Hanneke de Jonge wordt de nieuwe stem van het NOS-radioprogramma Met het Oog op morgen. Dat werd zaterdagavond bekendgemaakt tijdens een speciale uitzending. De journalist en voice-over volgt Hans Hogendoorn op, die in januari na 48 jaar en bijna 17.000 uitzendingen afscheid nam als stem van het NPO Radio 1-programma.
De Jonge gaf in een eerste reactie aan „ontzettend vereerd” te zijn. „Je stem krijg je, dat is iets heel persoonlijks. Als je die mag delen met de wereld, is dat iets heel moois.” Met het Oog op morgen blikt wordt sinds 1976 dagelijks om 23.00 uur uitgezonden middernacht en blikt terug op de afgelopen dag en kijkt vooruit op de komende dag.
De keuze kwam tot stand na een zoektocht die de NPO via een publiekswedstrijd uitzette, waarbij iedereen een opname kon insturen. Uit de 7.000 ingestuurde opnames werd een shortlist opgesteld met elf mogelijke nieuwe stemmen. Onder meer Thekla Reuten, Jacqueline Blom en Gijs Scholten van Aschat stonden op de lijst van mogelijke kanshebbers.
Een speciaal samengestelde vakjury onder leiding van presentator en nieuwslezer Rob Trip koos uiteindelijk voor De Jonge. Eerder liet Trip weten op zoek te willen gaan naar „een eigen geluid”. „Het moet geen kopie van Hans worden. (…) De nieuwe stem moet net zo goed passen bij het tijdstip, het tempo en de toon van het programma.”
Steeds weer is het Geert Wilders die in de coalitie van vier partijen de toon, de sfeer en daarmee ook de verwachtingen bepaalt. Begint hij, zoals vorige maand, over „de ruggengraat van een banaan” die hij zou hebben als hij iets anders zou accepteren dan een noodwet voor asiel? Dan hangt een kabinetscrisis in de lucht. Maar zegt hij, zoals deze week, dat hij „goede gesprekken” heeft met NSC, dat staatsrechtelijke bezwaren heeft tegen de noodwet, en dat die gesprekken „prettig verlopen”? Dan overheerst in het kabinet en bij de coalitiepartijen ineens weer het optimisme: er wordt gewerkt aan een compromis. Dus nee, natúúrlijk valt het kabinet-Schoof niet.
„Wie zou daar ook belang bij hebben”, klinkt het vooral bij NSC, waar grote zorgen zijn over de peilingen: de partij van Pieter Omtzigt staat op een enorm verlies. Wilders, is bij NSC het idee, heeft er zelf toch ook niets aan. Want welke partij wil daarna nog met hem regeren?
Wat het compromis precies wordt tussen PVV en NSC, en of het echt lukt, zal zo goed als zeker pas blijken op vrijdag 25 oktober, na de laatste vergadering van de ministerraad voor het herfstreces. Volgens betrokkenen zijn er twee opties waarover nu onder andere wordt gesproken: een soort ‘spoedwet plus’, en dus wél een gewone wet voor nieuwe asielmaatregelen die je ‘noodmaatregelen’ zou kunnen noemen. Of toch een noodwet die de Tweede en de Eerste Kamer tijdelijk buitenspel zet, maar dan bijvoorbeeld met de afspraak dat de wet niet doorgaat als de Raad van State er negatief over adviseert. Er zal bij een compromis hoe dan ook worden gezocht naar omschrijvingen die in de beeldvorming de ruggengraat van Wilders heel laten. Maar ook de rechtsstatelijke aard van NSC bevestigen.
