De krant heeft de mogelijkheid tot reageren uitgezet, las ik vorige week. Wat heerlijk, dacht ik. Kon ik dat ook maar. Ik krijg los van de normale berichten, van vrienden, collega’s, uitgevers, lezers, journalisten, organisatoren, grofweg vier soorten mails.
De eerste categorie bestaat uit informele verzoeken. Mensen willen koffiedrinken om hun dansvoorstelling over depressie of documentaire over diergebruik te bespreken, of gewoon überhaupt, scholieren sturen lijsten met twintig vragen over mijn roman Zee Nu voor hun werkstuk, en journalisten die liever geen heel boek lezen willen brainstormen over een onderwerp waar ze misschien iets mee gaan doen. Levensverhalen vallen hier ook onder, en vragen om informatie.
De mails uit categorie twee tot en met vier komen van mannen. Twee zijn de erotische verzoeken, variërend van afbeeldingen van geslachtsdelen tot erotische poëzie. Drie zijn de mails over dat ik vermoord of verkracht moet worden of zelfmoord moet plegen. Deze worden gekenmerkt door spelfouten en een onregelmatig gebruik van hoofdletters, en komen van pseudoniemen als hank1974. Ik krijg ze vooral als ik iets over dieren zeg. Vier zijn de Traktaten Over Waarom Eva Meijer Ongelijk Heeft, soms van meer dan drieduizend woorden. Ze zijn niet gebaseerd op een boek, maar op een close reading van een uitspraak in een interview of iets wat iemand over me schreef. De schrijvers hiervan zijn gepensioneerd en nooit thuis in mijn vakgebied.
Er zijn variaties, stalkers laat ik bijvoorbeeld even buiten beschouwing, maar u krijgt een idee. Ik heb er geen last van, ik doe dit niet voor mezelf, en het mooie van mails is dat je ze heel makkelijk kunt weggooien. Het is een beetje alsof er weer iemand in het portiek heeft gepist. Uit de berichten spreekt onvermogen om het leven zinvol in te vullen. Maar het haten is ook een maatschappelijk probleem, waar de antipolarisatiecampagne van Sire zich op richt en waar Bas Heijne zaterdag over schreef. Daarin telt niet alleen de inhoud, ook de vorm van het debat en de technieken (internet) die worden gebruikt. Sigrid Kaag roept terecht op tot uitspreken tegen extreem-rechts, maar hoe je dat doet, maakt uit.
Mijn mailers reageren, ze antwoorden niet. Reageren is een directe uiting, terwijl je je bij een antwoord rekenschap geeft van de ander. Antwoorden vraagt om luisteren, jezelf verplaatsen in iemand, verantwoordelijkheid nemen voor uitspraken, gerichtheid op het algemeen belang. Het publieke debat raakt vervuild en verstopt door het gereageer – het gaat ten koste van waar we het echt over moeten hebben. Antwoorden kun je leren, op scholen, online, in de politiek, dat is juist van belang om het met elkaar oneens te kunnen zijn. We moeten dan wel voorbij het oud-Hollandse ‘ik weet er niks van, eigenlijk interesseert het me niet, maar ik heb er wel een mening over’. En het patriarchaat, want daar komt het reageergedrag grotendeels uit voort. Dus daar ligt nog wat werk.
Weerstand tegen wie zich uitspreekt tegen de status quo is van alle tijden. In een late lezingenreeks bespreekt filosoof Michel Foucault het oud-Griekse begrip ‘parrèsia’. Parrèsia betekent letterlijk alles zeggen, en Foucault gebruikt het om de praktijk van het spreken van de waarheid tegen de macht in te analyseren. De eerlijkheid van de parrèsiast levert gevaar op omdat het spreken iets zichtbaar maakt wat volgens de macht verborgen zou moeten blijven. Denk aan Sinéad O’Connor die de foto van de paus verscheurde en werd verketterd (zie Nothing Compares, Kathryn Fergusons documentaire). We hebben waarheidssprekers nodig, want er zal altijd nieuw onzichtbaar geweld zijn. Weerstand hoort bij het debat. Maar we kunnen beter leren antwoorden.
Eva Meijer is schrijver en filosoof. Ze schrijft om de week een column.
