Opinie | Was ik liever in het onderwijs gebleven?

De leraar Nederlands van de school in het Vliegenbos, Amsterdam-Noord, was overspannen geraakt. Geen idee meer hoe me dat ter ore was gekomen, maar met de overmoed van een tweeëntwintigjarige stapte ik op de fiets en meldde me bij meneer D., de rector. Ik was nog niet afgestudeerd en had geen onderwijsbevoegdheid, en toch: „Kan ik komen invallen?”

Twee brugklassen kreeg ik, klas 11 en 13, acht uur per week. Maandag beginnen. November 1981, zie ik in mijn oude lerarenagenda. Nederland zat in een diepe crisis, een jaar later zou het eerste kabinet-Lubbers gigantisch gaan bezuinigen, no nonsense was de leidraad. Uitkeringen omlaag, ambtenarensalarissen omlaag, lerarensalarissen omlaag. De lerarensalarissen, was het voornemen, met bijna 2 procent, bij een inflatie van tegen de 6 procent. De status van leraren, wat er na de jaren zestig van over was, begon nu te verdwijnen. En ik was erbij. Ik heb gezien en gehoord hoe het in zijn werk ging. Dat zo weinig mensen nog leraar willen worden, het is toen begonnen.

Grammatica, grammatica, grammatica

Ik was werkstudent. Bejaardenzorg, schoonmaak, stukjes schrijven voor de Noord-Amsterdammer en Ad Valvas, het weekblad van de Vrije Universiteit. Student-assistent bij historische taalkunde en onderwijskunde. Ik pakte alles aan, want de werkloosheid explodeerde in die jaren en de vooruitzichten van neerlandici waren bar slecht. Ik was blij met mijn baan op de school in het Vliegenbos. Maar de nacht voor die maandag kon ik niet slapen van de zenuwen.

De kinderen van klas 11 waren rustig, zei mevrouw W., hoofd van de sectie Nederlands. Die kwamen uit de dorpen boven Amsterdam, niet uit Noord. De kinderen van klas 13, wel uit Noord, konden druk en lastig zijn. Ze hadden er flink aan bijgedragen dat de leraar die ik verving, een oudere man, zich na de herfstvakantie had ziekgemeld. „Wees duidelijk en voorspelbaar”, zei ze. „Hier zijn je boeken.” Grammatica, grammatica, grammatica.

De brugklassen waren ondergebracht in een aftands schoolgebouw aan het Meerpad, met gietijzeren kachels en raamkozijnen waar de wind doorheen gierde, maar de conciërge verwelkomde me met koffie en de collega’s voor Engels en geschiedenis lachten me bemoedigend toe. Ze stelden zich voor als Rob en Carlo. Ze hadden snorren en baarden, en haar tot over hun oren. „Tip?”, zei Rob. „Ga bij de deur van je klaslokaal staan en laat ze een voor een binnenkomen.” Carlo: „Geef ze een hand en noem hun naam. Ken je hun namen al?”

Klas 4 havo op een christelijke scholengemeenschap in Amsterdam-Noord in 1983.
Foto Hans van den Bogaard

Bij onderwijskunde, aan de Vrije Universiteit, werkte ik voor de docent die onderzocht waardoor zoveel oudere leraren overspannen raakten, een nieuw probleem in die tijd. Meer dan de helft haalde zijn pensioen niet. Ik reisde door het hele land om met een aantal van hen, allemaal mannen, ‘diepte-interviews’ te doen. Twee jaar later, in 1983, zou ik er een verhaal van 20 pagina’s over schrijven voor de kleurenbijlage van Vrij Nederland. Die bestond toen nog.

Een leraar wiskunde uit Weesp, in pak met das, vertelde me dat hij op een ouderavond „grote mot” had gekregen met een paar ouders van kinderen uit de brugklas. Die vonden dat hij te weinig uitlegde. Hij moest net zolang doorgaan tot alle kinderen het snapten. De leraar had gezegd dat de bedoeling van de brugklas was om leerlingen te observeren. „Als ik wil bekijken of uw zoontje of dochtertje geschikt is voor het atheneum of de havo of de mavo of helemaal nergens voor, dan moet zo’n kind na mijn uitleg zelf aan het werk. En als dat kind dat dan niet doet, omdat het dat niet kan of niet wil, dan trek ik mijn conclusie.”

