De lach als vroedvrouw van de waarheid, het is een inzicht dat ouder is dan Nietzsche (1844-1900) maar van alle filosofen is hij degene die het komische met de meeste hartstocht heeft omarmd. De concurrentie op dit gebied was niet groot. „Om zichzelf te lachen, zoals men zou moeten lachen om zich uit de hele waarheid te lachen – daarvoor hebben tot dusver de besten niet genoeg gevoel voor waarheid gehad en de begaafdsten veel te weinig genie! Misschien is er ook voor het lachen nog een toekomst weggelegd!” schrijft Nietzsche in De vrolijke wetenschap.
Is de tijd van dergelijk lachen langzaam aangebroken? Een tijd die we volgens Nietzsche zo zouden kunnen herkennen: de komedie van het bestaan zou zich ‘bewust geworden’ zijn van zichzelf, de tijd van ‘tragedies’ dat wil zeggen van ‘moralen en religies’ zou zijn afgesloten. Zeker is dat de secularisering deze toekomst niet naderbij heeft gebracht. Nietzsche merkte elders ook op dat het christendom aan geloofwaardigheid zou winnen als de christenen er wat vrolijker uit zouden zien, maar over atheïsten die menen een bijzondere bevrijdingsleer te verkondigen kan hetzelfde worden beweerd. Vermoedelijk komt dat omdat de secularisering niet zozeer een bevrijding als wel een vervanging van religie was: de kerken liepen leeg, het geloof nam andere gedaantes aan, dat is de secularisering in een notendop.
Het lachen uit de hele waarheid hebben mensen nog altijd niet geleerd. Een opmerking die overigens tot misvattingen kan leiden. Laat ik volstaan met te zeggen dat de aanhangers van zogenoemde samenzweringstheorieën ver staan van de toekomst die Nietzsche naderbij hoopte te brengen, die waarin het lachen een verbond zal hebben gesloten met de wijsheid.
Dat religie en het komische misschien meer met elkaar te maken hebben dan Nietzsche vermoedde, blijkt uit het boek Redeeming laughter – the Comic Dimension of Human Experience van de socioloog en theoloog Peter L. Berger (1929-2017). Het boek is uit 1997, maar niet verouderd. Er valt ook veel te lachen, want Berger weet wat een goede stijl is en zeker in de eerste helft van het boek vertelt hij aanstekelijke grappen.
Berger beseft om te beginnen dat humor gebruikt kan worden als vroedvrouw van de waarheid, in lijn met Nietzsche, maar dat hij net zo goed kan worden ingezet om de waarheid aan het zicht te onttrekken. Humor kan goede of slechte doeleinden dienen, het komische zelf bevindt zich aan gene zijde van de moraal. Is het ware het goede? Is de mens het dier dat niet in de waarheid kan leven maar er toch naar blijft verlangen? Dat laatste lijkt me waarschijnlijk.
Overigens staat het komische ook aan gene zijde van de esthetiek. Een mooie mop is een absurditeit. Het komische an sich staat op gespannen voet met schoonheid.
Onmiskenbaar kenmerk
Het wezen van het komische is de ongerijmdheid en die ongerijmdheid strekt zich verder uit dan het domein van de humor. Met dank aan de filosoof Friedrich Schelling (1775-1854) meent Berger dat mensen de enige dieren zijn die niet alleen een lichaam zijn maar ook een lichaam hebben. Geen ander dier laat zich zo uit de slaap houden door de mogelijkheden die in zijn lichaam besloten liggen als hij het maar op de juiste manier weet te gebruiken. Of hedendaagse biologen en moraalfilosofen het hiermee eens zijn, is een vraag die ik laat rusten. Als het komische een onmisbaar kenmerk is van de menselijke conditie, en als het komische rust op de onvermijdelijke ongerijmdheid die die menselijke conditie typeert, dan concludeer ik dat een wereld waar werkelijke gelijkwaardigheid mogelijk is, oftewel een wereld die niet meer ongerijmd is, een wereld zonder humor en zonder mensen zal zijn.
Zowel in het lachen als in het huilen ontsnapt ons de controle over ons lichaam en vallen het hebben en het zijn van het lichaam even samen. Seksualiteit biedt in theorie dezelfde mogelijkheid maar in praktijk komt het er niet altijd van.
