Een concert door het Jerusalem Quartet op de Strijkkwartet Biënnale in het Muziekgebouw aan ’t IJ in Amsterdam is maandagavond verstoord door een viertal pro-Palestijnse demonstranten. In de eerste helft van het concert, tijdens de rust tussen twee delen van het Strijkkwartet nr. 1 van Smetana, stond een concertbezoeker in de zaal op. Hij zwaaide met een Palestijnse vlag en schreeuwde onder meer „genocide”. Andere bezoekers reageerden daarop met uitroepen van verzet en afkeur. De demonstrant werd uit de zaal verwijderd.
De musici van het Jerusalem String Quartet bleven vervolgens in opperste concentratie een minuut stil voordat ze het langzame deel van het kwartet hervatten. In het volgende stuk, een uitvoering van Sjostakovitsj’ Strijkkwartet nr. 2, roerde zich een tweede demonstrant, ook deze werd na het roepen van onverstaanbare leuzen uit de zaal verwijderd. In totaal zijn vier demonstranten uit de zaal verwijderd.
Geen politieke uitspraken
Het Jerusalem String Quartet was voorbereid op een mogelijk protest, aldus zakelijk directeur Jaap Hülsmann. „In verschillende steden in Europa zijn al concerten van dit kwartet verstoord. We hadden tevoren doorgesproken dat dit ook hier op de Biënnale weer zou kunnen gebeuren.” Het strijkkwartet had kenbaar gemaakt zich te willen concentreren op de muziek: het houdt zich verre van politieke uitspraken en wilde ook geen reactie geven op het gebeurde.
Waarom nou toch maar één deel uit een symfonie van Otto Ketting? Het Vrijdagconcert in TivoliVredenburg Utrecht opende vrijdag met het ‘Adagio’ uit de Derde symfonie (1990) van de Nederlandse componist. Ketting was bij leven een van de meest gespeelde Nederlandse componisten, maar sinds zijn overlijden in 2012 hoor je hem eigenlijk nauwelijks meer. Waarom, vraag je je af bij dat ‘Adagio’, dat een kleine tien minuten duurt maar de sfeer in de zaal direct doet omslaan: omineus, duister maar helder met buisklokken en celesta bij hoog vibrerende strijkers.
Muziek die goed te volgen, maar toch een uitdagende kluif is om bij te acclimatiseren. De strijkers van het Radio Filharmonisch Orkest spelen optimaal strak, het koper is subtiel maar zonnestraalt er af en toe even bovenuit. Prachtig. Maar het blijft een losse flodder van tien minuten. Luister de hele symfonie maar eens online: het had prima het hoofdgerecht van het concert kunnen zijn zonder het toegankelijke Vrijdagconcert onbegaanbaar te maken.
Ronald Brautigam, de pianist en fortepianist die zijn sporen in klassieke en vroeg-romantische muziek flink verdiend heeft, wordt dinsdag 70. Om dat alvast te vieren kwam hij het Derde pianoconcert van Beethoven spelen. Zijn toucher voor de zachtere fortepiano nam hij mee op de moderne concertvleugel.
Bij Brautigam is Beethoven niet de driftige rebel, zoals hij dikwijls geschetst wordt. Hier klonk Beethoven in kalmte: geen grote volumeverschillen, weinig accenten, maar gelijkmatig geprononceerd spel. Alsof Brautigam duidelijke taal sprak met zachte stem.
Mooi, vooral voor de radiomicrofoontjes die boven de vleugel hangen. Als zaalluisteraar moest je wel zelf op zoek naar contrasten. De cadens in het eerste deel kreeg een mespuntje meer pit, maar werd nogal verstoord door een hoestkoor uit het publiek. Het tweede, rustige, deel was mooi zacht, maar miste net dat vleugje innerlijke rust en bedachtzaamheid. Het derde deel, dat toch moet bruisen van energie, had dan weer baat gehad bij wat duidelijker speelcontrast met het tweede deel.
