Als een schrijver overlijdt en het boek nog af moet: ‘Zou mijn moeder hier een komma hebben gezet?’

Charles Dickens liet een halve roman achter. Op woensdag 8 juni 1870 werkte hij er bijna de hele dag aan en toen kreeg hij tijdens het avondeten een beroerte. Op zijn bureau lagen zes van de twaalf geplande delen van The Mystery of Edwin Drood.

Jane Austen schreef tussen januari en maart 1817 aan een nieuw boek, dat zich moest gaan afspelen in het fictieve badplaatsje Sanditon. Toen werd ze erg ziek en kon ze alleen nog maar op de bank liggen. Ze stierf in juli van dat jaar.

Zo zijn er meer voorbeelden. J.R.R. Tolkien (van The Lord of the Rings) kwam er bij leven niet toe The Children of Húrin af te maken. Michael Crichton (van Jurassic Park) stierf in 2008; op zijn computer vond een assistent een boek dat al bijna klaar was en ongeveer een derde van een volgend boek. David Foster Wallace (van Infinite Jest) pleegde in datzelfde jaar zelfmoord en liet een onaf manuscript achter.

In al deze gevallen probeerden anderen het werk af te maken. Tientallen mensen bedachten wat Dickens met Edwin Drood van plan kon zijn geweest, wat Austens hoofdpersoon Charlotte Heywood zou kunnen overkomen na haar aankomst in Sanditon. De zoon van Tolkien maakte het werk van zijn vader af. De uitgever van Crichton gaf schrijver Richard Preston de opdracht de thriller Micro af te ronden. David Foster Wallace’s vriend en redacteur Michael Pietsch ordende de duizenden pagina’s, sommige getypt, andere handgeschreven, verzameld in rieten manden en plastic bakken, en overzag zo de publicatie van The Pale King, drie jaar later.

Hoe doe je dat, schrijven ‘in de geest van’? Hoe ga je verder waar het creatieve brein van een ander ermee ophield?

Het bekendste recente voorbeeld is waarschijnlijk de populaire Zeven zussen-reeks van Lucinda Riley, feelgood-fictie over de zoektocht van een groep zussen, allen geadopteerd door de mysterieuze Pa Salt, naar hun afkomst. De Britse auteur overleed in juni 2021, voor ze het achtste en laatste deel van de serie kon schrijven. Ze had slokdarmkanker, dat wist ze al sinds 2017. Toen ze rond Kerst 2018 erg ziek was vroeg ze haar zoon, Harry Whittaker, de serie af te maken als het haar niet zou lukken. Ze hadden kort daarvoor samen een kinderboekenserie geschreven.


Lees ook
De necrologie van Lucinda Riley, die in juni 2021 overleed

Auteur Lucinda Riley bij de bekendmaking van het best verkochte boek van 2019, vorig jaar in Amsterdam. <em>De Zeven Zussen</em> van Riley stond op de eerste plek CPNB Top 100 bestverkochte boeken van 2019.” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/02/als-een-schrijver-overlijdt-en-het-boek-nog-af-moet-ac280c298zou-mijn-moeder-hier-een-komma-hebben-gezetac280c299.jpg”><br />
</a> </p>
<p>„We waren in haar slaapkamer”, vertelt hij aan de telefoon vanuit York, in het noorden van Engeland. „Vijf uur lang hebben we erover gepraat, de hele middag – en daarna niet meer, nooit. Het ging vaker erg slecht met haar, maar ze werd ook altijd weer beter. We gingen er allebei van uit dat ze het gewoon zelf zou kunnen doen.”</p>
<p>Na het overlijden van zijn moeder – ze werd 55 – herinnerde hij zich een bezoek aan een filmmaatschappij in Los Angeles in 2016. Daar waren ze destijds samen naartoe gevlogen; er waren toen drie <em>Zeven zussen</em>-delen verschenen. „Ze waren geïnteresseerd in de filmrechten. Maar ze zeiden: als we dit gaan doen, moeten we wel weten hoe het afloopt. Ze is een hele dag in een kamer gaan zitten en toen ze eruit kwam, had ze een dialoog van dertig pagina’s tussen twee belangrijke personages, zoals die plaats zou moeten vinden aan het eind van het laatste boek.”</p>
<p>Dat document wees Whittaker de weg. Het zat, achteraf gezien, vol met aanwijzingen over hoe Lucinda Riley het verhaal wilde laten eindigen. Zonder die tekst, zegt hij, had hij het niet eens geprobeerd.</p>
<p>Later, in 2020, had hij voor een andere geïnteresseerde filmmaatschappij de toen verschenen boeken herlezen en samengevat. „Toen viel me op dat er nog veel mysteries waren, dus ik maakte een lijst met alle vragen die mijn moeder nog niet beantwoord had voor haar lezers. Ook dat hielp natuurlijk toen ik zelf het laatste deel moest schrijven.”</p>
<p><dmt-image-wrapper class=

