Een ijzingwekkend meesterwerk dat twee eeuwen vergeten werd

Op 17 mei 2005 deed de Bachvorser Michael Maul de vondst van zijn leven. Ruim een halfjaar na de verwoestende brand in de Herzogin-Anna-Amalia-Bibliothek te Weimar worstelde hij zich door meer dan duizend 18de-eeuwse gelegenheidsgedichten, die wonderwel gespaard waren gebleven.

Maul was al maanden bezig toen hij zich over het zoveelste weinig belovende lofdicht boog. Het werd in 1713 aangeboden aan Bachs toenmalige broodheer hertog Wilhelm Ernst. Verveeld bladerde Maul door de vijf pagina’s waarop de hertog in twaalf strofen omstandig met zijn 52ste verjaardag wordt gefeliciteerd, toen hij stuitte op de aankondiging ‘Aria Soprano Solo è Ritornello’. Hij sloeg het blad om en daar vond hij een onmiskenbaar door Bach geschreven aria.

Niemand wist van het bestaan van deze muziek, het was de grootste Bach-ontdekking van de eeuw. De als ‘cantate’ gepresenteerde trouvaille werd wereldnieuws, alle kranten schreven erover en journaals openden ermee, barokspecialisten verdrongen zich om het stuk te mogen spelen, liefhebbers konden niet wachten om het te horen.

Hemeltergende saaiheid

Bach bleek alleen de eerste strofe op muziek te hebben gezet en de bedoeling was dat alle twaalf strofen op eendere wijze werden vertolkt. Elke strofe begint met het motto van de vrome jarige: ‘Alles mit Gott und nichts ohn’ Ihn’. Elke tweede regel bevat midden in de regel een hoofdletter en als je die alle twaalf onder elkaar zet, krijg je het acrostichon: WJLHELM ERNST.

Om de gehele compositie ten gehore te brengen, wordt hetzelfde stukje muziek twaalf keer herhaald, waardoor het uitgroeit tot een bezoeking van bijna vijftig minuten, minimal music avant la lettre. Ik wil niets afdoen aan de fantastische vondst van de destijds 27-jarige Maul, maar mij bekroop toch het gevoel: zou Bach soms een hekel aan het feestvarken hebben gehad?

Deze geweldige ontdekking bleek uiteindelijk van een hemeltergende saaiheid en leerde ons vooral dat zelfs de grote meester Bach geestdodende muziek kon schrijven.

Louise Bertin, 1841.
Heritage Images

Bijzondere vrouw

Onopgemerkt door de wereldpers vond enkele jaren geleden een muzikale ontdekking van een andere orde plaats. Toen werd in de Bibliothèque nationale de France te Parijs de bladmuziek opgeduikeld van een opera die in 1831 in première was gegaan en waarvan sindsdien zo ongeveer elk spoor ontbrak: Fausto van Louise Bertin.

Louise Bertin was een bijzondere vrouw in het destijds door Italiaanse componisten als Rossini gedomineerde Parijse operaleven. Vermoedelijk als gevolg van polio was Bertin deels verlamd. Ze bewoog zich voort met behulp van krukken. Het is mogelijk dat Bertins gefortuneerde vader haar huwelijkskansen door haar beperking zo laag inschatte dat hij haar stimuleerde zich met de kunsten bezig te houden: ze schilderde, dichtte en componeerde.

In 2008 werd al eens een vergeten opera van haar opgevoerd, La Esmeralda uit 1836. Victor Hugo werkte hiervoor eigenhandig zijn Klokkenluider van de Notre Dame om tot een rijmend liefdesverhaal. Bertin was goed bevriend met Hector Berlioz, die in zijn autobiografie over haar vertelt dat ze ‘een van de intelligentste vrouwen van deze tijd’ was met een groot muzikaal talent.

Verplicht anoniem blijven

Volgens Berlioz was Bertin niet in staat zelf de repetities van La Esmeralda te leiden – hij noemt het heel discreet nergens, maar dit was vanwege haar beperking. Bovendien moest ze, omdat ze een vrouw was, als componist anoniem blijven, al wist gans Parijs hoe het zat, en mocht ze haar vak niet professioneel uitoefenen.

