In 1989 gingen Mark Rutte en Ernst van Splunter samen naar een beroepenmarkt voor historici, op de universiteit van Leiden. Ze studeerden allebei nog en zaten samen in het hoofdbestuur van de JOVD, de jongerenclub van de VVD: Rutte was voorzitter, Van Splunter ‘secretaris vorming en scholing’. Het JOVD-bestuur wist toen al dat Rutte premier wilde worden, ze noemden zichzelf ‘Rutte I’. Maar of het zou lukken, was lang niet zeker. Op de beroepenmarkt keken ze goed rond, met een studie geschiedenis moest je toch ook wel iets anders kunnen worden dan leraar?
Ernst van Splunter werd speechschrijver van Frits Bolkestein, in de jaren negentig fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer, en daarna van Hans Dijkstal. Nu is Van Splunter fractievoorzitter van de VVD in de gemeenteraad van Zeist, hij is ook communicatieadviseur en brengt in een taxibus kinderen naar het speciaal onderwijs. Het was in dat busje, in oktober vorig jaar, dat Van Splunter op de radio hoorde wat Rutte in een interview had gezegd: hij was „veel te lang” premier gebleven. Rutte was ook begonnen over „term limits” voor het premierschap, waardoor je na een tijdje wel móést stoppen. Dat vond hij „helemaal niet zo raar”.
„Ik dacht”, zegt Ernst van Splunter nu, „zou het kwartje zijn gevallen?”
Op de dag van Ruttes beëdiging als premier, 14 oktober 2010, had Van Splunter hem een brief geschreven om hem te feliciteren. En ook om hem te waarschuwen. Besefte Rutte dat je als premier, zoals oud-minister Jan de Koning tegen Ruud Lubbers had gezegd, „vanaf dag één begint te bederven”? Van Splunter schreef in zijn brief dat acht jaar, de maximale termijn van presidenten in de VS, lang genoeg was.
Hij was het tegen Rutte blijven zeggen. Ook toen ze in maart 2022 koffiedronken in het Torentje. Van Splunter moest er niet aan denken, zei hij, dat zijn oude JOVD-vriend met pek en veren van het Binnenhof werd gejaagd. Rutte, zegt Van Splunter, zei toen tegen hem: „Ach joh, iederéén vertrekt hier met pek en veren.” Voor Van Splunters zestigste verjaardag, vorig voorjaar, hadden twee andere oud-JOVD’ers een rondleiding georganiseerd in het Catshuis. Rutte was toen nog helemaal niet van plan om te stoppen, zegt Van Splunter. „We hadden het erover, hij wees naar mij en zei: Ernst en ik hebben het besproken en we zijn er helemaal uit.” Dat het niet hoefde, bedoelde Rutte.
Van Splunter denkt helemaal niet dat Rutte toch naar hem heeft geluisterd. En het ‘kwartje’? Op de dag dat Rutte op de radio was, had de nieuwe VVD-leider Dilan Yesilgöz al in het AD gezegd dat hij eerder had moeten stoppen. Zíj zou niet langer dan acht jaar premier blijven. Rutte, zo leek het, kon niet anders dan de VVD-campagneboodschap van die dag volgzaam herhalen. „Dat is ook wat ik denk”, zegt Ernst van Splunter. „Hij meende het vast niet.”
Het was sensationeel, de opera Einstein on the Beach van regisseur Robert Wilson in Carré tijdens het Holland Festival, halverwege de jaren zeventig. Op muziek van minimal composer Philip Glass en de choreografie van Lucinda Childs was het publiek getuige van een vijf uur durende, bedwelmende performance.
Alles wat voordien tot ‘opera’ behoorde, werd rigoureus anders. Cijferreeksen verschenen als lichtprojecties, de dansers maakten ogenschijnlijk eindeloos dezelfde bewegingen, maar er zaten minimale verschillen in de danspatronen. Het allermooiste was de eenzame, vioolspelende man die Einstein vertolkte op de rand van de bühne. Voor velen, zowel makers als toeschouwers, is dit nog steeds een van de allerbelangwekkendste performances.