Illustratie Luca van der Vossen

Zo min mogelijk van jezelf

Een paar losse scènes, aantekeningen, research, een half idee hier en daar. Daarmee begint meestal het spoorzoeken naar de intenties van iemand die er niet meer is.

In augustus van dit jaar verschijnt Peggy, een historische roman gebaseerd op het leven van kunstverzamelaar Peggy Guggenheim. Schrijver Rebecca Godfrey werkte er jaren aan – en bleef eraan werken toen ze ernstig ziek werd. De blaadjes met aantekeningen lagen rondom haar ziekenhuisbed en ze bleef haar man Herb tot de dag dat ze stierf aantekeningen dicteren, schreef Leslie Jamison, een vriendin van Godfrey, eind vorig jaar in een stuk voor The New Yorker. Toen Rebecca Godfrey in 2022 op 54-jarige leeftijd overleed, vroegen haar nabestaanden aan Jamison, zelf ook schrijver, of ze het boek af wilde maken. Er was al een manuscript van 250 pagina’s, en Herb overhandigde haar ook alle ideeën voor scènes die nog geen plek hadden gekregen, allerlei notities en alles wat zijn vrouw in haar laatste maanden aan hem gedicteerd had.

Jamison nam zich aanvankelijk voor zo min mogelijk van zichzelf toe te voegen; ze zou zich de stijl van haar vriendin volledig eigen moeten maken. Ze bestudeerde haar idioom, het ritme van haar zinnen, zag dat ze graag lange alinea’s schreef. Ze merkte op dat Godfrey de gewoonte had gehad de namen van de dingen te noemen: dat een bepaalde Zwitserse wijn Fendant de Sion heette, in welk restaurant de personages zaten, aan welke straat dat was. Zo zou zij, Jamison, het dus ook allemaal doen.

Soms doorkruiste een ‘mama-idee’ het verhaal dat ik voor me zag

Ook Harry Whittaker wilde zich volledig in dienst stellen van het achtergebleven materiaal toen hij aan deel acht van de serie begon, zegt hij. „Als ik iets concreets had van mama, iets wat ze ergens had opgeschreven of wat ik me herinnerde van een gesprek met haar, dan móést het erin.”

Dat maakte het niet bepaald makkelijker: „Het gebeurde best vaak dat een ‘mama-idee’ het verhaal zoals ik het voor me zag, doorkruiste.” Zo had Lucinda Riley iets nagelaten over de voorgeschiedenis van Georg (de vader van Pa Salt) en Claudia (de huishoudster) wat volgens Whittaker „niet zo logisch” was. Pech gehad: hij moest het er maar mee doen.

De nieuwe Baantjer

Je zou het rouwverwerking kunnen noemen, of een manier om een geliefde in leven te houden. Whittaker schreef het als „ode” aan zijn moeder, zei hij eerder een keer. Jamison schrijft dat het boek over Peggy Guggenheim eindelijk afronden niet voelde als een overwinning, maar als een tweede afscheid van haar vriendin: „Ik voelde haar afwezigheid scherper. Zij verdiende dit moment, niet ik.”

Soms is de afweging zakelijker. Stieg Larsson was van plan wel tien thrillers in zijn Millennium-serie te schrijven, maar hij overleed nog voor de eerste drie in de winkel lagen. De boeken werden wereldwijde bestsellers, er kwamen verfilmingen. Zijn uitgever vroeg in 2013 David Lagercrantz, net als Larsson een Zweedse schrijver en journalist, om over dezelfde personages nieuwe delen te schrijven. Zonder dat Larsson daar dus nog mee in kon stemmen – en bovendien tegen de wil van de weduwe van Larsson.