Faber ‘versprak zich’
Waar niet meer naar gezocht lijkt te worden, is een ‘dragende motivering’ voor het inzetten van het noodrecht. Bij de coalitiepartijen en in het kabinet wordt daar nu zelfs lacherig over gedaan, en niet alléén omdat de PVV-minister Marjolein Faber van Asiel en Migratie op dinsdagmiddag eerst zelfverzekerd zei dat die motivering klaar is, en daarna toch weer niet. „Volgens mij”, zei Wilders, „moet ze zich versproken hebben.” In de coalitie heeft nog niemand een motivering gezien, het draait nu alleen nog maar om de onderhandelingen tussen PVV en NSC, onder leiding van Schoof. Die zijn al een paar weken aan de gang.
Faber zelf speelt daar geen rol in. Zij onderhandelt niet mee. Ook in haar eigen partij lijkt ze nauwelijks nog serieus genomen te worden. Het idee dat uitgeprocedeerde asielzoekers uitgezet kunnen worden naar Oeganda kwam woensdag niet van háár, maar van PVV’er Reinette Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
De Oegandese minister van Buitenlandse Zaken zei later in het radioprogramma Bureau Buitenland dat Klever het idee helemaal niet heeft besproken, zij houdt vol dat het wel aan de orde is geweest.
In Brussel heeft Schoof het idee op donderdagochtend, net voor een EU-top over migratie, dan al „serieus” genoemd, al ziet hij ook „echt wel heel veel haken en ogen”. Schoof hoorde er, tot zijn irritatie, pas van net voordat Klever met het idee naar buiten kwam. Het idee wordt „uitgewerkt”, zegt hij. Zoals hij eerder zei over de borden die Faber bij azc’s wilde neerzetten en waarvan een week later al zeker was: die komen er niet.
Bij andere ministers en staatssecretarissen bevestigen die ideeën het beeld dat ze al een tijdje hebben van hun PVV-collega’s: die zijn onervaren, ook in het zoeken naar compromissen en het omgaan met politieke gevoeligheden. Ze zouden niet weten waar je moet beginnen als je iets wil bereiken, omdat ze dat nooit geleerd hebben: in de PVV is alléén Wilders de baas. Nu staan de ministers en staatssecretarissen van zijn partij elke week, soms zelfs een paar keer, in hun eentje tegenover een haag van journalisten. En in de vergaderzalen tegenover Tweede Kamerleden, ook van hun eigen coalitie en ook van hun eigen partij, die niet snappen waarom ze buiten de debatten om zo weinig horen van PVV-bewindslieden. Wíllen die hun steun wel?
Praat Omtzigt mee?
De crisissfeer van de afgelopen weken over het noodrecht heeft in de coalitie plaatsgemaakt voor het idee dat er een compromis komt. Al kan het nog mislopen. Wilders wordt gezien als onvoorspelbaar, en dat geldt ook voor NSC. Partijleider Pieter Omtzigt zit al weken thuis, maar beslist zo goed als zeker wel mee over een mogelijk compromis. En beslissen, weten de coalitiepartijen nog uit de moeizame kabinetsformatie, vindt Omtzigt ingewikkeld.
BBB en VVD waren tot deze week nauwelijks betrokken bij de gesprekken en van BBB is het idee dat dit partij elk compromis zal steunen om het kabinet overeind te houden. De VVD wil deze keer, en dus anders dan in Rutte IV, ook geen kabinetsval over asiel. VVD-leider Dilan Yesilgöz zei afgelopen week dat het „wel heel raar” zou zijn om het tot een crisis te laten komen als je als coalitie „voor het eerst de mogelijkheid hebt om eindelijk grip te krijgen op asiel”. In haar partij valt te horen: het compromis moet wél streng genoeg zijn. Als Wilders zich taalkundig laat afschepen met iets wat op ‘nood’ lijkt maar weinig inhoudt wat betreft maatregelen, gaat Yesilgöz daar niet zomaar mee akkoord. Eerder noemde ze de zoektocht van PVV’er Faber naar een ‘dragende onderbouwing’ „gehannes” en met die houding wekt ze irritatie bij de andere drie: alsof zij er vér boven staat.
