Column | We zijn niet voorbereid op ontwrichting

In een boeiende serie gesprekken op Canvas (23/1) legde Gilles de Coster het precaire bestaan van Vlaamse en Nederlandse oorlogsverslaggevers bloot. Niet slechts de fysieke gevaren maar de permanente ontwrichting die je in dat werk overkomt, maken je kwetsbaar. Hoe kun je weer aan de koffie met gevulde koeken zitten of je druk maken om een hypotheek als de oorlog lonkt? Want lonken doet het gevaar, de spanning, de euforie van de overleving – als de angst is weggeëbd. Waar hoor je thuis? In de veiligheid of in het gevaar?

Tenzij je oorlogsverslaggever bent, heeft niemand die in West-Europa na de Tweede Wereldoorlog geboren is, een idee van wat oorlog werkelijk behelst, on the ground. Niet in fysieke zin, en al helemaal niet in psychologische zin. We kunnen ons de kou – of juist de hitte – en de ontberingen nauwelijks voorstellen. En de permanente angst, de wanhoop en het gebrek aan overzicht die een oorlog brengt, gaan al helemaal aan ons voorbij. Er mag dan geregeld geklaagd worden dat we in een chaos leven, politiek en beleidsmatig; ontwrichting door een oorlog, zelfs op afstand van het front, is totaal iets anders.

En iets waar we niet op voorbereid zijn. Als we al een beeld hebben, wordt dat gevoed door oorlogsfilms die, hoe gruwelijk ze ook mogen zijn, meestal toch verantwoord zijn vormgegeven, of door de literatuur, zoals het adembenemende Leven en lot van Vasili Grossman. Maar het blijft tweedehands, abstract, ongrijpbaar en ver weg.

Ook nu wij twee oorlogen dichtbij – zij het zijdelings – meebeleven; sinds de Russische inval in Oekraïne en die van Hamas in Israël is oorlog nog steeds niet invoelbaar. Beelden in de media van kapotgeschoten huizen, opeengepakte vluchtelingen en rennende mannen met wapens lijken allemaal op elkaar en op wat we eerder zagen in andere reportages. Alleen het weer en het landschap verschillen.

In films is oorlog de habitat van lafaards en helden, van goed en kwaad. Oorlogsreporters zijn daarentegen echte mensen die ons tussen de regels door een ander verhaal vertellen. Ze laten zien dat ieders vertrouwde leven aan een zijden draadje kan hangen. Dat de oorlog om de hoek kan staan, zonder aanzien des persoons. Tegelijk overstijgen ze zichzelf, en ons, door de risico’s die ze nemen.

Ze dragen de dood in zich. De grootste van de huidige generatie was waarschijnlijk de Amerikaanse verslaggeefster Marie Colvin. Gedood in Homs, Syrië, in 2012, door de Republikeinse Garde van Assad terwijl ze vrouwen en kinderen in een shelter wilde interviewen en naar buiten rende, met een notitieblokje in haar hand. Ze verloor eerder een oog doordat er op haar geschoten werd in Sri Lanka. Haar ooglapje werd haar trotse merkteken. De film over haar leven (A Private War) en haar biografie (In Extremis: The Life of War Correspondent Marie Colvin) laten de vraag open of ze een held, een heilige of een overmoedige vrouw was, die met een zekere achteloosheid de dood tegemoet ging, of een verslaggever met een diep posttraumatisch stress-syndroom. Waarschijnlijk was ze dat allemaal.

De problemen waar Europa zich vandaag de dag over buigt, van klimaat, boeren en onveiligheid op de werkplek tot migratie en woningbouw, kunnen niet rekenen op eensgezindheid op de korte termijn. Hoe belangrijk deze ook zijn, de olifant in de kamer is de vraag of wij gezamenlijk in staat zijn om na te denken over de bedreiging van een oorlog.

Veiligheid en gevaar zijn twee kanten van het menselijk bestaan. Van veiligheid hebben we decennialang genoten. Met fundamenteel gevaar en de veerkracht die dat vereist hebben Europeanen geen enkele ervaring meer.