Lagercrantz schreef er ook drie, waarna een andere uitgeverij de rechten kocht en wéér een ander, Karin Smirnoff, aan het werk zette voor deel zeven, acht en negen.

Enigszins vergelijkbaar is wat er in Nederland gebeurde met het werk van Appie Baantjer. Hij overleed in 2010, op 86-jarige leeftijd, na maar liefst zeventig boeken over rechercheur De Cock (met cee-oo-cee-kaa) van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat. De uitgeverij, Fontein, vroeg Peter Römer daarna om nieuwe delen te schrijven.

Römer kende het werk van Appie Baantjer toen al door en door, want hij had er een succesvolle tv-serie van gemaakt (1995-2006, met zijn eigen vader in de rol van De Cock) en daar scenario’s voor geschreven. Na de dood van Appie Baantjer werkte hij eerst enkele scripts om naar boekvorm. Daarna ging hij zijn eigen De Cock-boeken schrijven. Dat doet hij, ook volgens de achterflap van het vorige maand verschenen 94ste deel van de reeks, De Cock en de kus des doods, „geheel in de geest en de stijl van A.C. Baantjer”.

Römer vertelt erover in een modern koffietentje vlak bij de Warmoesstraat, waar je je koffie moet bestellen via een QR-code op het tafeltje („De oude De Cock had z’n hoedje opgezet en was weer weggegaan”). Hij zegt dat hij in het begin nog weleens een boek van zijn voorganger opensloeg, „om te kijken naar zijn vocabulaire, zijn zinsbouw. Als ik tussendoor een ander boek geschreven had en weer aan een Baantjer begon, moet ik meestal het eerste hoofdstuk herschrijven, want dan zat ik in een fout register.” Dat hoeft inmiddels, na zo’n twintig boeken in tien jaar tijd, niet meer: de Baantjer-stijl is „in de vingers gebrand”.

Baantjers kracht is De Cock. Peter Römer moest hém stand houden

Wat het succes van de serie verklaart – en waar hij dus niet aan kan morrelen – dat weet Römer wel. „Was zijn stijl zo excellent? Néé. Had hij zo’n geweldige vertelkunst? Nóú…” De kracht van Baantjer, daar kwam hij gaandeweg achter, is De Cock. „Bijna alles kan weg, maar het karakter van De Cock: dáár sloeg Nederland op aan. Een man door alle wateren gewassen, een zeer overtuigd waarheidsvinder. Anti-autoritair, een hekel aan de bureautijgers, het papierwerk. Hij is geïnteresseerd in de menselijke zaak. Hij wil weten hoe het kan dat iemand die zich ’s ochtends nog stond te scheren, ’s avonds met een mes in de hand boven het lichaam van zijn dode vrouw staat.”

Dus was het Römers taak dát in stand te houden. De Cock en Vledder, fixed characters, twee sprookjesfiguren in een sprookjesversie van Amsterdam, die na een droge grap in een oude witte Golf stappen om een verdachte op te zoeken en aan het eind van de middag langs het café van Lowietje gaan voor een cognac.


Lees ook
De NRC-bespreking van deel 91 uit de reeks, ‘De Cock en een dodelijk spel’

Amsterdamser dan Baantjer is er niet

Voor de rest kan Römer het met z’n tijd mee laten gaan, vindt hij. De Cock die te gast is in een podcast, of Find My iPhone gebruikt voor de bewijslast in een moordonderzoek.

„Kijk”, zegt hij, „ik heb het zo bedacht. Appie Baantjer heeft een huis gebouwd. Dat was echt een solide huis. Dat stond goed op zijn palen. Dure dingen, kozijnen, allemaal prima. Toen ging hij dood en heb ik het huis overgenomen. Het huis staat er nog, maar ik ben wél gaan verbouwen. Niet in één keer, maar kamer voor kamer. En ik probeer, zoals je bij oude huizen behoort te doen, de sfeer van het oude huis te bewaren, terwijl het het gemak van deze tijd heeft.”

