We kijken naar twee dingen tegelijk, in de theatersolo Over de bergen. Het ene is een personage op leeftijd, dat mentaal een beetje de weg kwijt is. Gekleed in een wit onderjurkje, de gebreide sokken in bergschoenen gestoken, struint ze over een zanderige bodem tussen een stel grote keien door. We zijn in de Himalaya, zo krijgen we te verstaan, maar ook weer niet natuurlijk. Op die leeftijd en in zo’n onderjurkje beklim je niet de Himalaya. Bovendien staat er een magnetron tussen de keien. Wat we zien is het vreemde, non-descripte landschap dat zich in de geest van dit personage heeft afgezet.
De vrouw is niet van gisteren, dat is wel op te maken uit haar woordenschat. Dit is een ontwikkelde dame, en toch is er iets mee. Hoe ze fraseert, soms een gek woord tussendoor en hoe ze op de automatische piloot blijft doorpraten, om er vervolgens zelf achter te komen dat ze bazelt („sorry hoor” – maar zonder schaamte). Hier spreekt een rafelende geest. „We brokkelen af,” zegt ze ergens, „we brokkelen”.
Het andere dat we zien is hoe actrice Annemarie Prins, die het personage vertolkt, zich over het toneel beweegt. Op de flyer staat dat Prins dit jaar 92 wordt; „de oudste nog werkende actrice in Nederland”. Normaal gesproken vestig je niet de aandacht op de biografische gegevens van een acteur, maar in een voorstelling die over vergankelijkheid gaat, kun je er moeilijk omheen.
Als de vrouw moeizaam loopt, bijvoorbeeld, is dat Prins of is het de rol? (Het is de rol.) Als het gaat over de angst voor morgen („Ik ben niet bang, ben niet bang, ben niet bang” – met wijd opengesperde ogen waarin paniek te lezen staat), hoeveel schemert er hier van de actrice door? Het script dat Prins bij aanvang laconiek op de speelvloer dropt: is dat voor als ze haar tekst vergeet of worden we hier bespeeld?
Herseninfarct
Het idee voor de voorstelling kwam van Prins zelf. Een goede vriendin van haar was na twee herseninfarcten anders gaan spreken en Prins voelde daar direct de theatrale kracht van aan. Ze nam hun gesprekken op en transcribeerde ze, inclusief verhaspelingen. Uit de tachtig pagina’s naar richting zoekende tekstfragmenten die dit opleverde, destilleerde ze samen met dramaturge Sophie Kassies en regisseur Mart van Berckel deze monoloog. Het is een waanzinnige toneeltekst geworden, die alleen al qua vorm vergankelijkheid ademt, dit haperen en ratelen en verspreken en hernemen – taal die aan erosie onderhevig is.
Wel vergt het een behendige acteur om deze monoloog, waarin de ene abstractie zich in de andere haakt, tot leven te wekken en levend te houden. Dat is Prins. En hoe. De virtuositeit en alertheid waarmee ze schakelt tussen nauwelijks samenhangende tekstflarden is ontzagwekkend, de souplesse waarmee ze het publiek bespeelt – stembuiging, twinkeling in de ogen – is om verliefd op te worden. Het personage is tegen de klippen op optimistisch, guitig, kribbig, strijdbaar, kortom: heel erg levend. Over de bergen mag dan gaan om hoe de boel „afbrokkelt”, Prins laat zien dat dit lang niet altijd afbreuk doet aan iemands vitaliteit.
Studenten, onderzoekers, docenten en hoogleraren. Vakbonden, het bedrijfsleven, ondernemers en gemeenten. Maandagmiddag op het Malieveld verenigd met één boodschap: kabinet, doe het niet. Bezuinig niet op de toekomst van Nederland.
Want daar komt het kortzichtige plan op neer dat minister Eppo Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, NSC) deze week in de Tweede Kamer presenteert. Zijn ministerie levert komend jaar 430 miljoen euro in, een bedrag dat oploopt tot 1,9 miljard euro in 2028. Basis- en middelbare scholen ontkomen niet aan bezuinigingen, maar de grootste klappen vallen in het hoger onderwijs.
Er wordt minder geld gegeven voor internationale studenten, startersbeurzen voor jonge onderzoekers worden afgeschaft, en twee fondsen waaruit wetenschappelijk onderzoek wordt betaald, worden gekort (het Fonds Onderzoek en Wetenschap) en opgeheven (het Nationaal Groeifonds). Studenten die – in de ogen van het Rijk – te lang doen over hun studie, worden beboet. Wie de nominale studieduur met één jaar overschrijdt, moet deze zogenaamde langstudeerboete van 3.000 euro per jaar betalen.