La Esmeralda werd onder leiding van Berlioz vertolkt door ‘het beste wat er toen aan zangers bij de Opéra zat’, maar de opera ‘viel niettemin als een baksteen’. Als reden daarvoor geeft Berlioz onder meer dat Bertin tot de verkeerde familie behoorde, die een liberaal periodiek uitgaf, Journal des débats, opgericht in 1789, het jaar van de Franse Revolutie. Bij de première waren het gesis, boe-geroep en gefluit ongehoord, ook al werd het muisstil bij de ontroerende aria van Quasimodo, maar daarover riep het bloeddorstige publiek: ‘Het is niet van haar! Het is niet van Mlle Bertin! Het is van Berlioz!’ Berlioz ontkende dat in alle toonaarden.

Vijf jaar voor La Esmeralda zo jammerlijk flopte, had Bertin dus al de opera geschreven die onlangs werd ontdekt. Ze voltooide Fausto op haar 25ste en de première vond een jaar later plaats. Als thema koos ze Goe-thes Faust. Anders dan andere grote titelhelden heeft Johann Georg Faust echt geleefd. Deze studeerkamergeleerde werd in 1480 geboren en stierf in 1540 waarschijnlijk een gewelddadige dood. Hij studeerde theologie en verwierf bekendheid als medicus, magiër en alchemist. Na zijn dood ging het gerucht dat hij zijn ziel aan de duivel zou hebben verkocht.

Tegen de tijd dat Goethe zich eind 18de eeuw over Faust boog, had de illustere dokter al vele fictieve gedaanten aangenomen, maar niemand had hem nog, naast zijn zondige dorst naar kennis, een grote liefde toebedacht. Goethe schonk Faust zijn Gretchen. Ook zij heeft echt bestaan, als rechtenstudent las Goethe over ene Susanna Margaretha Brandt, die ter dood was veroordeeld vanwege de moord op haar eigen kind. Margaretha werd bij Goethe Margarete, vaak verkleind tot Gretchen. In de 19de eeuw gebruikten componisten Goethes Faust vanwege dit liefdesverhaal als inspiratie voor opera’s, oratoria, liederen en orkeststukken.

Slechts drie uitvoeringen

De opera van Bertin uit 1831 is de vroegste verklanking van Goethes versie van het Faust-verhaal die in Frankrijk op het toneel werd gebracht. Bertins stuk beleefde echter slechts drie uitvoeringen. In het Théâtre-Italien waar Fausto werd opgevoerd, waren Italiaanse componisten in de mode en het programmeren van een stuk van een onbekende Française werd beschouwd als een enorm risico. Vandaar dat Bertins opera helemaal aan het eind van het seizoen werd gebracht, kort voor het theater de deuren enkele maanden zou sluiten.

Kenners wisten de Fausto van Bertin wel degelijk te waarderen, want zij scandeerden haar naam bij het slotapplaus, dat zij als anonieme vrouw en gedwongen amateur niet geacht werd in ontvangst te nemen. Bovendien zal ze zichzelf een pijnlijke en mogelijk vernederende afdaling op krukken langs de steile trappen hebben willen besparen.

Het platenlabel Palazzetto Bru Zane heeft de Fausto van Bertin afgelopen zomer uitgevoerd en inmiddels uitgebracht op twee cd’s, verpakt in een prachtig gebonden boekje.

De kritiek die Bertin op Fausto kreeg, kwam er op neer dat zij als niet-Italiaanse en onbekende vrouw zich maar beter aan de muzikale conventies kon houden. Na een kleine twee eeuwen stilte kunnen wij nu onbevangen naar haar Fausto luisteren Dergelijke muzikale ontdekkingen kunnen nogal tegenvallen, dus stelde ik me – indachtig de slaappil van Bach – in op een teleurstelling.