De ouders waren boos geworden en de schoolleider die erbij was had er niets van gezegd. Dat had de leraar hoog opgenomen. Wat een belediging voor iemand als hij, die al meer dan dertig jaar in het vak zat.

Een paar dagen later had de zoon van een van die ouders tijdens de les om meer uitleg gevraagd, hij snapte niets van wat de leraar zei. Vervolgens was hij gaan zitten kletsen. „Die heb ik toen op een klein beetje hardhandige wijze de klas uitgegooid”, zei de leraar. „Niet dat ik wat beschadigd heb, hoor. Maar het kostte me grote moeite om me te beheersen.” Op de gang was de jongen gekke bekken gaan trekken naar zijn klasgenoten. Hij had geweigerd om weg te gaan. Toen was de leraar zelf weggegaan. Hij was nooit meer teruggekomen.

Stommiteiten

Tien leraren portretteerde ik voor Vrij Nederland en allemaal begonnen ze over de Mammoetwet die hun werk zo ingrijpend veranderd had. Het idee achter de wet, in 1968 van kracht geworden, was dat zoveel mogelijk kinderen naar het voortgezet onderwijs zouden gaan, niet alleen de kinderen van de elite. Dat was rechtvaardiger en beter voor de economie. En het werkte. In 1960 ging 9 procent van de twaalf- tot achttienjarigen naar de mulo, de hbs of het gymnasium. In 1980 zat 80 procent op de mavo, de havo of het vwo. Leraren kregen nu ook leerlingen in de klas van wie de vaders geen arts of advocaat waren, maar groenteman, politieagent, buschauffeur, fotograaf. En die leerlingen, zeiden de leraren die ik interviewde, hadden andere manieren, andere interesses, andere problemen ook. Je kon merken, vonden ze, dat er bij hen thuis geen kranten of boeken werden gelezen, niet de juiste kranten en boeken.

Van de leraren die ik interviewde was er een gepromoveerd in de wis- en natuurkunde, een in de klassieke talen en een in de musicologie. Maar wat zei de leerlingen dat? Hun ouders? Kennis en kunde, zeiden de leraren, werden niet meer gewaardeerd. En zelf werden ze weggezet als ouderwets en autoritair, ook door hun jongere collega’s. Daar waren er nu veel meer van, omdat de scholen sinds de Mammoetwet enorm waren gegroeid.

Een leraar natuurkunde, in pak met das, had de gewoonte om de kinderen die hun proefwerk het slechtst gemaakt hadden voor het bord te halen en ze de moeilijkste opdrachten nog een keer te laten doen. Dan kon de hele klas zien wat voor stommiteiten ze hadden uitgehaald. Zo noemde hij het: stommiteiten.

Het gebeurde regelmatig, dat durf ik nu wel te zeggen, dat ik het hele lesuur voorlas

Op een dag kwam de inspecteur binnen op het moment dat de leraar tegen het meisje met de meeste fouten zei: „Nou, Anneliesje, schrijf maar op.” De kinderen waren muisstil. Ze wisten hun cijfer nog niet en iedereen kon de volgende zijn. „Zo werkte ik er een stuk of tien af”, zei de leraar tegen mij. „Ik dacht dat de inspecteur het prachtig zou vinden.” Maar de inspecteur vond het helemaal niet prachtig. Hij vond dat de leraar hardvochtig was geweest. Dat kon zo toch niet? De leraar probeerde zich eruit te redden door het „een foutje” te noemen en aan mij vertelde hij hoe onzeker hij ervan was geworden. Hij had zich altijd op die manier staande gehouden. Wat als dat niet meer getolereerd werd?

Ik gaf dictees. Als klas 13 als een roedel jonge honden het lokaal binnenviel, dan deelde ik proefwerkblaadjes uit en liet ze schrijven. „Juf! Juf! Is het voor een cijfer?” Ik liep langs de rijen terwijl ik met zachte stem dingen als ‘de postbode heeft een ansichtkaart bezorgd’ zei. Ook een tip van Rob, of misschien van Carlo. Zacht praten. En vriendelijk zijn. Niet straffen. Belonen. Carlo: „Ga voorlezen als ze goed gewerkt hebben.” Het duurde niet lang of ik las aan het eind van elke les voor, ook aan klas 11, ook als er helemaal niet zo goed gewerkt was. Oorlog zonder vrienden van Evert Hartman. Kruistocht in spijkerbroek van Thea Beckman. Het stond niet op het programma, maar lieve mensen, wat een rust gaf dat. Het gebeurde regelmatig, dat durf ik nu wel te zeggen, dat ik het hele lesuur voorlas. Niemand die op me lette. Kwam er geen herrie uit mijn lokaal? Dan zou het wel in orde zijn.