In Brussel zegt Schoof op donderdagavond dat er „ook een moment komt” dat de leiders van PVV, VVD, NSC en BBB met z’n vieren aan tafel gaan zitten. En alsof hij iets anders kan zeggen dan dit: „Ik heb er vertrouwen in.”
Ik zat vrijdag (marktdag) in mijn Franse stadje op het terras met een grand crème. Ik las het kippensoeprecept van Janneke en vertaalde het voor mijn Franse vrouw. Ze stond op en liet me op het terras achter. Nog een grand crème dan maar, dacht ik. Ze kwam terug met een zak met een poule (een soepkip), een heel groot stuk gember en een paar geelworteltjes. Ik heb het recept letterlijk gevolgd, de volgende dag geproefd en het was heerlijk. Mijn vrouw houdt van gember en geelwortel, maar we hadden nog nooit geprobeerd om er kippensoep mee te maken. Dat bleek een gouden greep. Tijdens het trekken van de bouillon rook het heerlijk in huis. De gember en de geelwortel geven een pittige en minder vette smaak aan de soep. Voor mezelf deed ik een heel dun gesneden sjalotje en heel dun gesneden preitje in de dampende kom. Ook de champagne (Blanc de Noirs) paste er goed bij. Of het door die soep komt dat ik minder hoest of door de hoestdrank, weet ik niet.
Niet H.P. Berlage, Gerrit Rietveld of een andere Nederlandse architect had de meeste invloed op de 20ste-eeuwse architectuur in Nederland, en ook niet de Franse Zwitser Le Corbusier, maar een Amerikaan: Frank Lloyd Wright (1867-1959). Nergens is dit mooier te zien dan in het buurtschap Bosch en Duin in de gemeente Zeist. Daar staan aan de brede Amersfoortseweg twee grote, door Robert van ’t Hoff (1887-1979) ontworpen landhuizen op kleine afstand van elkaar.
Het oudste, Landhuis Lødvalla uit 1912 op nummer 13a, ontwierp de jonge Van ’t Hoff voor zijn ouders voordat hij in 1914 een reis naar de Verenigde Staten maakte om de gebouwen van het zelfverklaarde genie Frank Lloyd Wright te zien. Met zijn spitse zadeldaken met rode pannen en voorgevel van gepotdekselde zwarte houten planken is het huis een kruising tussen een Engels landhuis en een traditionele Nederlandse boerderij, zoals toen wel vaker werden gebouwd in villawijken. Maar de villa uit 1919 op nummer 11a die de Amsterdamse ondernemer A.B. Henny liet bouwen, lijkt op het Laura Robeson Gale House, een van Wrights vele ‘prairiehuizen’ uit het begin van de twintigste eeuw in Oak Park, een voorstad van Chicago.
Gale House uit 1909 is een buitenbeentje: anders dan de meeste prairiehuizen heeft het geen terrassen en halfopen buitenruimtes en ook geen flauw hellend dak met grote overstekken. De Amerikaanse architectuurhistoricus Franklin Toker heeft Villa Henny, die nu grondig wordt gerestaureerd en schuilgaat achter steigers, eens laatdunkend niet meer dan een ‘reproductie’ van het Gale-huis genoemd.
Ten onrechte – en eigenlijk ook heel vreemd. Want in één oogopslag is te zien dat Villa Henny geen replica is. Zo is het huis veel groter, strenger en statiger dan het bruin-geel gepleisterde houten Gale House. Anders dan de prairiehuizen rijst het niet ‘organisch’ op uit de grond, maar staat het er als een symmetrisch paleisje. Ook is Villa Henny, die dit jaar door de nieuwe eigenaar werd omgedoopt tot Villa Van ’t Hoff, het eerste huis in Nederland met een betonskelet. Het platte dak is van gewapend beton en de buitenmuren zijn van grijs en wit gepleisterde bakstenen. Bovendien heeft Villa Henny geen ver uitkragende balkons die lijken te zweven, maar uitbouwen op de begane grond. De bovenverdieping wijkt daarentegen op alle vier hoeken terug, waardoor de rij ramen in het midden een soort erkers zijn geworden.