Het heilige bevindt zich tegenover het komische, alleen al omdat men met het heilige niet ongecontroleerd wil omspringen, omdat het komische als schuurpapier over onze morele en esthetische gevoeligheden heen glijdt. Het komische ontheiligt, het komische is in potentie altijd een gevaar voor de gevestigde orde. Lang hadden koningen een hofnar, die volgens Berger het leven van een huisdier leidde, die op gepaste tijden en onder strikte voorwaarden bepaalde, voor de gevestigde order minder plezierige grappige waarheden mocht verkondigen. Het komische is naast al het andere werkelijk een apart domein met andere regels – denk in dit verband aan carnaval – waar je altijd kunt zeggen: het was maar een grap.
De sociale functie van humor, merkt Berger op, was van oudsher al „om morele gevoelens te krenken”. Een andere sociale functie van humor ligt in het scheiden van de insider van de outsider. Na de grap bestaat het gezelschap uit mensen die de grap hebben begrepen, en mensen die dat niet doen. Of, mensen die zich overgeven aan de grap en mensen die dat niet doen. Ik vermoed dat cabaretiers en stand-upcomedians vooral geruststelling bieden: bij hen kan men weer voelen onderdeel te zijn van de gemeenschap. Al kan het natuurlijk ook zijn dat de helft van het publiek veinst de grap te hebben begrepen en lacht omdat anderen lachen. Kinderen kunnen dat ook, zij lachen met volwassenen mee zonder precies te weten waarom. Een voorbeeld van bijna automatische sociale aanpassing.
Overigens zegt Berger ook dat het het beste is om grappen te beluisteren die leden van een groep over de eigen groep maken. Niet zozeer uit morele redenen, maar omdat die grappen beter zijn. Mensen maken de geraffineerdste grappen over zichzelf, al geef ik toe dat dat dikwijls per ongeluk gebeurt.
Het komische, zelfs waar het een sociale orde smeedt, is gefundeerd op het besef dat elke sociale orde fragiel is. Zij die hun mond vol hebben over bestaanszekerheid en daarmee denken de sociale orde te kunnen fixeren, moeten wel humorloze personen zijn. In de Bijbel wordt de vrouw van Koning David, in een navertelling van Berger, gestraft met onvruchtbaarheid vanwege haar humorloosheid, maar dat vind ik een te zware straf. Jezus staat te boek als humorloos, maar toen hij zei dat de eersten de laatsten zullen zijn en de laatsten de eersten, gaf hij er toch blijk van het komische begrepen te hebben. Merkwaardig genoeg noemt Berger niet het boek Prediker, terwijl de wijsheid dat het beter is een levende hond te zijn dan een dode leeuw mij het motto lijkt van de humorist – waaraan moet worden toegevoegd dat het komische meestal een gewelddadige kant heeft.
Volgens de schrijver en humorist Stephen Leacock (1869-1944) was de eerste wilde die met een bijl het hoofd van een ander openspleet en daarbij ‘ha ha ha’ riep ook de eerste komiek.
Lof der zotheid
Heden ten dage wordt dat nauwelijks meer geaccepteerd. Het ideaal van de totale zelfdomesticatie staat op gespannen voet met het komische. En hoewel ik niet geloof dat de apocalyps voor de deur staat, ben ik bereid in het ideaal van de totale zelfdomesticatie – de mens die weet dat grenzen bestaan opdat hij rechtsomkeert maakt – een aanwijzing te zien dat de eindtijd, de tijd van het waarlijke lachen, nadert.
Een belangrijke tekst om het komische te begrijpen is de Lof der zotheid van Erasmus (1466-1536). Hij schreef het als tussendoortje, terwijl juist deze tekst van al zijn teksten het meest levend is, waaruit mag blijken dat het komische tussendoortje eerder bijdraagt aan onsterfelijkheid, voor wat die waard is, dan gewichtige ernst. Al zijn er natuurlijk genoeg grappenmakers uit de oudheid wiens grappen totaal onbegrijpelijk zijn geworden.