Het was een fraaie primeur, die NRC bracht op 29 augustus: Megaplan: in Zaandam komt een van de grootste musea ter wereld. Inderdaad, in Zaandam. De ondernemers Serge Hannecart en Ernest Mourmans vertelden hoe ze de voormalige fabriekshallen van het Hembrugterrein transformeren tot een museum, ZAMU, met 35 duizend vierkante meter expositieruimte. Dat is drie maal zo veel als het Rijksmuseum, lichtte NRC toe. Diezelfde dag verscheen op de site van Het Parool een portretterend interview met Rubiah Balsem, aangeduid als ‘kwartiermaker’ en aankomend directeur van ZAMU, waarin ze uitgebreid vertelde over het project.
Het leek een gecoördineerde publiciteitsactie, die Hans den Hartog Jager twee weken later aanzette tot een polemische aflevering van zijn rubriek Wereldkunst in het Cultureel Supplement. Zijn stelling: zulke omvangrijke, op grote namen gerichte initiatieven (‘poenmusea’) zuigen geld en energie op die beter kan worden besteed aan kleinschalige projecten. Hij verwees in zijn betoog naar de verhalen in NRC en Het Parool. Hannecart en Mourmans toonden zich – niet verwonderlijk – onaangenaam verrast. Zij verwijten Den Hartog Jager dat hij geen contact met hen heeft opgenomen (iets wat bij een opiniërende rubriek als deze niet hoeft).
Ze stuurden ook een lijst onjuistheden, waarin veel draaide om de achtergrond van de initiatiefnemers. Den Hartog Jager beschreef hen als mannen met voornamelijk zakelijke interesse, terwijl zij wezen op hun langdurige bemoeienis met kunst. Ook stelde hij, na raadpleging van de website, dat een Zwitserse galerie van Mourmans sinds 2016 inactief leek te zijn, terwijl die laatste staande houdt dat er nog steeds geregeld wordt geëxposeerd.
Den Hartog Jager schreef dat nu in Zaandam tentoongestelde werken van John Chamberlain uit die Zwitserse galerie afkomstig waren; volgens Mourmans gaat het slechts om enkele werken en zal ZAMU juist niet eerder geëxposeerde kunst tonen. Tegenover de bewering dat er bij de tot nu toe vrijgegeven namen van kunstenaars ‘nul vrouwen en nul mensen van kleur’ zitten, staat volgens Mourmans, die zegt veel met jonge kunstenaars te werken, dat er meer dan tien andere namen volgen.
Ook vinden zij dat ten onrechte de indruk wordt gewekt dat zij zelf hun project vergelijken met het Rijksmuseum terwijl dat een rekenvoorbeeld van de NRC-verslaggever was. Overigens schrijft Den Hartog Jager de constatering over het Rijksmuseum toe aan ‘deze krant’ – aan NRC dus. Wel is wat hij als citaat noemt („groter dan het Rijksmuseum”) in werkelijkheid een parafrase. Bij de hierboven genoemde punten gaat het wat mij betreft niet om feitelijke onjuistheden, maar om zaken waarvan het polemisch licht dat de auteur erop laat schijnen zo nadrukkelijk kleurt, dat het goed is als de aangevallenen er (nadien) op reageren.
Het opmerkelijkste kritiekpunt betreft passages waarin Den Hartog Jager verwijst naar het interview met Rubiah Balsem om de grootspraak van ZAMU te illustreren. Zij vergelijkt het project met musea van naam („We zetten een MoMa in de achtertuin”) en stelt dat het aantrekken van een diverse kunstenaarsgroep voor haar essentieel is. Den Hartog Jager zet dat laatste af tegen de witte mannelijke kunstenaars die in NRC werden genoemd en vraagt zich af of eigenaars en directie wel op één lijn zitten.
Bepaald niet, bleek uit de reactie van de initiatiefnemers: „Balsem heeft slechts korte tijd één dag in de week voor ZAMU contacten met de gemeente onderhouden. Directeur is ze nooit geweest en zal ze ook nimmer worden.”
Huh? Een (aanstaand) directeur in de krant die toch geen directeur is? Mourmans en Hannecart werden door de inhoud van het verhaal in Het Parool verrast, zeggen ze. „Balsem was geen woordvoerder van het project, dat wij nooit met musea als het MoMa zouden vergelijken”, zegt Mourmans. De samenwerking met Balsem is stopgezet, zegt hij. Zij zegt desgevraagd dat is vastgelegd dat ze als kwartiermaker (voor maximaal drie dagen per week) wel degelijk een uitgebreide inhoudelijke rol heeft. Ook is er volgens haar een toezegging gedaan over een toekomstig directeurschap. Over een einde van de samenwerking: „De opdracht bestaat nog. We zijn in gesprek.”