Maar oei, wat begint dit goed! Met het eerste dreunende akkoord wordt duidelijk dat we linea recta naar de hel gaan. Dirigent Christophe Rousset laat zijn orkest Les Talens Lyriques, dat op authentieke instrumenten speelt, donderen, stralen en grommen. Het Vlaams Radiokoor gaat van fluisterzacht tot orkaankracht. Ik moet toegeven dat ik de plot, die een eigen draai geeft aan het Faustverhaal, lastig te volgen vond, maar zoals de Britse Nobelprijslaureaat (Natuurkunde) Edward Appleton eens zei: „Het maakt niet uit in welke taal een opera wordt gezongen, zolang het maar een taal is die ik niet kan verstaan.” Inderdaad, het gaat om de muziek en die is ronduit fenomenaal, net als de zangers, vooral de fantastische mezzosopraan die de titelrol zingt, Karine Deshayes.

Met het eerste dreunende akkoord wordt duidelijk dat we linea recta naar de hel gaan

De eerste akte (‘Verleiding’) vliegt in ijltempo voorbij, niet lang na de onheilspellende ouverture staat de titelheld op het punt om zelfmoord te plegen door een giftig drankje te nemen. De tekst van Fausto is in het Italiaans en alle namen zijn ook veritalianiseerd, dus Faust is Fausto, Gretchen wordt Margarita en de duivel heet hier Mefistofele. Die laatste stelt een ruil voor als hij begrijpt dat de oude Fausto verliefd is op de jonge Margarita: Fausto zal worden verjongd en hier op aarde Margarita liefhebben, maar na dit leven zal Mefistofele Fausto’s ziel krijgen.

Nog geen kwartier later gaan ze op bezoek bij een heks die opkomt via de schoorsteen. Hier hoor je hoe alle duvels, demonen en onderwereldtypes uit de hel samenspannen om één enkel liefdesverhaal te realiseren — en om te zorgen dat de duivel een zieltje wint. Het brouwsel dat de heks hem aanbiedt, zorgt ervoor dat Fausto jong genoeg wordt om bij de mooie Margarita in de smaak te vallen.

Na die tumultueuze eerste drie kwartier maakt Bertin pas op de plaats om tijdens de tweede akte (‘Geluk’) in de buitenlucht te verwijlen, waar we onder het genot van heerlijke melodieën de hofmakerij van Fausto en de kuiperijen van Mefistofele volgen. De opzwepende derde akte is getiteld ‘Misdaad’ en hierin vermoordt de door Mefistofele misleide Fausto zonder het te beseffen de broer van Margarita.

Een groeiende geestdrift maakte zich van mij meester en geboeid bleef ik luisteren tot in de vierde akte (‘Straf’) de arme Margarita onder engelengezang ten hemel is gevaren en de zondige Fausto door Mefistofele de hel in wordt gesleept. Tot slot klinkt er een omineuze dreun op een gong. Doek.

Ik durf het bijna niet op te schrijven, maar is dit twee uur durende ijzingwekkende meesterwerk uit 1831 niet minstens zo goed dan veel later geschreven erkende hoekstenen van het klassieke repertoire, zoals La Damnation de Faust van Berlioz uit 1846 en de uitgesponnen Faust van Gounod uit 1859? Ik vrees van wel.

Bertins Fausto is in ieder geval eigenzinnig, sterk en memorabel genoeg om vaker gehoord te worden. Ik ben geen musicoloog, ik ben slechts een eenvoudige liefhebber, maar wat mij betreft mag met de wederopstanding van Fausto de operageschiedenis worden herschreven. Brava!

Faust
in de 19de-eeuwse muziek

1814
Louis Spohr, Faust (‘Singspiel’ niet gebaseerd op Goethe)
1829
Hector Berlioz, Huit Scènes de Faust (niet uitgevoerd)
1831
Louise Bertin, Fausto
1831
Richard Wagner, Sieben Kompositionen zu Goethes Faust
1846
Hector Berlioz, La Damnation de Faust
1859
Charles Gounod: Faust
1869
Arrigo Boito: Mefistofele