Het is makkelijk om de demonstranten weg te zetten als elitaire drammers die – in een tijd dat er op veel meer wordt bezuinigd – hun hobby’s willen voortzetten. Dat is allesbehalve waar.
Neem de langstudeerboete. Die raakt juist eerstegeneratiestudenten, van wie de ouders niet naar het hbo of de universiteit gingen. Vaak zijn zij degenen die extra tijd nodig hebben. Het raakt studenten die naast hun studie mantelzorger zijn of vrijwilligerswerk doen – waar de samenleving juist behoefte aan heeft. Het raakt studenten die door ziekte vertraging oplopen.
Het maakt dat het hbo of een universitaire opleiding onbetaalbaar wordt voor degene die geen rijke ouders heeft. En het maakt vooral dat het hoger onderwijs een leerfabriek dreigt te worden, voor een generatie die al grote mentale druk ervaart.
Terwijl hoger onderwijs uit méér dan studiepunten alleen bestaat. Wetenschappelijk onderzoek gedijt bij zelfontplooiing, de maatschappij bij leraren, artsen, economen – en ja, ook bij politici – die zich in hun jonge jaren tot zelfstandige denkers en burgers hebben kunnen ontwikkelen.
Lees ook
1 miljard euro minder? Universiteiten houden rekening met het zwartste scenario
De bezuinigingen zijn bovendien onverklaarbaar in een land dat een kenniseconomie wil blijven, een toonaangevende ‘technologiehub’ wil worden en de komende decennia tal van grote problemen door innovatie wil oplossen. Wie maakte de stikstofberekeningen waarmee de landbouw verder kan? Wie ontwierp de verplegende robot bij een tekort aan zorgpersoneel? Wie ontdekte hoe Nederland een nog hogere zeespiegelstijging aankan?
De ‘Biotech Booster’ die minister Bruins maandagochtend aankondigde – een eenmalig bedrag van 17,6 miljoen euro voor 54 biotechnologische uitvindingen – is niet meer dan een doekje voor het bloeden. Zijn woorden dat de langstudeerboete niet „disproportioneel en hardvochtig” zal zijn, en dat de bezuinigingen „lelijk” zijn, lijken voor de bühne.
Het is te hopen dat de Tweede en Eerste Kamer verstandiger zijn. Want verder blijkt uit alles dat het kabinet onderwijs niet ziet als een investering in de toekomst van dit land, maar louter als een kostenpost.
Op maandag, vorige week, komen 150 leerlingen van het Christelijk Gymnasium in Utrecht op bezoek in de Tweede Kamer. Drie Kamerleden die ook op die school hebben gezeten spreken hen toe: Jan Paternotte van D66, Kati Piri en Luc Stultiens van GroenLinks-PvdA. De docent maatschappijleer die mee is, oud-PvdA-Kamerlid Loes Ypma, kijkt nog rond of ze Femke Zeedijk van NSC ziet. Ook een oud-leerling. In mei kwam ze aan een vijfde klas vertellen over politiek, deze maandag zou ze in een debatzaaltje zitten. Maar ze is er niet.
In haar huis in Eindhoven, vrijdagmiddag, zegt Femke Zeedijk dat ze maandag thuis was gebleven. Ze had harp gespeeld en een dunschiller gekocht, ze is gescheiden en nog maar net verhuisd. En ze had nagedacht: hoe ging ze de volgende dag in Den Haag zeggen dat ze geen Kamerlid meer wilde zijn? Ze vond, net als Rosanne Hertzberger die ook wegging als Kamerlid, dat NSC uit het kabinet had moeten stappen na het vertrek van NSC-staatssecretaris Nora Achahbar, de enige bewindspersoon van Marokkaanse afkomst.
Al voor de verkiezingen had Femke Zeedijk, toen nog adviseur bij ASML, „weerstand” tegen samenwerken met de PVV. In de campagne was ze met Pieter Omtzigt meegegaan naar het SBS-debat en daar zag ze, zegt ze, hoe Geert Wilders „veel punten scoorde”. Na het debat, in een restaurant op het Mediapark, had Pieter Omtzigt gezegd: „Goh, Femke, misschien gaan we wel met de PVV regeren.” Dat was een grap, Femke Zeedijk weet het zeker. „Ik zei: als je dát maar uit je hoofd laat.”