Lees ook
Componist Otto Ketting mogen we niet vergeten
Sprookjesbosklank
Om Brautigam goed uit te laten komen, eiste dirigent Lawrence Renes dikwijls volumestand 1 van zijn orkest. Het lukte ze wonderwel: een ideaal, prachtig afgewogen fundament. Alleen de hoorns worstelden soms met hun inzetten, maar hun taak was met dit zachte volume ook schier onmogelijk.
In plaats van Kettings Derde als hoofdmoot, klonk na de pauze Brahms’ Vierde symfonie. Het duurde een paar minuten voor het orkest samen zijn focus vond, maar vanaf daar viel er veel te genieten. Wat is dat einde van het eerste deel toch hyperspannend, met die hoofdrol voor de pauken die hier uitstekend gespeeld werd. Vooral het derde deel kreeg daarna een fijne sprookjesbosklank.
Het concert is terug te luisteren op NPO Klassiek, maar je kunt Brautigam deze week ook nog eens live horen. 4 oktober speelt hij – handig – hetzelfde pianoconcert met het Residentie Orkest onder leiding van Jan Willem de Vriend.
Verhit suizen vrijdagavond dertien stemmen om elkaar heen in een afgeladen Utrechtse Pieterskerk, ze jagen elkaar de hoogte in, nemen een duikvlucht. Ondertussen horen we de beeldende taal van de veertiende-eeuwse Engelse meesterverteller Geoffrey Chaucer: „Zoals bijen zwermen rond hun korf, snelden uit het aarsgat van de duivel wel twintigduizend broeders bij elkaar.” En weerklinkt de even expressieve koormuziek van Chaucers landgenoot, componist William Knight (1987).
Six Chaucerian Pilgrims, zo heet Knights opdrachtcompositie die in première ging bij de seizoensopening van het Nederlands Kamerkoor. Knight is als tenor al tien jaar kernlid van het koor, maar zit vanavond in het publiek. In miniaturen van een minuut of twee stelt hij je voor aan zes pelgrims uit Chaucers Canterbury Tales, de beroemde raamvertelling over een pelgrimstocht naar Canterbury. Knight sprokkelde kleurrijke regels bij elkaar uit de prologen, waarin Chaucer de spot drijft met zijn personages en de pelgrims elkaars slechte eigenschappen blootleggen.
De geldzuchtige aflatenverkoper, de levensgenieter in monnikspij, de mannenverslindster uit Bath: Chaucers virtuoze woordenspel vindt bij Knight zijn weerklank in veelbetekenende harmonische wendingen en treffende woordschilderingen, met korte solo’s voor elk van zijn vanavond zingende collega’s. Het zijn klinkende doorkijkjes naar Chaucers bonte middeleeuwse wereld, die gegrinnik aan het publiek ontlokken.
De zes pelgrims van Knight zorgen voor een geslaagde dialoog met de rest van het programma: Engelse renaissancemuziek voor koor en orgel van Thomas Tallis, Orlando Gibbons en John Ward, alle drie componisten gelinkt aan Canterbury. Ward speelde anders dan Tallis and Gibbons niet mee in de eredivisie van de Engelse koorkunst – die van kathedralen en koninklijke kapel – maar zette toch aardige anthems in elkaar. Heerlijk hoe bassolisten Gilad Nezer en Kees Jan de Koning in Wards Let God Arise stemmig uit de laagte opklimmen. In zijn madrigaal Come, sable night biggelen de spreekwoordelijke tranen welluidend van de ene stemgroep naar de andere. De humor van Knight en Chaucer weerklinkt in Gibbons’ potpourri Cries of London, waarin vijf koorleden uit volle borst hun ‘innerlijke marktkramer’ loslaten op hun koopwaar. Knijp je ogen even dicht en alt Dorien Lievers gaat met haar kokkels, schelvis en kroppen sla door voor opgeschoten knaap met Cockney accent.
