Opinie | Bestuurder van universiteit moet vrijheid bewaken, niet bevechten

De academische vrijheid staat onder druk in Nederland. Aan de Hogeschool Utrecht werd ononlangs een lezingencyclus over de Holocaust, in samenwerking met het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI), eerst gecanceld, toen uitgesteld om na veel protest toch weer door te gaan. En de Universiteit Groningen ontsloeg een hoofddocent omdat haar wetenschappelijke publicaties over discriminatie op de werkvloer hadden bijgedragen tot een verstoorde arbeidsrelatie. In al deze gevallen zijn docenten en onderzoekers belemmerd in hun academische vrijheid. Terecht is daarover ophef ontstaan.

Daarbij wordt zelden de vraag gesteld wat academische vrijheid inhoudt: ze wordt vaak in één adem genoemd met de vrijheid van meningsuiting. Het redactionele commentaar van NRC (Debatteer over alles en stel vragen – juist op de universiteit, 3/2) begint met de zin: „Op de universiteit of hogeschool moeten studenten en docenten niet bang zijn om hun mening te geven.”

Dat is zo, maar het gaat wetenschappers in de genoemde gevallen niet om hun mening. Zij willen in hun rol als wetenschapper de notie van mening overstijgen. Wetenschap is niet zomaar een mening, maar onderscheidt zich daarvan omdat wetenschappelijke uitspraken in tegenstelling tot meningen toetsbaar zijn en voortbouwen op een corpus aan kennis. Dat geldt zowel in de natuurwetenschappen waar uitspraken worden getoetst aan de hand van waarnemingen en experimenten, als in de geesteswetenschappen waar dit gebeurt aan de hand van bronnen en kritische analyse.

In vrijheid onderzoek kunnen doen

De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) stelt in haar rapport uit 2021 dat onder academische vrijheid moet worden verstaan het in vrijheid wetenschappelijk onderzoek kunnen doen, de bevindingen naar buiten kunnen brengen en onderwijs kunnen geven. De essentie van academische vrijheid ligt dus in het onderzoek en onderwijs met alle normen die daarbij horen: transparantie, zorgvuldigheid, eerlijkheid, onafhankelijkheid en toetsbaarheid.

Natuurlijk kunnen wetenschappers ook een persoonlijke mening verkondigen, zolang die niet onwettig is (bijvoorbeeld wanneer deze aanzet tot geweld of antisemitisch is), en zolang de geopperde mening expliciet wordt onderscheiden van wetenschappelijke uitspraken.

Het gaat in de wetenschap niet om een mening

Maar ook toetsbare uitspraken kunnen onzin opleveren: denk aan de platte-aarde-theorie of het complot van bloeddorstige reptielen. Hoewel uitspraken over het bestaan hiervan toetsbaar zijn, kan deze onzin onmogelijk als zodanig gedoceerd worden. De wetenschapper draagt daarom te allen tijde de verantwoordelijkheid om de aanvaarde wetenschappelijke kennis (de communis opinio) te bespreken bij het verkondigen van een heterodox standpunt, een standpunt dat afwijkt van de leer. Waarbij de wetenschapper tevens moet aangeven hoe hij of zij zich hiertoe verhoudt en ervan afwijkt, en de mate waarin het verkondigde standpunt is getoetst.

Fundamenteel afwijkende standpunten

Een wetenschapper die zich houdt aan deze eisen kan niet alsnog worden teruggefloten door bestuurders. Zelfs niet wanneer een theorie al zo vaak en zo systematisch is weerlegd dat er geen twijfel mogelijk lijkt dat de wetenschapper ernaast zit. Hier ligt een dilemma, maar heterodoxie kan geen reden zijn om academische vrijheid in te perken, integendeel, soms komen paradigmaverschuivingen juist voort uit fundamenteel afwijkende standpunten. Ook hier geldt dat de wetenschapper zich houdt aan de eisen van transparantie (het vermelden van de communis opinio), eerlijkheid (het afwegen van de verschillende wetenschappelijke posities), onafhankelijkheid (het niet onder invloed staan van derden), zorgvuldigheid en toetsbaarheid.

Je zou zeggen dat hiermee het onderscheid tussen academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting duidelijk is. Wetenschappers hebben recht op beide, maar de academische vrijheid is duidelijk aan meer voorwaarden gebonden. Het doel daarvan is immers om geen verwarring te laten ontstaan over de aard van de uitspraak.

Angst voor polarisatie en imagoschade

Toch gaat dit nogal eens mis, bij docenten én bij bestuurders. De hamvraag is waarom bestuurders zich met de academische vrijheid bemoeien wanneer het wetenschappelijke uitspraken betreft? Vermoedelijk vanwege de angst voor polarisatie en imagoschade. Bestuurders zijn door de macht van sociale media zo gevoelig voor kritiek van buitenaf dat ze hun rug niet altijd recht weten te houden wanneer er een mediastorm ontstaat over zo’n gevoelig onderwerp als Gaza, de Holocaust of genderkritiek. Het liefst onthouden bestuurders zich van elk politiek standpunt, waarna ze weer terugtrekkende bewegingen maken wanneer ze worden beticht van bestuurlijke lafheid of draaien.

De meeste universiteiten en hogescholen willen zich politiek zo neutraal mogelijk opstellen door geen stelling te nemen. Dit blijkt lastiger dan gedacht. Hoe kunnen besturen hier een zuivere koers varen? De oplossing is om niet zelf met waardeoordelen te komen en zo min mogelijk in te grijpen in de academische vrijheid. Immers, deze behoort toe aan wetenschappers. Bestuurders zijn de hoeders van die vrijheid, niet de bevechters.

Het verdient daarom aanbeveling om een speciale interuniversitaire commissie te benoemen die bij conflict of twijfel beoordeelt of wetenschappelijke uitspraak en mening door elkaar zijn gehaald. Mogelijk kan die onderdeel vormen van het alom erkende Landelijke Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). En daarbij moet het blijven.