In mei, op haar oude school, was het haar opgevallen hoe goed de leerlingen naar elkaar luisterden, elkaar lieten uitpraten. Heel anders dan in Den Haag. Ze wist nog dat het in háár tijd op school, in de jaren tachtig, ook al zo was. De omgang was „respectvol”. Op de basisschool had ze twee klassen overgeslagen en dat ze op de middelbare school te jong en veel te veel een nerd was om er bij te horen, snapte ze wel. Ze vond wiskunde geweldig, ze had als eerste van haar klas een computer en programmeerde. „Maar ik werd níet gepest.”
Ze denkt dat „de leidingen” in haar hoofd net zo zijn „aangelegd” als die van Omtzigt. „Als het over strategisch nadenken gaat, hoeft hij maar één ding te zeggen en ik snap hem.” Dat ze niet meer hem samenwerkt, vindt ze „een van de moeilijkste dingen” van haar beslissing om te stoppen.
Op maandag maakt Jan Paternotte de groepsapp ‘Io Sodales Parlamentum’ aan, voor de vier Kamerleden die oud-leerling zijn van het Christelijk Gymnasium. Io, Sodales, Gaudeamus is de eerste zin van het schoollied. NSC’er Tjebbe van Oostenbruggen, ook oud-leerling, zit er niet in omdat hij staatssecretaris is geworden. Femke Zeedijk nog net wel.
Ze zit in nóg een nieuwe appgroep: ‘Date?’, met Rosanne Hertzberger en Nora Achahbar. Woensdag gaan ze met z’n drieën uit eten.
Tuinieren heeft iets burgerlijks, iets tuttigs toch ook. Het is bij uitstek iets dat je voor jezélf doet. Je mag helemaal zelf weten wat je met je tuin doet. Tegels overal? Kunstgras? Lekker makkelijk. Hortensia planten? Bloeit lang, en heeft weinig onderhoud nodig.
Maar die struik met grote bollen roze of witte bloemen komt oorspronkelijk uit Azië, wortelt wel in de Hollandse bodem, maar doet hier bijna niets voor het bodemleven, er vliegt in de lente en zomer geen insect op en hij verbruikt wél veel water. Hortensia’s zijn ornamenten. Ze voegen niets toe aan de lokale ecologie, voor de omringende bloemetjes en bijtjes hadden ze net zo goed van plastic kunnen zijn. Om van tegels en kunstgras nog maar te zwijgen.
Een tentoonstelling over tuinieren door de eeuwen heen lijkt dus op het eerste gezicht niet de plek om te zijn om geïnspireerd te raken over een betere toekomst. „Maar hoe we tuinieren, zegt veel over hoe we leven en wat we belangrijk vinden”, zegt Maria Heinrich, co-curator van het Nieuwe Instituut in Rotterdam. In samenwerking met het Duitse Vitra Design Museum stelde zij de tentoonstelling Tuinen van de toekomst samen.
Tuin als sociale utopie
„De tuin is óók een veelbelovende, hoopvolle plek”, zegt Heinrich. „Tuinen hebben altijd iets utopisch gehad: het is een plek die laat zien waar mensen naar streven.”
Het Rotterdamse museum toont onder meer een levensgrote hortus conclusus, het klassieke ideaalbeeld van de omheinde, afgebakende tuin, als een oase in een woestijn van chaos. Ook zijn er uitgebreide verzamelingen historische tuingereedschappen, en uitstallingen van tuinkunst, -planten en -ontwerpen van de oudheid tot nu te zien.
Tuinen zijn lang beschouwd als miniparadijsjes
Het Perzische woord voor tuin, zo leert de tentoonstelling: peredis. Tuinen zijn lang beschouwd als mini-paradijsjes. Van het mythische Hof van Eden, waar puurheid en onschuld centraal stonden, tot de middeleeuwse kloostertuinen die vooral bedoeld waren als plekken van meditatie, rust en afzondering van het wereldlijke, tot de botanische tuinen tijdens de Verlichting waarin het doen van wetenschappelijk onderzoek, het ontleden van de natuur en het tentoonstellen van koloniale veroveringen centraal stonden. De tuin als Wunderkammer.