Berger zegt dat Erasmus met deze tekst niet alleen twee tijden met elkaar verbindt – volgens mij laat Berger de moderniteit alvast met De lof der zotheid beginnen – maar ook omdat een cruciale vraag daarin op scherp wordt gesteld. Wie regeert over deze wereld, de menselijke rede of de dwaasheid? De dwaasheid is uiteraard ook bij Erasmus het christendom, de navolging van Jezus, het kruis. Dostojevski (1821-1881) heeft dat verder uitgewerkt in zijn roman De idioot. Heilig worden is dwaas worden. Heilig worden is komiek worden, al betekent dat natuurlijk niet dat alle komieken heiligen zijn, stelt ook Berger. Paulus heeft dit misschien goed gezien, in zijn eerste brief aan de Korintiërs.
Het is geen toeval dat in de Jezus-trilogie van J.M. Coetzee Don Quichot een kleine maar belangrijke rol speelt. Cervantes (1547-1616) bereikte onsterfelijkheid door Don Quichot belachelijk te maken, of heilig. De rede is overschat, de dwaas is wijzer dan de humanist, de clown minder frivool dan hij die de mens op de troon van God hijst, zo vat de literatuurwetenschapper Enid Welsford het komische samen.
Met Don Quichot zijn we aanbeland bij een van de waarlijke humoristen onder de filosofen, Kierkegaard (1813-1855) die in zijn boek over Abraham en Isaak, Vrees en beven, schreef: „De ridder maakt echter het onmogelijke mogelijk.” Niet toevallig een ironicus, deze Kierkegaard, die de ‘sprong in het geloof’ beschouwde als de belangrijkste sprong die mensen kunnen maken. (Ik besef dat een Kierkegaard-kenner een persoon is die precies weet wanneer Kierkegaard ironisch was en dat de Kierkegaard-leek een persoon is die dat denkt te weten. Maar is een zelfbewuste leek zo veel anders dan een dwaas?) Kierkegaard noemde Abraham „de ridder van de oneindigheid”, en men ziet de sprong voor zich.
Op het eind van zijn boek maakt Berger de sprong, die feitelijk de mijne is. Hij zegt dat het komische de plek is waar de pijn pijnloos is, en dat precies dat de belofte van alle verlossing is, dat pijn pijnloos zal zijn. Het tragische begint waar de pijn weer pijn gaat doen.
De glimp van verlossing die ons gegeven is, ontwaren wij in het komische. Alleen door het komische, alleen door middel van de lach kunnen wij God naderen. Ik ben niet religieus maar ik neem de verlangens van de mensen serieus.
Leverkwaal
Wie onsterfelijk wil worden, moet dwaas worden. Maar aangezien de onsterfelijkheid een pretentie is die door het komische gedeconstrueerd wordt, zou ik zeggen: wie een goed leven wil leiden, moet dwaas worden.
Hoe word je dwaas? Ik ben van plan deze zomer een zevendaagse cursus voor leidinggevenden te organiseren op de Veluwe, ‘Dwaas worden in zeven dagen’, à € 15.000 p.p. (met inbegrip van verblijf en lunch).
En voor hen die de onsterfelijkheid toch serieus nemen: de betere schrijvers waren dwazen of komieken, zelfs als hun reputatie iets anders suggereert. Neem deze eerste zinnen uit Aantekeningen uit het ondergrondse van Dostojevski: „Ik ben een ziek man … Ik ben een slecht man. Een onaantrekkelijk man ben ik. Ik geloof dat ik aan een leverkwaal lijd.” Hoe vaak ik deze zinnen ook heb gelezen, als ik bij de leverkwaal ben aangekomen, moet ik heel erg lachen. Een dwaas gelooft misschien niet in God, maar wel in zijn leverkwaal.
De vraag is of je gelooft in de menselijke rede, waaronder je eigen rede, en meent dat de wereld veranderd moet worden. Of dat je de dwaasheid omarmt en meent dat de wereld ontvlucht moet worden (zonder zelfmoord te plegen, want dat zou zonde zijn). Als het goed is kun je, als je je omdraait tijdens de vlucht, met dank aan Nietzsche, de waarheid zien liggen. Vanuit de verte best een aardige vallei.
Kafka schreef zoals bekend dat de schaamte Josef K. zal overleven. Schaamte is een van de bronnen van het komische.
Ik zou zeggen dat de lach ons zal overleven. Hopelijk niet de kwaadaardige lach van de Griekse goden, maar zelfs daar kan ik vrede mee hebben.