De lessen zijn net begonnen. Een paar kinderen spelen nog op de grote binnenplaats. Het is een rustige ochtend op de basisschool van UNRWA, de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen, net buiten het vluchtelingenkamp Jalazone op de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever.
Met de aangrenzende middelbare meisjesschool van UNRWA en de jongensschool aan de overkant van de straat vormt de school het enige beschikbare onderwijs voor kinderen in Jalazone, ten noorden van Ramallah. Pal naast het kamp ligt de Israëlische nederzetting Beit El.
De medewerkers van de school zijn verre van gerust over de toekomst, zegt basisschooldirecteur Sami Nofal (52) aan zijn grote houten bureau op de eerste verdieping. „Geld was voor de oorlog [sinds 7 oktober] al een groot probleem. En nu helemaal.”
Een aantal landen – waaronder de VS, het Verenigd Koninkrijk en Nederland – besloot vorige week om hun financiële steun aan UNRWA te bevriezen. Dat gebeurde na Israëlische beschuldigingen dat twaalf medewerkers van de organisatie in Gaza hebben deelgenomen aan de Hamas-aanval op 7 oktober.
UNRWA wordt nu vooral geassocieerd met noodhulp in Gaza, maar dateert al uit 1949 en speelt sindsdien een cruciale rol bij onderwijs en huisvesting van Palestijnse vluchtelingen. Naast Gaza, de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem is UNRWA ook actief in Jordanië, Libanon en Syrië.
De meisjesschool in Jalazone.
Foto’s: Yasmine Omari
Hoewel het onderzoek nog loopt, heeft UNRWA besloten de betreffende medewerkers te ontslaan. Alleen al in Gaza zijn er ruim dertienduizend medewerkers, van wie er de afgelopen maanden zeker 150 zijn gedood. De organisatie biedt in Gaza in 154 opvangplaatsen onderdak aan ruim een miljoen ontheemde Palestijnen.
Schooldirecteur Nofal meent dat UNRWA onnodig hard is gestraft. „We hebben het over twaalf medewerkers”, zegt hij. „Is het logisch om de steun daarom helemaal stop te zetten?”
Geen alternatief
Op de bezette Westelijke Jordaanoever heeft UNRWA 3.700 medewerkers, vrijwel allemaal Palestijnen, die onder meer in negentien verschillende vluchtelingenkampen werken. De inwoners van die kampen, waaronder Jalazone, zijn sterk afhankelijk van hun dienstverlening.
De organisatie verzorgt onder meer scholing, medische hulp en vuilnisophaal, en distribueert kleine hoeveelheden contant geld voor onder meer voedsel en onderdak. „We vervullen een heel belangrijke rol omdat we de enigen zijn”, zegt Nofal. „Er is geen alternatief. UNRWA kan dus niet verdwijnen.”
De inwoners van Jalazone, ruim zestienduizend Palestijnen, zijn allemaal vluchtelingen of directe nazaten van Palestijnen die zijn verdreven of gevlucht uit Palestijnse steden en dorpen bij de stichting van de staat Israël in 1948. Het kamp dateert uit 1949 en bestaat inmiddels uit dicht op elkaar gepakte huizen in een klein gebied, met een zeer beperkte infrastructuur.
„Als UNRWA wegvalt, zal het straks heel veel mensen hier aan basale levensbehoeften ontbreken”, zegt Musa Anbar (60), die in Nofals kantoor een kopje koffie drinkt en vrijwilligerswerk doet op de scholen. „De steun dreigt weg te vallen op het moment dat mensen deze het hardst nodig hebben.”
In Jalazone was de werkloosheid al enorm hoog. De oorlog sinds 7 oktober en het intrekken van werkvergunningen voor Israël hebben dat probleem alleen maar vergroot. Een leerlinge, Rama (13), vertelt dat sommige kinderen geen geld meer hebben om iets te eten te kopen tussen de lessen door. Een andere leerlinge, Fatima (14), zegt stellig: „We zijn hier totaal afhankelijk van UNWRA.”
Ook in het door UNRWA gerunde medische centrum in het vluchtelingenkamp overheersen zorgen. „Een catastrofe”, noemt medewerker Munira al-Abed (32) het staken van de steun. „Het komt bovenop de bestaande economische malaise.”
Het centrum verzorgt onder meer eerste hulp, verloskundige zorg en inentingen. Op een groot scherm in de afgeleefde wachtkamer staat de Arabische nieuwszender Al Jazeera aan, met beelden van ontheemden in Rafah, in het zuiden van Gaza.