Den Hartog Jager wist niets van de onenigheid. „Anders had ik mij uiteraard niet op die uitspraken gebaseerd.” Het is dan ook wonderlijk: een lang interview met een ‘kwartiermaker’ waarin deze het woord voert over een groot project, kennelijk zonder overleg met haar opdrachtgevers. Overigens blijft Den Hartog Jager achter zijn betoog staan.
Het voor NRC pijnlijke element is dat men op de hoogte had kunnen zijn van de verdeeldheid. Na de publicatie van het artikel in Het Parool had Arjen Ribbens, de auteur van het NRC-artikel, de cultuurredactie laten weten dat het interview met Balsem barstte van de fouten en dat zij geen directeur was. Na ontvangst van het artikel van Den Hartog Jager is daar niet meer aan gedacht, zegt plaatsvervangend chef Cultuur Thomas van Huut.
Wat ook niet gebeurde, was het betoog van Den Hartog Jager voorleggen aan Ribbens, tot verbazing van die laatste. Hij kende de zaak immers goed en deze ‘Wereldkunst’ reageerde op een verhaal van hem. Zeker bij een stevig polemisch betoog zou ik de auteur van het oorspronkelijke artikel in het proces betrekken. „In dit geval hadden we het artikel inderdaad aan Ribbens moeten laten lezen”, erkent Van Huut. Een terechte conclusie. Ook wat helder lijkt (een interview in een grote krant) kan immers nog gecompliceerd blijken te liggen. Een extra check is in het belang van de auteur, het onderwerp én de lezer.
Fieke Opdam ging als 18-jarige in Noord-Brabant het klooster in; ze was de jongste non ooit in Nederland. Tien jaar leefde ze zonder vrije toegang tot internet en met geen weet van dingen als de opkomst van verschillende soorten pindakaas; toen ze voor de eerste keer in tien jaar weer in een supermarkt rondliep, werd ze misselijk van alle geuren. „In het klooster was er nooit echt een geur, behalve die van groene zeep”.
De laatste keer dat ze een habijt droeg was tijdens een try-out voor de voorstelling Non-Actief, waarmee Opdam (35) door Nederland toert. Ze gaat daarin terug naar haar kloostertijd en de periode dat ze de buitenwereld opnieuw leerde kennen. De regie is in handen van cabaretier en zangeres Karin Bloemen (64). „Karin was de eerste regisseur bij wie ik in de lelijkste vorm over mijn verleden kon praten”, zegt Opdam.
Haar haren zijn half opgestoken, met een dunne vlecht op haar achterhoofd, en ze draagt paarse glitteroogschaduw. Ze zitten naast elkaar in de repetitiestudio bij Bloemen thuis in Broek in Waterland. Haar make-up is bijna dezelfde als die van Bloemen, haar mentor. Opdam vindt het prettig dat zij bij het gesprek aanwezig is.
Van Bloemen heeft Opdam geleerd „nul schaamte en angst” te voelen over het feit dat ze in haar kindertijd seksueel werd misbruikt door een naaste, zegt ze. Ze heeft een turbulente tienertijd gehad en werd op haar vijftiende uit huis geplaatst. Deze traumatische ervaringen hebben er onbewust toe geleid dat ze voor het klooster koos. Volgens Opdam is het misbruik één detail uit het verleden om haar levenskeuzes te begrijpen, maar wat zij in de voorstelling wil belichten is waar ze nu staat.
Daklozenopvang
Opdam ging op haar achttiende het klooster in. Op haar 28ste werd ze weggestuurd door de moeder-overste. Ze stelde namelijk een heleboel vragen over van alles, zegt ze. In de achtertuin van het klooster werd een zwembad gebouwd. „Hoe kan dat als wij in armoede leven?”, vroeg Opdam. Als zuster mocht zij, bij hoge uitzondering, pedagogische wetenschappen studeren aan de Universiteit in Amsterdam. „Dit terwijl ik het contact met de buitenwereld minimaal moest houden.” Opdam was gehoorzaam en ging altijd rechtstreeks naar de universiteit en daarna direct terug naar het klooster. „Maar alsnog begon ik nieuwsgierig vragen te stellen over wat ik buiten de kloosterdeuren zag.” De vragen werden de overste te veel en op een gegeven moment was de maat vol. „Zonder overleg of uitleg stond ik ineens op straat.”