De Amerikaanse regisseur Robert (Bob) Wilson die verantwoordelijk was voor deze meeslepende esthetiek, is afgelopen donderdag 31 juli overleden, hij werd 83 jaar. Wilson was veel meer dan alleen theaterregisseur; hij was videokunstenaar, beeldend kunstenaar, performer, lichtontwerper. Het sleutelwoord tot al zijn werk, en dat is immens veel, zou je kunnen omschrijven als ‘licht’. Dat is de herinnering ook aan zijn werk waarvan veel in Nederland te zien is geweest, niet alleen Einstein on the Beach (1976), ook I Was Sitting on My Patio This Guy Appeared I Thought I Was Hallucinating (1977) in het toenmalige Mickery Theater in Amsterdam, Death Destruction & Detroit (1979) en het fenomenale spektakelstuk waarvan hij de premières verdeelde over schouwburgen in verschillende Europese steden, waaronder Rotterdam. Het heette Civil Wars: A Tree Is Best Measured When It Is Down (1984).
Beeld uit de opera ‘Einstein on the Beach’ van Robert Wilson en Philip Glass in The Brooklyn Academy of Music Opera House, Brooklyn, New York, in 1984. Foto Jack Vartoogian
Emotionele problemen
Wilson werd op 4 oktober 1941 geboren in Waco (Texas), waar zijn vader advocaat was. Aanvankelijk begon hij aan een studie bedrijfskunde, maar brak die af; hij voelde zich aangetrokken tot de kunsten. Zijn homoseksuele geaardheid bracht emotionele problemen teweeg, temeer daar zijn vader dat als een ziekte zag. Wilson verliet Texas en vertrok in 1963 naar Brooklyn, New York, waar hij abstract-expressionistische schilderkunst studeerde bij George McNeil en binnenhuisarchitectuur aan het Pratt Institute.
Al snel na zijn afstuderen richtte hij in 1968 zijn eigen experimentele theatergroep op, The Byrd Hoffman School of Byrds. Zijn loft in Soho, Lower Manhattan, diende als repetitieruimte en opvoeringsplek voor zijn eerste werken, zoals The King of Spain (1969) en The Life and Times of Sigmund Freud (1969). Historische figuren en historische gebeurtenissen hebben Wilson altijd gefascineerd. Dat hij de natuurkundige Albert Einstein tot hoofdpersoon maakte in Einstein on the Beach had een duidelijke reden. De atoomdreiging was in die tijd nog altijd nabij. De performance eindigde met een onvergetelijke nucleaire lichtshow van duizelingwekkend goud. Over het licht in zijn werk zei Wilson: „Ik schilder, ik bouw, ik componeer met licht. Licht is een toverstaf.”
Mijn theater is het theater van de traagheid. Een langzame ervaring is de meest intense
Zijn groots opgezette serie Civil Wars (1984) bracht Wilson onder meer in de Rotterdamse Schouwburg, het was gepland voor de Olympische Zomerspelen van dat jaar maar werd nooit in zijn geheel opgevoerd. Wilson repeteerde destijds tot diep in de nacht. Het was fascinerend om daarvan getuige te zijn. Hij zocht perfectie tot op de millimeter. In extreem langzame bewegingen droegen acteurs een boomstam over de speelvloer.
Verbijsterend harde werker
Die vertraagde precisie bracht hij ook op het Oerol Festival in 2008. Wilson was op het Waddeneiland Terschelling aanwezig, witte cowboyhoed op. In samenwerking met ontwerper Theun Mosk verrees er op Oost-Terschelling een soort zwarte tempel, een black box. Daar begon Walking, een stiltewandeling langs duin en kwelder. De opdracht van Wilson aan de deelnemers was: „Langzaam lopen, tergend traag, stap voor stap, zonder te haasten: probeer het maar eens.” Walking duurde vier uur; Wilson zelf was gefascineerd door de grilligheid van het weer op het eiland, en dat voor een regisseur die alles wil beheersen. Hierover zei hij in NRC: „De veranderende weersomstandigheden en het licht dat geen seconde hetzelfde is, maken van de omgeving een telkens veranderend decor. Normaal gaat men daaraan voorbij. Met Walking wil ik de toeschouwer confronteren met die voortdurende wisseling van het visuele landschap. Mijn theater is het theater van de traagheid. Een langzame ervaring is de meest intense.”
Wilson was een verbijsterend harde werker die op verschillende plekken zo ongeveer tegelijkertijd regisseerde, hoewel het leek of hij op Terschelling de tijd stilzette. In het jaar dat hij The Black Rider (1990) regisseerde met muziek van Tom Waits en tekst van William Burroughs, die ook in Nederland was te zien, deed hij King Lear (Frankfurt), Tsjechovs Zwanenzang (München), Orlando naar Virginia Woolf in West-Berlijn.