Volgens Al-Abed worden hier per dag zo’n twee- tot driehonderd patiënten uit Jalazone behandeld. Vrijwel alle medewerkers komen uit het kamp. Er is ook een apotheek, maar belangrijke medicijnen, zoals tegen suikerziekte, dreigen op te raken en niet meer te worden geleverd.
Enkele dagen na het intrekken van de donaties ligt het UNRWA-hoofdkantoor in Oost-Jeruzalem er eind van de middag verlaten bij. Op zijn kantoor legt directeur Adam Bouloukos uit dat de meeste medewerkers uit de Westelijke Jordaanoever met een vergunning voor werk in Israël sinds 7 oktober niet meer naar Jeruzalem mogen komen.
„Het besluit van verschillende regeringen om de steun op te schorten komt op een heel slecht moment, niet alleen voor UNRWA in Gaza, maar in het algemeen”, zegt Bouloukos. „We kampen al een decennium met bezuinigingen en hebben geen enkele buffer.” Een groot deel van het geld gaat naar salarissen van de in totaal 30.000 medewerkers. „Binnen een maand of twee bereiken we mogelijk het punt dat we geen diensten meer kunnen leveren.”
Enkele dagen later vindt er ’s avonds voor het hoofdkantoor in Jeruzalem een demonstratie plaats van zo’n tweehonderd radicale kolonisten – een initiatief van plaatsvervangend burgemeester Arieh King, die zelf in een illegale nederzetting in Oost-Jeruzalem woont. Het doel, zo stond in de aankondiging, was om de UNRWA-afdeling daar „op te doeken”.
Een terugkerende aantijging tegen UNRWA zijn de schoolboeken, die antisemitische of andere onwenselijke inhoud zouden bevatten. Al in de jaren 1950 werd bepaald dat UNRWA de schoolboeken voorschrijft van de gastlanden waar de organisatie werkt. In het geval van de Westelijke Jordaanoever nu schoolboeken van de Palestijnse Autoriteit.
In het kamp is op vrijwel iedere muur wel een portret te vinden van een shahid, een ‘martelaar’.
Foto’s: Yasmine Omari
De boeken worden gecontroleerd door een commissie, en elementen die in strijd zijn met de waarden van de VN worden niet onderwezen, legt Bouloukos uit. Het curriculum wordt verder bepaald door UNRWA en is volgens Bouloukous „rijk aan VN-thema’s als mensenrechten, conflictoplossing, gender en klimaat”.
Bouloukos vindt de aandacht voor de schoolboeken scheef: „Dan is bijvoorbeeld een kaart van historisch Palestina in een geschiedenisles een probleem voor Israël. Maar als je naar het diverse materiaal kijkt dat in Israëlische scholen wordt onderwezen, dan zie je dat Palestijnen of Arabieren daarin nooit in een positief daglicht worden bekeken.”
Vluchtelingenvraagstuk
Voor Lex Takkenberg, die van 1989 tot 2019 voor UNRWA werkte, komen de huidige Israëlische aantijgingen niet als een verrassing. „Het is cyclisch: Israël valt UNRWA aan op het moment van negatieve publiciteit over Israël”, zegt hij telefonisch vanuit Wenen.
Hij ziet dan ook een direct verband met de tussentijdse uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de genocidezaak tegen Israël van Zuid-Afrika, op dezelfde dag als de beschuldigingen aan het adres van UNRWA. Een belangrijk deel van de bewijslast leunt op informatie van UNRWA en andere VN-organisaties. Door ‘de bron’ aan te vallen, probeert Israël de zaak te ondermijnen, meent Takkenberg.
Ook volgens Musa Anbar uit Jalazone gaan de aantijgingen tegen UNRWA niet alleen om de betrokkenheid van medewerkers bij de Hamas-aanval op 7 oktober. „Israël is bang voor het Palestijnse vluchtelingenprobleem en wil daarom van UNRWA af”, zegt hij.
„Voor Palestijnen en Arabieren staat UNRWA symbool voor het Palestijnse vluchtelingenvraagstuk en het onvervulde recht op terugkeer”, zegt ook Takkenberg. „Tegelijkertijd is de organisatie opgericht omdat Amerikaanse diplomaten al in 1949 inzagen dat Israël de terugkeer van vluchtelingen niet ging accepteren”, zegt Takkenberg. „Daarom werd het doel om hen te laten integreren in de gastlanden.”