Aan het Monteverdi-orgel wordt voor de begeleiding gezorgd door Laurens de Man, wiens twee solo-bijdrages op het grote kerkorgel niet onvermeld mogen blijven. Hoogtepuntje: Tallis’ Felix namque I. Met een gregoriaanse melodie als basisingrediënt leverde Tallis een partijtje orgelen af waar de rest van Europa nog een puntje aan kon zuigen. Slechts onderbroken door een registerwijziging hier en daar word je onherroepelijk meegesleurd in deze tour de force van climactisch figuratiespel. De Man weet er het eerste applaus van de avond mee los te maken.
Eén van de (vele) dingen waarin het Rotterdams Philharmonisch uitzonderlijk goed is, is internationaal relatiebeheer. Dirigent Valery Gergjev – nu alleen nog in Rusland een ster – kwam na zijn chef-schap nog jaren naar Rotterdam, net als eredirigent Yannick Nézet-Séguin. En ook de Argentijnse pianolegende Martha Argerich (83) weet De Doelen de laatste zes jaar opvallend vaak te vinden, aangetrokken door de fijne samenwerking met chef-dirigent Lahav Shani (35).
Shani, net begonnen aan zijn voorlaatste seizoen in Rotterdam, strikte Argerich voor een tweeluik: ze soleerde vrijdag in het geweldige, door haar al jaren niet aangeraakte Derde pianoconcert van Bartók en in een ‘rush hour concert’ voor twee piano’s – met Shani aan haar linkerzijde. Het werd een onvergetelijk uur. Je vroeg je nog kort af waarom beide pianisten met de rug naar de zaal waren opgesteld. Maar juist die opstelling versterkte in Rachmaninovs Suite nr. 2 voor twee piano’s met zijn onthaastende zwelgmodulaties de sensatie een kamermuzikaal-onderonsje te mogen afluisteren.
De chemie tussen beiden verraadde ook meteen wat Argerich in Shani trekt: zijn energieke muzikaliteit, zijn robuuste gevoel voor ritme. Híj rolde een bonkige baslijn uit of zette de toon met een puntig op de tel geplaatste inzet. En zíj vond juist daarin dan de vrijheid voor haar volstrekt eigen, trefzekere vingervlugheid – vol kleur en finesse. En ook in Bartóks Sonate voor twee piano’s en slagwerk bleef de muzikale samenspraak tussen Argerich en Shani en percussionisten Danny van de Wal en Martijn Boom voortdurend spannend, als een fijnproeverij van ritmische interacties en verschillen in karakter.
De charme van een achtbaan
Voor het hoofdprogramma componeerde Joey Roukens (42) een nieuw orkeststuk, Con Spirito, dat een strakke en succesvolle oer-uitvoering kreeg. De pompend snelle ouverture bleek in achtbaanachtige veelvormigheid met knipoogjes naar West Side Story, Mahlers ‘Adagietto’ en John Williams een vintage eclectische Roukens. Het smaakte goed, tutti fruttiachtig fris en het uitstekende Rotterdams Philharmonisch stopte er alle energie in. En wie naar meer ernst of eenheid verlangde werd door de rest van het programma bediend, met een energieke uitvoering van Dvoráks Symfonie nr. 9 als uitsmijter.
In het Derde pianoconcert van Bartók bood Martha Argerich alles wat je hoopte – en meer. Van de impressionistische inzet tot die intense, broze eerste akkoordreeks van het ‘Adagio Religioso’ – het was écht alsof er een lichtstraal doorbrak. Overal in de volle (!) grote zaal van De Doelen zag je ogen glanzen. Hoe is met mogelijk dat iemand van 83 zo subliem karaktervol en fysiek zo ongehinderd vrij speelt? Het deed denken aan een zinnetje in een NRC-recensie van een optreden door een toen nog piepjonge Argerich in Nederland, ruim 50 jaar geleden. „Zij hoeft de branding van lyrische vervoering niet wuft te onduleren en apart, per golfslag, ten toon te spreiden (…), zijzelf is deze eb en vloed.”