In 2012 was ook in Carré The Life and Death of Marina Abramovic te zien, een reeks tableaux vivants waarin Abramovic zelf haar moeder speelde. De performancekunstenares had Wilson gevraagd alvast haar dood te ensceneren. Het werd een weergaloos enerverende uitvoering waarin de mateloze precisie van Wilson prachtig harmonieerde met de dwingende, naturalistische heftigheid van Abramovic. Opnieuw is de belichting van de personages op een bijna geheel leeg podium oogverblindend mooi. Dat liet vooral die ene scène zien, waarin Abramovic toont hoe je een mes in eigen hand moet steken: tergend traag, extreem exact, een performance van pure blinkende scherpte.
Met zijn toegewijde, obsessieve nauwgezetheid gaf hij het theater een nieuwe impuls: over elke beweging en elke lichtval werd nagedacht, cerebraal en beredeneerd, maar ongekend emotioneel. Tot die tijd was dat nooit eerder op de bühne getoond.
Het is niet zo moeilijk om iets wonderlijks te doen. Op de Meent in Rotterdam blijkt wat ervoor nodig is: wat hekken, een paar verkeersregelaars, 35 bomen en honderd plantenbakken. Midden in het centrum staat ineens een klein bos. Fietsers, scooters en voetgangers verplaatsen zich over de paar vrije meters die resteren; de auto is verdwenen. Ondernemers en omwonenden zijn blij, want de straat werd zoals zoveel plekken in de stad al jaren geteisterd door wat een voorbijganger „machomannetjes in zwarte Mercedessen” noemt.
Ze grommen, ze scheuren, ze remmen hard. Soms word ik er gek van. En soms denk ik dat ze simpelweg de ruimte pakken die de stad ze geeft. Geen Nederlandse stad is zo besmet met het Amerikaanse virus dat stadscentra maakte tot zielloze walhalla’s van hoge kantoorgebouwen met grote parkeergarages en brede, rechte straten als Rotterdam. Daar mogen we de Duitsers voor bedanken, maar ook de stedenbouwkundigen die in de naoorlogse decennia Rotterdam een autostad maakten. Vooroorlogse buurten die de bommen overleefden werden gesloopt om ruimte te maken voor de machines die de vooruitgang van de consumptiemaatschappij symboliseerden.
Maar er verandert iets. Het Hofplein, voorheen een grijze massa met de charme van een vervallen Oost-Duitse stad, wordt een autoluw stadspark. In tientallen andere straten verliezen auto’s hun dominantie. Helemaal verdwijnen zal de auto niet, dat zou waanzin zijn – niet iedereen kan met de fiets of het ov naar werk. Maar er ontstaat wel een betere balans tussen machine, mens en rest van de natuur. De Meent is daarin nu nog een tijdelijk experiment, aldus de gemeente, over een maand rijden er weer auto’s op de pakweg vijftig meter die nu zijn afgesloten – maar is niet heel deze stad van sloopkogels en steigers een permanent probeersel?
Als ik er op een bankje ga zitten om te kijken en luisteren, is landschapsontwerper Tom van den Wijngaard net bezig om de bomen te onderhouden. Vergroenen moet, zegt hij, want stenen maken steden warmer. „In de zomer kan het in de stad wel tien graden warmer zijn dan op het platteland.” We kijken omhoog naar de gevels van twee wederopbouwpanden en omlaag naar de brede straat met stoeptegels.
„Het is hier gebouwd voor auto’s”, zegt hij. „Maar bedenk eens hoe het hier óók kan zijn. Dat waar nu de rijweg is een voetpad ligt of een vijver. Dat er overal mooie bomen staan.” Maar zomaar bomen planten kan niet. Er liggen leidingen en kabels en mocht je daar ooit aan willen werken, moeten de bomen weg. Dus legt hij ‘mobiele bossen’ aan als deze: tijdelijke verzamelingen bomen en planten die versteende omgevingen ineens groener, leefbaar en fijner maken. „Het is te gek om dit uit te proberen.”
Hij doet dat ook in Japan. Daar hebben ze geen last van scheurende Golfjes, maar van typhoons. Het verklaart misschien „dat er meer respect is voor de natuur”. Maar hij is optimistisch. Met kleine interventies als die op de Meent ontstaat ook in Nederland een radicale breuk in hoe we de publieke ruimte inrichten. Het zal vast toeval zijn dat het híer gebeurt, denk ik als ik wegfiets, je kon hier nu eenmaal goed scheuren. Maar toch: de Meent was eeuwenlang een gemeenschappelijke weide. En een ‘meent’ is een gedeelde ruimte waarover niemand de baas is. Dat is de essentie van een stad.