Voor Palestijnen heeft UNRWA daarom twee kanten, zegt Takkenberg. Vanwege die lokale integratie in plaats van terugkeer is de organisatie enerzijds „in zonde geboren”. Maar anderzijds blijft UNRWA een garantie dat het recht op terugkeer een internationale verantwoordelijkheid blijft. UNRWA refereert consequent aan de VN-resolutie daarover.
En ook Israël is dubbelzinnig. Ondanks de herhaalde beschuldigingen wil Israël UNRWA in werkelijkheid helemaal niet weg hebben, denkt Takkenberg. „Anders moeten ze zelf als bezettingsmacht al die scholen en klinieken gaan runnen en maatschappelijk werk leveren.”
‘Kamp van de martelaren’
Musa Anbars ouders woonden tot 1948 in Sarafand al-Kharab, een inmiddels niet meer bestaand Palestijns dorp vlakbij Jaffa. Eén keer in zijn leven heeft hij die plaats bezocht. Hij groeide op in Jalazone en ging als kind naar de nabijgelegen jongensschool van UNRWA. Op zijn oude speelplaats staan nu huizen van de Israëlische nederzetting.
Die illegale nederzetting, Beit El, is gesticht in 1977 en inmiddels de woonplaats van ruim zesduizend kolonisten. Het vluchtelingenkamp Jalazone ligt in de zogeheten ‘zone B’ op de Westelijke Jordaanoever, waar sinds de Oslo-akkoorden (1993 en 1995) Israël en de Palestijnse Autoriteit de gedeelde controle hebben. De scholen liggen echter in ‘zone C’: gebieden onder volledige Israëlische controle – zo’n 60 procent van de Westelijke Jordaanoever – waar de meeste Israëlische nederzettingen liggen.
Vanaf het dak van de meisjesschool wijst Manar Bsharat (43) naar de overkant van de straat. Ze werkt in Jalazone als coördinator dienstverlening van UNRWA. Pal naast de jongensschool ligt een olijfboomgaard. En daarboven, hoger op de heuvel, Beit El. Langs de autoweg naar het kamp slingert de grijze betonnen muur die Israël in de jaren na de zogeheten Tweede Intifada, de Palestijnse opstand in 2000, dwars door de bezette Westelijke Jordaanoever heeft gebouwd.
„Vorig jaar is er een stuk bijgebouwd, tot aan de poorten van de jongensschool”, wijst Manar. De muur sluit niet alleen de olijfboomgaard in, die nu niet meer bereikbaar is voor de nabij wonende Palestijnse eigenaren, maar ook het huis van een Palestijnse man. Het huis ligt er eenzaam bij, omsloten door de nederzetting, de boomgaard en de muur. Voor de man is een speciale deur in de muur gebouwd.
Ghassan Abu Matar, onderwijzer op de jongensschool, in de pauze met leerlingen.
Foto’s: Yasmine Omari
De aanwezigheid van de nederzetting zorgt voor veel onrust in Jalazone, zeggen veel UNRWA-medewerkers en bewoners van het kamp. Er zijn regelmatig botsingen tussen de kolonisten, de jongens op de school en het Israëlische leger.
Volgens UNRWA-coördinator Manar Bsharat gooien de jongens soms stenen naar de nederzetting en dan treedt het leger keihard op. Ook zijn er in het vluchtelingenkamp regelmatig invallen door het Israëlische leger. Een dag eerder nog werd een man opgepakt.
Op het meest recente stuk muur, vlak naast de jongensschool, zijn graffiti gespoten: „Kamp van de marteleraren. Jalazone kamp”. In het kamp zelf is op vrijwel iedere muur wel een portret te vinden van een shahid, een „martelaar”. Een terugkerend, met rode verf op de muren gestempeld portret is van een leerling van de UNRWA-jongensschool, de zeventienjarige Asid Hamdi Hamidat.
Op 26 oktober vorig jaar werd hij vlakbij de muur doodgeschoten door het Israëlische leger bij confrontaties net na de schooldag. Hamidat was een van de ruim vijfhonderd Palestijnen die in 2023 zijn gedood op de Westelijke Jordaanoever. Sinds het begin van het nieuwe jaar zijn het er al zestig.
Ghassan Abu Matar (36), een onderwijzer op de jongensschool, staat in de pauze op de binnenplaats omringd door tientallen leerlingen. Hij is bezorgd om hen, want Israëlische soldaten staan vaak direct naast de school. „Het grootste probleem hier is de nederzetting.”