Het was elke keer spannend of het zou lukken. De reizende tentoonstelling Lage Landen, met veertig schilderijen uit (het depot van) het Rijksmuseum, zou in 2018 aftrappen in Museum Het Markiezenhof in Bergen op Zoom. Maar beveiliging en klimaatbeheersing waren nog niet op orde, de tentoonstelling begon zijn rondreis in Stedelijk Museum Zutphen. Pas daarna ging Lage Landen verder, naar Hoorn, Harlingen, Bergen op Zoom en Gouda.
Vijf jaar later, in 2023, had Bergen op Zoom wél „de eer om Hete Vuren landelijk te openen”, zoals het museum schrijft in een evaluatie van de tentoonstelling – waarmee het museum uiteindelijk de helft van zijn jaarlijkse bezoekcijfers binnen zou halen. Hete Vuren is de vierde en laatste reizende tentoonstelling van de reeks Schatten uit het Rijks, met als thema de vier elementen: aarde (Lage Landen), water (Koele Wateren), lucht (Hoge Luchten) en vuur (Hete Vuren).
Deze keer was de organisatie kantje boord. Museum Het Markiezenhof „verkeert al sinds eind 2020 in zwaar weer in verband met de stevige bezuinigingsplannen van de gemeenteraad”, aldus de evaluatie. Tijdelijke contracten waren niet verlengd, dat Hete Vuren doorgang vond „was dankzij de volhardendheid van vijf vaste medewerkers en de geweldige inzet van de vrijwilligers”. Eén schilderij ontbrak helaas, dat was te groot voor het museum. Maar de publiekstrekker was er wel, Tweeërlei spel van Jan Steen.
Rij voor de deur
Aantal bezoekers in de vier maanden dat de tentoonstelling duurde: 16.605. Dat was meer dan de helft van het totale aantal bezoekers van het museum in 2023: 29.000.
Momenteel hangen de 33 schilderijen van Hete Vuren in Zutphen. Directeur Paulo Martina verwacht 40.000 bezoekers. Het loopt storm, zag hij vanmorgen toen hij vijf minuten na de opening van het museum nog even een rustig rondje door de tentoonstelling wilde lopen. „Het was al vol, ongelooflijk. En dit weekend stond er voor de opening al een rij voor de deur.” Het museum overweegt te gaan werken met tijdslots.
M5 noemden ze zichzelf, vijf middelgrote musea die in 2016 aanklopten bij het Rijksmuseum met het idee van reizende tentoonstellingen. Directeur Taco Dibbits van het Rijksmuseum zei meteen ‘ja’, „het Rijks is van heel Nederland”, vindt hij.
Sindsdien hebben de deelnemende musea – M6 sinds het Limburgs Museum in Venlo erbij kwam – regelmatig meer publiek dan ooit. Nu de laatste tentoonstelling rondreist, is de vraag: wat zijn de lessen uit dit bijzondere experiment?
1. Bekende namen doen er toe (en radiospotjes).
„Mensen komen af op ‘Rijksmuseum’, zo is het gewoon”, zegt Paulo Martina. Projectleider Gerard de Kleijn (in 2016 directeur van Museum Gouda): „Amsterdam, dat is ver weg, te druk of te duur. Ook letterlijk hè: de reis duurt zo twee uur – en met een treinkaartje en een entreekaartje zit je dan op vijftig of zestig euro.”
Niet alleen ‘Rijksmuseum’ trekt publiek, ook ‘Jan Steen’, ‘Gerard Dou’ of ‘Jozef Israëls’. Het zijn misschien niet hun topstukken die worden getoond – de schilderijen komen uit depot – maar bekende namen uit de Nederlandse kunstgeschiedenis zijn het wél. Dus worden ook zij genoemd in de radiospotjes, die de beste manier van promoten bleken. De Kleijn: „We deden eerst ook tv en kranten, maar die zijn eenmalig. Radiospotjes worden herhaald, je hoort ze in de auto en denkt: hé, dat is bij ons.” Voor Het Hannemahuis in Harlingen sprak museumdirecteur Hugo ter Avest zélf een radiospotje in. De Kleijn: „Dan is de herkenning dus maximaal.”
2. Het concept trekt meer en andere bezoekers.
De helft van de bezoekers heeft een Museumkaart. Maar ook zij waren lang niet altijd in precies dit museum geweest. Paulo Martina: „Zelf woonde ik ooit vlak bij het Anne Frank Huis. Maar ik ging er pas naartoe nadat ik was verhuisd – dát effect.” En er komen speciaal voor deze tentoonstellingen ook mensen die zelden of nooit een museum bezoeken. Gerard de Kleijn: „Dagjesmensen die op het plein voor het museum een banier zien hangen met daarop ‘Schatten uit het Rijks’. En die dan nieuwsgierig worden.” Daar kun je kritiek op hebben – bezoekers worden gelokt met bekende namen – maar ze bezochten nu wel een regionaal museum dat ze anders wellicht niet hadden opgemerkt.
3. Een kleine organisatie is beter.
„Het is ook een kwestie van chemie, onderling gaat het heel goed met deze zes”, zegt Paulo Martina. „En de lijntjes zijn kort, wat zou veranderen als we bijvoorbeeld met z’n tienen waren.” Gerard de Kleijn: „We zitten ook niet in elkaars vaarwater. Meer bezoekers in Gouda gaat niet ten koste van Bergen op Zoom. De geografische spreiding is belangrijk.”
Kosten worden gedeeld, jalousie de métier is uit den boze. Dat betekent bijvoorbeeld dat de musea om beurten een tentoonstelling aftrappen, waarna de anderen kijken wat ze kunnen overnemen: de omlijstingen, het uitlichten, de tekstbordjes. Kleinere musea leren van de wat grotere. En allemaal leren ze van het Rijksmuseum. Uit de evaluatie van Het Markiezenhof: „De nauwe samenwerking met de restauratoren, registrars en koerieren van het Rijksmuseum heeft de professionaliteit van het team naar een nog hoger niveau getild.”
4. Navolging is er niet, een vervolg komt wel.
De afgelopen jaren hebben een paar keer andere musea aangeklopt: kunnen we meedoen? De Kleijn: „Dat hebben we afgehouden. We hebben wel gezegd: doe het ook, begin zelf zo’n samenwerkingsverband.” Dat is tot nu toe niet gebeurd.
Een vervolg komt er intussen wel, de volgende reeks reizende tentoonstellingen begint in 2026 (Hete Vuren duurt tot mei 2025 en gaat nog naar Gouda, Venlo en Hoorn). Rijksmuseumdirecteur Taco Dibbits: „Het was een groot succes, daarom gaan we door met nieuwe tentoonstellingen. Maar we verklappen nog niet waarover.”