Obsessie met Wright
Robert van ’t Hoff, die van 1917 tot 1920 lid was van De Stijl, is slechts een van de vele Nederlandse architecten die in de ban raakten van Frank Lloyd Wright. H.P. Berlage, W.M. Dudok, Jan Duiker, Bernard Bijvoet, Dirk Roosenburg, Hendrik Wouda, J.B. van Loghem, H.Th. Wijdeveld en vele andere, minder bekende architecten waren in het interbellum schatplichtig aan Wright. Vooral Co Brandes en andere architecten van de Nieuwe Haagse School namen veel elementen van zijn werk over en pasten die toe in woonhuizen en appartementencomplexen in Den Haag. Jan Wils, die net als Van ’t Hoff enkele jaren lid was van De Stijl, was omstreeks 1920 zelfs geobsedeerd door Wright, en kreeg toen de bijnaam Frank Lloyd Wils.
Waarom Nederland, veel meer dan Duitsland en andere Europese landen, zo ontvankelijk was voor het werk van Wright is een lastige vraag. Sommige architectuurhistorici suggereren dat de gelijkenis tussen de vlakke prairie en het platte Nederlandse polderland een rol speelt. Over zijn langgerekte prairiehuizen heeft Wright immers eens beweerd dat ze onlosmakelijk zijn verbonden met de prairie: „Wij in het Midden-Westen wonen in de prairie. De prairie heeft zijn geheel eigen schoonheid. Wij moeten deze natuurlijke schoonheid, de stille verte, erkennen en benadrukken. De horizontale vlakken van de huizen horen bij het aardoppervlak.”
Maar waarschijnlijker is dat de populariteit van Wright voortkwam uit het verlangen onder architecten naar een nieuwe, zuivere bouwstijl. Dit was in Nederland groter dan elders. Het is geen toeval dat De Stijl, de beweging die de Nieuwe Beelding van Mondriaan als de nieuwe universele stijl propageerde, is ontstaan in Nederland.
Berlage speelde een rol in het grote Nederlandse verlangen naar een nieuwe universele stijl. In zijn sombere cultuurbeschouwingen hield hij de jongere architecten voor dat de Europese beschaving in verval was. De ‘lelijke 19de eeuw’ met zijn laissez-fairekapitalisme en losgeslagen individualisme had geen eigen nieuwe stijl opgeleverd, maar allerlei verderfelijke neostijlen en eclecticisme. Het wachten was op het socialisme. Dit zou zorgen voor een ‘geestelijke tezamenheid’ en een bij het industriële tijdperk passende bouwstijl die in het teken zou staan van ‘rationalisme, zuiver construeren en eenvoud’, voorspelde hij.
De nieuwe mens
Wonderlijk genoeg zag de socialist Berlage juist op zijn reis door het kapitalistische Amerika in 1912 in het werk van Lloyd Wright de eerste aanzetten van de toekomstige stijl. Veel architecten volgden hem in zijn bewondering voor Wright. Frank Lloyd Wils werd de vurigste pleitbezorger van het werk van Wright. Hij zag daarin „de zuivere uitdrukking van het karakter van onze tijd”, schreef hij in 1921. Wright wees de weg naar een nieuwe bouwkunst die niet gebukt ging onder de last van het verleden.
In zijn prairiehuizen, waarin de verschillende vertrekken in elkaar overliepen, konden de bewoners „zich voor een ogenblik terugtrekken uit het ‘dreunen en draven’ van de moderne tijd”, geloofde Wils. „De nieuwe mens heeft een nieuw huis nodig. Wat kan men dan eenvoudiger wensen dan een grote ruimte? Een grote ‘woonruimte’ met vernauwingen en verbredingen, waarin zich het gezinsleven concentreert, waar de ganse handeling van het dagelijkse leven plaatsvindt, waar men eet, rust, drinkt, verpoost, kortom ‘leeft’.”