De tuin verandert, maar blijft in de kern toch vaak lijken op die oertuin van de hortus conclusus. Na de jaren zestig ging de gemiddelde tuin nóg meer draaien om privacy, om het volledig beheersen van de natuur, en om consumentisme. Denk aan de strakgemaaide gazonnetjes, de schuurtjes vol met gereedschappen met soms wel tientallen verschillende opzetstukken, duur tuinmeubilair en hoge schuttingen voor nog meer afzondering en afscheiding van andere mensen en de buitenwereld.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="below" data-description="De Highrise of Homes van James Wines.” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="De Highrise of Homes van James Wines.” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/red-de-wereld-ga-tuinieren-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/11/25154440/data124696733-e99577.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/red-de-wereld-ga-tuinieren-11.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/red-de-wereld-ga-tuinieren-9.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/red-de-wereld-ga-tuinieren-10.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/red-de-wereld-ga-tuinieren-11.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/11/red-de-wereld-ga-tuinieren-12.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/nGClTN_qMc0xAe51-0QcOAcXwXw=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/11/25154440/data124696733-e99577.jpg 1920w”>De Highrise of Homes van James Wines.Collection Jonathan Holtzman
Guerrilla gardening
Maar het kan ook anders, blijkt op de tentoonstelling: neem de guerrilla gardening-beweging, die in de jaren zeventig begon in New York. Bewoners veranderden een verlaten parkeerterrein in een gemeenschappelijke tuin. Dat idee verspreidde zich als snel als een soort ondergrondse guerrillastrijd door de stad, en later op veel meer plekken in de wereld. Door zaadjes in kerstballen te doen en die kapot te smijten op vruchtbare aarde tussen stoepen en asfalt, maakten de guerrilleras een soort seed bombs die bloemen en planten verspreidden door de betonnen jungle.
Er zijn nog altijd maatschappelijke tuinierbewegingen die militaristisch of revolutionair aandoende taal gebruiken: de botanarchy-beweging in Engeland bijvoorbeeld, waarbij mensen het verwijderen van stoeptegels en het creëren van tuintjes in stadsbuurten zien als een daad van sociaal-ecologisch verzet. Of de recente opkomst van de permablitz. Daarbij verenigen buurtbewoners zich om hun tuinen in één klap zó aan te passen dat ze beter zijn voor bodemleven, insecten en biodiversiteit.
Red de wereld, ga tuinieren, lijkt de boodschap in Rotterdam. Maar is dat niet wat grotesk? De Braziliaanse ecosocialist Chico Mendes zei eens: „Ecologie zonder klassenstrijd is gewoon tuinieren.” Een biodiversere of socialere tuin is schattig, maar voor de wereldrevolutie is (veel) meer nodig, toch?
De hele planeet als tuin
Maar juist de tuin „als iets dat losstaat van de rest van de wereld” is dringend aan een update toe, zegt Heinrich daarop. Beschouw juist de hele wereld als een tuin, zegt ze: „Als de planeet een tuin is, zijn wij ook allemaal tuiniers”, zegt ze.
Een studie van de Universiteit Leiden die deze zomer werd gepubliceerd, ondersteunt dat idee. Daaruit bleek dat zelf piepkleine snippers groen in de stad, zoals geveltuintjes, ecologisch nut hebben. In bij elkaar opgeteld zo’n honderd vierkante meter geveltuin vonden de onderzoekers 235 plantensoorten en 154 insectensoorten. Tuinen kunnen samen een archipel van eilandjes vormen die bijen, hommels, vlinders en wormen nét de ademruimte geeft die ze nodig hebben. „Geveltuintjes zijn cruciaal voor de biodiversiteit in de stad”, concludeerde onderzoeker Joeri Morpurgo.
Vandaar ook dat de tentoonstelling op het einde inzoomt op verschillende dakparken en ecologische rivierparken langs de Maasoevers in Rotterdam, en nieuwe woontorens waarbij de balkontuinen moeten optellen tot een ‘verticaal bos’. De grenzen van wat een tuin is, en kan zijn, worden in de loop van de tentoonstelling wel heel ver opgerekt – maar dat is nou net het punt: „Het is óók een proeftuin voor oplossingen rond biodiversiteit, sociale rechtvaardigheid en een duurzame toekomst.”
Tuinen van de toekomst is een bij vlagen verrassende tour langs de eeuwenlange evolutie van het idee van de tuin, een idee dat inderdaad toe blijkt aan een update – en de ‘call to action’ is aanstekelijk. Je kan zomaar zin krijgen zelf een schoffel te pakken om eindelijk die duffe hortensia’s aan te pakken.