Oude knarren

Het volgende schooljaar viel ik in voor een collega met zwangerschapsverlof. Twee 2-havoklassen en een 4-atheneumklas, zie ik in mijn lerarenagenda. Van 2-havo herinner ik me dat ik ze Het verrotte leven van Floortje Bloem van Yvonne Keuls voorlas. Aan 4-atheneum: De aanslag van Harry Mulisch en Christiane F., het relaas van een minderjarige heroïneprostituee. Dat laatste boek hadden de leerlingen gekozen en het paste prachtig in het programma, vond ik. Twee van de vier lesuren per week waren bestemd voor poëzie en literatuur, en dat leek me een rekbaar begrip. Turks fruit van Jan Wolkers las ik ook voor. Turks fruit? Seks? Male gaze? Zou je nu niet meer mee hoeven aankomen.

In de Hemelvaartsvakantie gingen we fietsen. Idee van Rob, Carlo en de leraar wiskunde. We fietsten met 4-atheneum naar de Hondsbossche Zeewering, tenten achterop, we bleven een paar dagen kamperen. Het jaar daarop fietsten we naar een jeugdherberg in Valkeveen, op de hei tussen Naarden en Huizen. Met zoveel vijftien- en zestienjarigen buiten schooltijd op pad? Wat als ze zouden gaan keten? Iemand zoekraakte? Er een ongeluk gebeurde? Niemand die zich er druk over maakte, niet dat ik me herinner. We deden het omdat we het leuk vonden en het wás ook leuk. Wij waren de jonge leraren. We vonden dat we het beter deden dan de oude knarren, al moesten we toegeven dat sommige van die oude knarren verpletterend goed waren in hun vak.

Klas 4 havo op een christelijke scholengemeenschap in Amsterdam-Noord in 1983.
Foto Hans van den Bogaard

Toen kwam de HOS-nota. Herziening onderwijssalarisstructuur. Premier Lubbers vroeg van alle burgers ‘offers’ voor het herstel van de economie, ook van leraren. Dat kon best, vonden politici van de VVD en het CDA. Leraren hadden welbeschouwd een luxepositie. Korte werkdagen, lange vakanties, onevenredig hoge beloning. Daar kon wel wat ‘franje’ vanaf. Dat zagen de leraren anders en van 1982 tot 1985 werd er tussen de vakbonden en het ministerie ‘keihard’ onderhandeld. De uitkomst was dat de ‘zittende’ leraren, met de vaste banen, ontzien zouden worden. De bezuinigingen werden afgewenteld op de ‘nieuwkomers’. Iedereen die begon in het onderwijs kreeg een veel lager salaris dan voorheen. Problemen werden niet verwacht, want nieuwkomers waren er toch bijna niet meer. Het aantal twaalf- tot achttienjarigen begon in die jaren snel af te nemen, van ruim 1,2 miljoen in 1980 naar ruim 900 duizend in 1990. Scholen moesten leraren gaan ontslaan. En dat gebeurde volgens het LIFO-principe. Last in, first out.

Nieuwe regel

Het jaar daarop begon ik in januari met twee 4-atheneumklassen, voor een collega met zwangerschapsverlof. In april kreeg ik er drie atheneumklassen bij. Eindexamenklassen, hun leraar Nederlands was overspannen geraakt. De rector vroeg nog aan me of het niet te veel voor me zou zijn. Zestig mondelinge en zestig schriftelijke examens. Wat hij niet zei: dat ik er nauwelijks voor betaald zou worden.

Ik zie me weer zitten met al die zestig opstellen en zestig samenvattingen voor me op mijn bureau. En dat aantal nog een keer als tweede corrector. Eind mei kwam ik erachter dat ik er nog geen 40 gulden voor kreeg. Ik vroeg aan de rector of het een vergissing was. Nee hoor. Voor de uren die je erbij nam van een zieke collega kreeg je 10 procent van je salaris. Nieuwe regel.

Het schooljaar heb ik afgemaakt en daarna kon ik bij Vrij Nederland in dienst komen, door dat verhaal over de overspannen leraren. Was ik liever in het onderwijs gebleven? Zonder loon naar werken? Zonder vooruitzicht op een vaste baan? Ik heb er niet eens over nagedacht.