Wat hij er bijvoorbeeld uit sloopte, zijn enkele typische Appie Baantjer-woorden en zinsneden. Verouderd, of gewoon niet zo mooi. Iemand die over zijn schouder „duimt”, iemand die een ander „schuins” aankijkt. Of het vele verwijzen, op bijna elke pagina, naar De Cock als „de oude rechercheur” of „de grijze speurder” en naar Vledder als „zijn trouwe adjudant”. Doet Römer niet, of zeer zelden.

En dan heb je nog de vele tussenzinnetjes over de kleine tics van De Cock tijdens een verhoor. „Man, hij krábt wat achter in zijn nek. Hij plúkt aan zijn neus. Sporadisch, dat ik dat nog doe. In het boek dat ik nu aan het schrijven ben, trekt hij inderdaad weer één keer aan zijn oor.”

Geen stem uit het graf

Uiteindelijk komt iedereen tot de conclusie dat volledig ‘in de geest van’, met absolute toewijding aan het bronmateriaal, niet mogelijk is. Je moet toch zelf ook iets verzinnen. Leslie Jamison schreef in The New Yorker dat ze zich na veel gepeins realiseerde dat ze niet de bedoelingen van haar vriendin bij elkaar moest puzzelen, maar zich die bedoelingen moest verbeelden. „Er waren momenten dat haar stem níét vanuit het graf klonk om me te vertellen wat ik moest doen, en dat ik het zelf moest zien uit te vinden.”

„De eerste honderd pagina’s probeerde ik héél hard net als mijn moeder te schrijven”, zegt Harry Whittaker. „Maar dat ging niet. Over alles twijfelde ik. Zou mijn moeder hier een komma hebben gezet? Zou ze dít woord hebben gebruikt, of dát woord? Na die honderd pagina’s ben ik daarmee gestopt en heb ik gewoon het verhaal geschreven.” Het hielp, zegt hij, dat het achtste boek van de Zeven zussen-reeks vanuit de adoptievader verteld wordt; de andere boeken zijn vanuit een vrouwelijk personage geschreven en dit, als enige, vanuit een mannelijk hoofdpersoon.

Het resultaat, Atlas: het verhaal van Pa Salt, verscheen in mei 2023 en werd in Nederland met 362.000 verkochte exemplaren het bestverkochte boek van het jaar. Allebei hun namen staan op het omslag.

Zou hij het ook hebben geschreven als zijn moeder het hem níét expliciet gevraagd had? Daar moet hij even over nadenken. „Ik denk het niet”, zegt hij. „Ik denk dat ik dan een samenvatting zou hebben gemaakt van haar ideeën en de antwoorden op openstaande vragen, en dat gewoon gratis op internet had gezet.”

En Peter Römer, denkt hij dat Appie Baantjer het zo gewild zou hebben? „Ik denk niet dat hij het op prijs zou hebben gesteld”, zegt hij voorzichtig.

Hij heeft daar ook een goede aanwijzing voor: in 2021, meer dan tien jaar na zijn overlijden, wilde een goede vriend van Appie Baantjer een computer die van hem geweest was naar de stort brengen. Toen hij op het punt stond de harde schrijf te wissen, vond hij de aanzet van een nieuw boek: De Cock en de moord als verlossing. En in dat beginnetje, 38 pagina’s, meer niet, liet de schrijver de grijze speurder herhaaldelijk verlangen naar zijn pensioen.

Römer: „Eigenlijk is dat de oude Appie Baantjer, die via zijn personage zegt: het is mooi geweest. Ik ga met pensioen. Ik heb succes gehad en ze kunnen allemaal de klere krijgen. Hij heeft gedacht: straks ben ik dood en ik moet zorgen dat De Cock er dan ook niet meer is. Daar ben ik eigenlijk wel van overtuigd.”

Maar zit dat hem weleens dwars? Nu denkt Römer bijna tien seconden na. „Het is een taak die ik niet licht neem”, zegt hij dan. „Zijn erfenis in stand houden. Zijn naam in stand houden. Ik heb altijd gedacht: als hij zou zien hoeveel mensen er nu nog plezier van hebben, dan zou hij zeggen: het is wel goed zo, kind, ga maar fijn voort. Dat denk ik. Maar dat denk ik óók om mezelf gerust te stellen, want hoe je het ook wendt of keert: ik zit te vissen in de vijver die hij heeft aangelegd.”