Ik wilde het podium op, mijn moeder zei dat ik niet mooi kon zingen
Het enige wat ze nog had was haar habijt en 250 euro die de overste haar had gegeven. „Wat wil ik nu echt?”, vroeg ze zich toen af. „Als kind wilde ik graag het podium op, maar mijn moeder vond mij te dikkig en zei dat ik niet mooi kon zingen. In het kloosterkoor zong ik te hard en daarom mocht ik niet meer meedoen.”
Het eerste wat Opdam na haar gedwongen uittreding deed was de Kleinkunstacademie in Amsterdam bellen, met de vraag of ze auditie mocht doen voor de acteursopleiding. Volgens Opdam voelde de receptioniste haar „enorme drive” en mocht ze bij hoge uitzondering vanwege haar „standvastigheid” auditie doen. Ze deed auditie in haar tuniek, het enige kledingstuk dat ze nog had, maar werd afgewezen. „De docenten vielen bijna van hun stoel toen ze hoorden dat ik net uit het klooster was gekomen.” Ze heeft nog lang met de gedachte geworsteld om zich bij een ander klooster aan te sluiten, maar dat heeft ze toch niet gedaan.
De enige plek waar ze terechtkon, was de daklozenopvang, zegt ze, daar verbleef ze af en toe in de eerste twee jaar na het klooster. Ook was ze au pair in een christelijk gezin, gaf voorlichting over seksueel misbruik aan vrouwen die slachtoffer waren van seksueel misbruik en ging ze op zangles.
„In het begin had ik in mijn repertoire alleen psalmen.” Ze sprak toen nog „oubollig” Nederlands, want in het klooster werd ouderwets en keurig Nederlands gesproken. „Mijn zangdocente raakte gefascineerd door mijn levensloop en bood toen aan om bij haar te komen wonen.” De docente stoomde haar klaar om auditie te doen; ze werd aangenomen en in 2020 studeerde ze af aan de Koningstheateracademie in Den Bosch. „Hierna werd mijn theatertour vanwege de pandemie gecanceld en koos ik ervoor om op zangles te gaan bij Karin.” Algauw ontstond hun samenwerking voor Non-Actief.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Fieke Opdam en haar mentor Karin Bloemen, met wie ze Non-Actief schreef.” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Fieke Opdam en haar mentor Karin Bloemen, met wie ze Non-Actief schreef.” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/09/26103625/data121992440-d745d0.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-8.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-6.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-7.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-8.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-9.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/tisIGTXn7c5HsJEyonapP5YTuso=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/09/26103625/data121992440-d745d0.jpg 1920w”>
Fieke Opdam en haar mentor Karin Bloemen, met wie ze Non-Actief schreef.
Foto’s Roger Cremers
Machtsmisbruik
„In het klooster werd ik niet geprikkeld door nieuwe dingen”, zegt Opdam. Ze had geen vrije tijd en geen vrije toegang tot het internet. Liedjes in haar hoofd neuriën deed ze ook niet. „Ik had niet eens een lievelingskleur.” Heel soms ging ze wandelen of de katholieke krant lezen. „We hebben wel een keertje geschaatst, omdat het Jeugdjournaal langskwam om opnamen te maken. Een dag van tevoren kregen alle nonnen schaatsen. We deden alsof we in onze vrije tijd op het ijs stonden, terwijl ik niet eens kon schaatsen.”
Ze vindt dat haar hele leven is bepaald door machtsmisbruik. In het klooster werd er zo min mogelijk geluid gemaakt en was Opdam de hele dag stil. Nu is dat lastig voor te stellen, omdat ze aan één stuk door praat. „Zelfs in mijn slaap ben ik niet meer te stoppen.” Opdam heeft naar eigen zeggen tien jaar lang in een wereld geleefd die totaal geen ruimte gaf voor ontwikkeling. In het klooster had alles een betekenis. „Is je jurk gekreukeld? Dan hou je niet genoeg van God. Ben je te laat gekomen voor het bidden? Dan hou je niet van bidden.” Volgens de nonnen kon zij het normale leven niet aan. „Nu kan ik ze het tegendeel bewijzen.”
Ze vindt het schandalig dat ze zomaar op straat is gezet, maar toch is ze het klooster ook heel dankbaar. „Mij wegsturen was het beste wat ze ooit voor me hadden kunnen doen. Ik hou nog steeds van de zusters, omdat het ook maar mensen zijn en ik heel veel van ze heb geleerd.” Karin Bloemen mengt zich in het gesprek en zegt dat geluk Opdams grootste wapen is tegen de mensen die haar pijn hebben gedaan.