Mark Lievisse Adriaanse vervangt deze week Sheila Kamerman.
Drake is geen slang, geeft hij zijn fans in de allerlaatste seconden van zijn concert in de Ziggo Dome in Amsterdam nog mee. Hij is aardig tegen mensen, vertelt hij tijdens een uitdovend muzikale outro. Het zit goed met zijn karma. Daarom heeft hij succes. Alsof hij wil zeggen: laat die mensen buiten maar praten. Het zijn slechts geruchten die over hem rondgaan.
De publieke opinie over Drake is niet positief. De Canadese superster is niet bepaald ongeschonden uit de ruzie met concurrent Kendrick Lamar gekomen. Wat heet. De grootste raphit van vorig jaar, Lamars ‘Not like Us’, ging erover dat Drake zou functioneren als kolonist in de rapscene en het bovendien met minderjarigen zou doen. Lamar won er een Grammy mee, tijdens de Super Bowl Halftime Show zagen miljoenen hoe het nummer door een uitverkocht stadion werd meegebruld. Drake heeft de rapbattle verloren, maar sputtert nog na in nieuwe nummers en met rechtszaken tegen zijn platenlabel, die hij de schuld geeft van zijn afgang. Hij trad een poos weinig op, maar nu is er een kleine Europese tour, met op woensdag de eerste van drie Amsterdamse shows. Ondanks deze aanloop, eet het publiek in de zaal vanaf de eerste raps uit zijn hand.
Een jaar of tien geleden veranderde bijna alles wat Drake aanraakte in goud. Hij brak almaar streamingrecords, en had een goed oor voor de koers van popmuziek. Rapte hij een coupletje mee met een opkomende artiest, dan brak die door. Aangekondigde shows verkochten meteen uit. Succes is er nog steeds, maar die tijden zijn voorbij: de shows in Amsterdam zijn niet uitverkocht. Dat wordt slim opgelost door het intiemer aan te pakken. Een plexiglas catwalk loopt langs de randen van de zaal vlak boven de hoofden van de bezoekers, zodat hij altijd dichtbij lijkt.
De show heeft verder geen visuele trucs, geen band. Een colonne bodyguards beweegt de hele avond onder die catwalk mee en om de vijf meter staat een beveiliger. Zij zetten bijvoorbeeld een fan die een T-shirt richting de artiest gooit, direct de zaal uit. Dichterbij betekent niet dat er ook echt contact mag worden gemaakt, hoeveel liefde en aardigheid Drake ook zegt te voelen.
Medley van rustige nummers
Maar wat is het optreden wisselvallig. De avond trapt opvallend ingetogen af, waar het mooie ‘Marvins Room’ (uit 2011) meteen duidelijk maakt dat hij uit zijn hele carrière gaat putten. Maar wat is de logica van openen met een medley met flarden van rustige nummers? Met knallers voelt een medley als constant opschakelen, nu is er geen tijd om te horen wat zo’n subtiel oudje zo mooi maakt. En dan zingt Drake het ook nog eens bijna in slowmotion, achter de beat aan hobbelend. Nog een raar moment: de dj en Drake die plots op een tribune staan en wat hits draaien alsof het een huisfeest is, inclusief zijn eigen vocalen vanaf een usb-stick. Of een overbodig blokje waar tourgenoot en r&b-zanger PartyNextDoor wat nummers mag doen. Dat stijgt pas op als Drake in ‘Come and See Me’ bijvalt, en hun stemmen elkaar mooi vinden over een bed van elektronische hi-hats.
Toch zijn er genoeg nummers vanavond die duidelijk maken waarom Drake nog altijd een ster is. De dreigende lompheid van ‘Knife Talk’ laat de zaal ontploffen, megahit ‘Sicko Mode’ laat het zelfs kolken als Drake trots meldt dat hij zijn microfoon op de grond kan leggen terwijl zijn stem nog steeds uit de speakers schalt. Er zijn meerdere opwindende momenten waarbij hij moeiteloos wisselt tussen soepele r&b-zang en bitse rap of een nummer met een u-bocht de andere kant op stuurt zoals hij zo goed kan. Op die momenten zijn al zijn ongemakkelijke praatjes en aangemeten machohouding even vergeten en maakt het niets uit of hij nou wel of niet aardig is.