed tussen de prenten op tafel. Bij de tentoonstelling verscheen een welkom boek met een volledig geïllustreerd overzicht van alle door de Etsclub uitgegeven prenten.
De Etsclubleden waren geen grafici pur sang, maar peintre-graveurs: schilders die daarnaast ook etsen maakten. Sommigen van hen – Witsen, Zilcken, Bauer – hebben een substantieel prentenoeuvre bij elkaar geëtst, maar er werden ook kunstenaars uitgenodigd omdat ze goede schilders waren, niet omdat ze zich nu speciaal als etser hadden bewezen. Zij namen voor de gelegenheid de etsnaald ter hand, en dat zie je. Hun bijdragen aan de portefeuilles behoren tot hun eerste, onwennige etsen, waarin de mogelijkheden van de techniek bij lange na niet worden uitgebuit.
Een voordeel van de peintre-graveur-combinatie is dan weer dat er in Dordrecht vijf keer zowel een geschilderde als een geëtste variant van een compositie kan worden getoond. Dat nodigt uit tot kijken en vergelijken: in welke techniek komt het beeld het beste tot zijn recht? Witsens kleine ets van een duinwegje met een oplichtend karrenspoor bevat eigenlijk alle elementen van het grotere schilderij ernaast, maar dan ingedikter, contrastrijker, sterker. Van zijn gezicht op de Waterloo Bridge in Londen in de schemering is nu juist de geschilderde versie imposanter dan de ets.
Leuk vettig
Jan Veth maakte een leuke vettige olieverfstudie van twee wrakke, half gezonken schuiten in een plas. Vochtig hout in vele tinten bruin onder een grijze lucht. Maar echt spannend wordt het pas in de ets. Nu de vormen het zonder kleur moeten stellen, worden ze vreemder en harder, een ruimtelijke maar moeilijk te lezen wirwar van zwarte planken in een winters landschap. Dit is een ets als een droom, zo intens en tegelijkertijd met zo veel vraagtekens. Wat zijn dat voor wrakken, kun je erop of zak je erdoor? Waar ben ik eigenlijk, en wat is hier nog omheen? Goed kijken, met toegeknepen ogen.
Na de wrakken van Veth is Barbara van Houtens ets van twee oude schepen met rafelige zeilen ook spookachtig. In licht van boven liggen de schepen op een vloer – de zeebodem? Maar er lijken nog mensen aan dek te zitten! Even denk je nog aan de geesten van piraten en dan lees je op het bordje dat de boten scheepsmodellen zijn en de mensen poppetjes. Van Houten tekende het stilleven in het atelier van haar oom, de zeeschilder Hendrik Willem Mesdag.
In de loop van de jaren negentig wordt het impressionisme van de Tachtigers steeds meer door symbolisme en oriëntalisme verdrongen. Grafici als Jan Toorop en Richard Roland Holst bedienen zich bovendien liever van de lithografie dan van de etstechniek. De laatste Portefeuille der Nederlandsche Etsclub, verschenen in 1894, bestaat nog maar voor de helft uit etsen. De Etsclub is, in de woorden van Jan Veth, „van lieverlede een zwart-en-witvereeniging geworden”. In het tijdschrift De Kroniek maakt hij begin 1896 de opheffing van de vereniging bekend. Zijn grafrede over de Etsclub is geïllustreerd door Marius Bauer, die de uitvaart heeft verbeeld. De dames en heren grafici lopen ernstig achter een met rouwkransen behangen lijkkoets. Bauers prent is de laatste op de tentoonstelling in Dordrecht. Het is, ironisch genoeg, geen ets maar een litho.