N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De krant heeft de mogelijkheid tot reageren uitgezet, las ik vorige week. Wat heerlijk, dacht ik. Kon ik dat ook maar. Ik krijg los van de normale berichten, van vrienden, collega’s, uitgevers, lezers, journalisten, organisatoren, grofweg vier soorten mails.
De eerste categorie bestaat uit informele verzoeken. Mensen willen koffiedrinken om hun dansvoorstelling over depressie of documentaire over diergebruik te bespreken, of gewoon überhaupt, scholieren sturen lijsten met twintig vragen over mijn roman Zee Nu voor hun werkstuk, en journalisten die liever geen heel boek lezen willen brainstormen over een onderwerp waar ze misschien iets mee gaan doen. Levensverhalen vallen hier ook onder, en vragen om informatie.
De mails uit categorie twee tot en met vier komen van mannen. Twee zijn de erotische verzoeken, variërend van afbeeldingen van geslachtsdelen tot erotische poëzie. Drie zijn de mails over dat ik vermoord of verkracht moet worden of zelfmoord moet plegen. Deze worden gekenmerkt door spelfouten en een onregelmatig gebruik van hoofdletters, en komen van pseudoniemen als hank1974. Ik krijg ze vooral als ik iets over dieren zeg. Vier zijn de Traktaten Over Waarom Eva Meijer Ongelijk Heeft, soms van meer dan drieduizend woorden. Ze zijn niet gebaseerd op een boek, maar op een close reading van een uitspraak in een interview of iets wat iemand over me schreef. De schrijvers hiervan zijn gepensioneerd en nooit thuis in mijn vakgebied.
Er zijn variaties, stalkers laat ik bijvoorbeeld even buiten beschouwing, maar u krijgt een idee. Ik heb er geen last van, ik doe dit niet voor mezelf, en het mooie van mails is dat je ze heel makkelijk kunt weggooien. Het is een beetje alsof er weer iemand in het portiek heeft gepist. Uit de berichten spreekt onvermogen om het leven zinvol in te vullen. Maar het haten is ook een maatschappelijk probleem, waar de antipolarisatiecampagne van Sire zich op richt en waar Bas Heijne zaterdag over schreef. Daarin telt niet alleen de inhoud, ook de vorm van het debat en de technieken (internet) die worden gebruikt. Sigrid Kaag roept terecht op tot uitspreken tegen extreem-rechts, maar hoe je dat doet, maakt uit.
Mijn mailers reageren, ze antwoorden niet. Reageren is een directe uiting, terwijl je je bij een antwoord rekenschap geeft van de ander. Antwoorden vraagt om luisteren, jezelf verplaatsen in iemand, verantwoordelijkheid nemen voor uitspraken, gerichtheid op het algemeen belang. Het publieke debat raakt vervuild en verstopt door het gereageer – het gaat ten koste van waar we het echt over moeten hebben. Antwoorden kun je leren, op scholen, online, in de politiek, dat is juist van belang om het met elkaar oneens te kunnen zijn. We moeten dan wel voorbij het oud-Hollandse ‘ik weet er niks van, eigenlijk interesseert het me niet, maar ik heb er wel een mening over’. En het patriarchaat, want daar komt het reageergedrag grotendeels uit voort. Dus daar ligt nog wat werk.
Weerstand tegen wie zich uitspreekt tegen de status quo is van alle tijden. In een late lezingenreeks bespreekt filosoof Michel Foucault het oud-Griekse begrip ‘parrèsia’. Parrèsia betekent letterlijk alles zeggen, en Foucault gebruikt het om de praktijk van het spreken van de waarheid tegen de macht in te analyseren. De eerlijkheid van de parrèsiast levert gevaar op omdat het spreken iets zichtbaar maakt wat volgens de macht verborgen zou moeten blijven. Denk aan Sinéad O’Connor die de foto van de paus verscheurde en werd verketterd (zie Nothing Compares, Kathryn Fergusons documentaire). We hebben waarheidssprekers nodig, want er zal altijd nieuw onzichtbaar geweld zijn. Weerstand hoort bij het debat. Maar we kunnen beter leren antwoorden.