De tekenkunst van Rein Dool is kalm en aangenaam

Recensie

Beeldende kunst

Tentoonstelling Op een overzichtstentoonstelling in Dordrecht blijkt kunstenaar Rein Dool de maker van zeer uiteenlopend werk. De verbindende factor is een grote liefde voor tekenmaterialen.

Rein Dool, Wantijpark Dordrecht (Viersprong), 2015, Houtskool op oosters papier, 70 x 97 cm, collectie Dordrechts Museum.
Rein Dool, Wantijpark Dordrecht (Viersprong), 2015, Houtskool op oosters papier, 70 x 97 cm, collectie Dordrechts Museum.

De Dordtse kunstenaar Rein Dool (1933) was de afgelopen maanden in het nieuws vanwege ophef over een schilderij dat hij 45 jaar geleden maakte. Het is een groepsportret van het college van bestuur van de Universiteit Leiden, dat indertijd werd gevormd door zes rokende witte heren. Meer dan levensgroot zijn ze op een kluitje in de schilderijlijst gepropt. Een promovendus en een hoogleraar stelden begin november dat het schilderij onderhand wel weg kon uit de vergaderzaal waar het hing, omdat zo’n all male sigarenrokend gezelschap niet meer van deze tijd is. Dat is het ook niet: het is van 1977. Oude schilderijen geven soms verouderde situaties weer. Als dat een reden is om ze van de muur te halen, schreef weer een andere Leidse hoogleraar in het universiteitsblad Mare, moet ook De Nachtwacht omgedraaid tegen de muur gaan staan. De discussie duurt voort en de universiteit heeft ‘een divers samengestelde commissie’ aangesteld om over de toekomst van het kunstwerk te beslissen.

Door het relletje dreigt Rein Dool de schilder van dat ene gecancelde groepsportret te worden, terwijl hij veel meer en ook beter werk heeft gemaakt. Een ruime keuze daaruit wordt momenteel tentoongesteld in het Dordrechts Museum. Ook in de rest van Dools oeuvre, zo blijkt, hangt een jaren zeventig-sfeertje. Maar de gedateerdheid daarvan heeft iets gezelligs, iets kalms en analoogs, en zal waarschijnlijk door niemand als aanstootgevend worden ervaren. Dat het werk associaties oproept met de jaren zeventig komt misschien door de vele verwijzingen naar de Nederlandse literatuur van toen. Dool maakte tekeningen bij gedichten van Hans Faverey en grote houtskoolportretten van onder anderen de dichters Bernlef en Eijkelboom en de Maartens Biesheuvel en ’t Hart, allemaal nog als betrekkelijk jonge mannen. Er hangt in Dordrecht ook veel recent werk, vooral landschappen, maar die Dordtse parken en Franse en Spaanse vergezichten hadden evengoed vijftig jaar geleden getekend kunnen zijn. Er is niets uitgesproken eenentwintigste-eeuws aan. Je zou ze tijdloos kunnen noemen.

Ruimtelijk

Het Dordrechts Museum presenteert Dool niet als schilder, maar alleen als tekenaar – of eigenlijk als vier of vijf verschillende tekenaars. Want als kunstenaar is hij een gespleten persoonlijkheid, die in verschillende stijlen werkt. Niet in opeenvolgende periodes, maar gelijktijdig. Op reis in zuidelijke streken maakt hij kleine, open inkt- en potloodtekeningen in dunne, krasserige lijnen. De grote houtskooltekeningen van de parken en tuinen in Dordrecht zijn zacht en doorwerkt – dichtgetekend met verschillende gradaties grijs en zwart. Beide soorten landschappen zijn ondertussen hartstikke ruimtelijk.

Dools figuurtekeningen (de schrijversportretten uitgezonderd) zijn platter, geabstraheerder. Daarin wordt geen fysieke ruimte gesuggereerd, maar een mentale: ze bieden ruimte aan associaties in het hoofd van de kijker. Er zijn verhalende voorstellingen bij die doen denken aan het werk van Co Westerik, een van Dools voorbeelden, maar ook veel sterker gestileerde, droodle-achtige tekeningen die voortkomen uit een vormgevoel dat hem eind jaren veertig op de Grafische School zal zijn bijgebracht. In die laatste werken puzzelt hij met vormpjes van meer en minder verdunde inkt: langgerekte, vereenvoudigde gezichten in profiel en vloeiend meebuigende oplossingen voor de restvormen. Op een evenwichtige, rustige manier vult alles elkaar aan.

Materiaalliefde

Wat de uiteenlopende groepen werken verbindt is Dools evidente liefde voor tekenmaterialen. Voor korrelige grijsgradaties in houtskool, voor vloeiende inkt, voor drogenaald-achtige, diepzwarte lijnen op vezelig papier. In een filmpje bij de tentoonstelling praat de tekenaar verlekkerd over een grote partij Thais papier waarop hij de hand heeft weten te leggen. ‘Handgeschept papier is niet glad. Het is heel natuurlijk, als het blad van een boom.’

Rijksmuseumconservator Huigen Leeflang beschrijft in een mooie catalogustekst hoe Rein Dool al op jonge leeftijd een eigen, getekende wereld begon te scheppen om te ontsnappen aan een eenzame jeugd als enig kind van constant ruziënde ouders, met ook nog oorlog en fysieke tegenslagen erbij. In de bijna negentig jaren die volgden heeft hij een papieren speelveld opgetrokken waarin je ook als museumbezoeker rust en plezier kunt vinden. Als je er tenminste voor openstaat.