Édouard Lalo’s vergeten opera ‘Le roi d’Ys’ klinkt verrassend meeslepend

Édouard Lalo, dat is die ene van vioolspektakelstuk Symphonie Espagnole. En vooruit, ook zijn celloconcert mag er wezen. Maar verder bungelt de muziek van deze 19e-eeuwse Parijzenaar tegenwoordig onder aan de repertoire-lijstjes. Terwijl Lalo ook een succesvolle opera schreef: Le roi d’Ys werd bij de Nederlandse première in 1888 in één adem genoemd met Bizets Carmen, nu wereldwijd Franse opera nummer één. Het kassucces in eigen land bracht Lalo als zestiger vier jaar voor zijn dood eindelijk de erkenning waar hij een leven lang op had gewacht. Maar in tegenstelling tot Carmen werd Le roi d’Ys verzwolgen door de tijd. Alleen de ouverture bleef nog lang favoriet, onder andere bij het Concertgebouworkest.

Die ouverture belooft veel goeds, dat was zaterdag te horen bij de concertante uitvoering van Le roi d’Ys in de ZaterdagMatinee in het Amsterdamse Concertgebouw. Met zo’n tien minuten op de klok componeerde Lalo een opener van Wagneriaanse lengte. Dirigent György Vashegyi zoefde er met zijn Hongaars Nationaal Filharmonisch Orkest energiek doorheen. Voor Lalo’s puntige fanfares werkte dat geweldig, maar de expressieve cellosolo kwam daardoor net niet lekker uit de verf. Met knetterende koperblazers, wervelende violen, een citaatje uit het pelgrimskoor uit Wagners opera Tannhäuser en een dromerige klarinetsolo is er verder veel te genieten in deze ouverture, waarin de ellende die komen gaat al besloten ligt.

Het catastrofische verhaal gaat terug naar een Bretonse legende over de middeleeuwse kuststad Ys. Een liefdesdriehoek tussen koningsdochters Rozenn en Margared met strijder Mylio staat op barsten. Mylio kiest voor Rozenn en Margared neemt wraak door met de vijandelijke vorst Karnac de sluizen te openen. Een enorme vloedgolf verzwelgt de stad, totdat Margared zichzelf in de golven werpt om de zee tot bedaren te brengen: de stad is gered en Margared is van haar kwellingen verlost.

Lalo schreef een levendige partituur bij deze hyperbolische gebeurtenissen, waarbij vooral de strijkers en koperblazers zich in de kijker spelen met hun pittige militaire ritmes. Voor het veertigkoppige Hongaars Nationaal Koor is een prominente rol weggelegd. Als jubelende bruiloftsgasten, strijdlustige soldaten en een door angst verscheurde bevolking vlotten ze strak en precies door ritmische Bretonse volksmelodieën. Het hemelse bruidskoor in dialoog met aanzwellende strijkers en het Maarschalkerweerd-orgel was een opveermomentje.

De cast had met sopraan Judith van Wanroij een Nederlands tintje. Met haar fluwelen timbre kleurde ze de rol van de zachtaardige prinses Rozenn prachtig in. Jammer genoeg werd haar geluid te vaak bedolven onder de orkestklank. Dat gold ook voor mezzosopraan Isabelle Druet (Margared); vanaf de tweede akte kwamen beiden beter tot hun recht. Als wraakzuchtige prinses, die heen en weer geslingerd tussen hoop en haat haar zus een zwaard in haar flank wenste, was Druet op haar best. Verrassing van de middag was tenor Cyrille Dubois, die de aubade Vainement, ma bien-aimée glanzend invulde.

Le roi d’Ys heeft misschien niet de meeste intrigerende harmonieën of melodieën die zich met weerhaakjes in je ziel nestelen. Maar deze beknopte opera verveelt geen moment en maakt nieuwsgierig naar hoe de verpletterende vloedgolfscène er op het toneel uit zou zien. En orkestprogrammeurs, mag die ouverture weer eens op de lessenaar?