Voor de zusters is ze nu een bui tenbeentje en een persoon die zondig leeft. „Ik vermoed dat ze voor me aan het bidden zijn.” Ze heeft het hun nooit kwalijk genomen dat ze niet meer naar haar omkeken, omdat de zusters volgens haar niet de vrijheid hebben om te mogen kiezen van wie ze houden. Opdam is niet meer religieus, maar gelooft wel dat er een god bestaat, alleen niet op de manier waarop de katholieke kerk God ziet.
Leedvermaak
Is ze van plan de kloosterzusters uit te nodigen voor de show? „Nee, de katholieke wereld is daar niet op gemaakt. Die willen niet geconfronteerd worden en ze zullen het ook niet grappig vinden.” Zo komt Opdam in het begin van de voorstelling het podium op in haar originele habijt – dat mocht ze eigenlijk niet houden.
In de jaren in het klooster had ze best veel ontwikkelingen gemist. „Het is alsof je iemand uit de jaren zeventig in de jaren twintig hebt gezet”, grapt Bloemen over de voorstelling. Volgens Bloemen schaamde het publiek zich bijna tijdens de try-outs, omdat het te hard moest lachen om de pijnlijke en waargebeurde scènes. „Door de grappen begrijpt het publiek wat Fieke al heeft verwerkt.” Ook merkt Bloemen dat het publiek soms geshockeerd reageert op gebeurtenissen en dat Opdam het dan moet herhalen zodat het tot ze doordringt.
Het gangbare beeld van nonnen is dat van ingetogen vrouwen zijn die alleen met God bezig zijn en er alles aan doen geen zonde te begaan. Opdam vertelt dat ze straf kreeg toen ze bij een tehuisbezoek eens de vogeltjesdans deed met bejaarden, en dat sommige nonnen stiekem seks met elkaar hebben. „Ik heb ook kloosterseks gehad. Dat was wel een doodzonde. Na de seks gingen we in de biechtstoel zitten en werden we vergeven.”
Terug in de buitenwereld ontwikkelde ze langzaam haar eigen identiteit. „In kledingwinkels vond ik alles mooi, omdat ik nog niet wist wat ik mooi vond.” Een moment dat terugkomt in de voorstelling zijn haar oneindige outfit-wisselingen. „In de auto had ik altijd verschillende outfits mee, omdat ik op straat bij ieder ander persoon een nieuwe stijl zag en die meteen wilde uitproberen. In bijvoorbeeld het tankstation kleedde ik mij dan snel om, omdat ik niet wist wie ik was.”
Ze schrijft ook een boek over de zoektocht naar zichzelf in en na het klooster. De filmrechten zijn verkocht. „Ik ben blij dat ik nu beha’s en gekleurde onderbroeken mag dragen en dat ik zie dat ik borsten heb”, zegt ze terwijl ze een kijkje neemt in haar decolleté. „Maar mijn habijt heb ik nog steeds lief, want als meisje wilde ik niets liever dragen.”
Willem Luyckx was een van de laatste starters. Bijna veertigduizend lopers waren hem al voorgegaan, toen hij zondag rond kwart over drie begon aan zijn Dam tot Damloop. Uitzonderlijk warm vond hij het niet. De zon brak af en toe door, 22 graden. Maar misschien komt dat ook doordat hij tot een jaar geleden in Israël woonde, en daar liep in temperaturen van meer dan 30 graden.
Meteen nadat Luyckx’ startgroep was vertrokken, besloot de organisatie het hardloopevenement tussen Amsterdam en Zaandam stil te leggen, omdat hulpdiensten het aantal oververhitte lopers niet meer aankonden. De twee groepen na die van Luyckx, samen zo’n 5.000 lopers, mochten niet meer starten.
„Er worden toch ook marathons gelopen in 30 graden”, zegt Luyckx. Het kan volgens hem niet anders dan dat veel lopers slecht voorbereid waren op hun 16 kilometer naar Zaandam: te weinig getraind, te hard van start gegaan of te weinig gedronken.
Dat gevoel overheerste zondag aanvankelijk ook bij Martijn van Rees (34). Hij zat in de groep na Luyckx, en hoorde op weg naar het startvak over de afgelasting. Bijna tien maanden had hij getraind om met zijn twee zussen de Damloop te kunnen rennen. In de schaduw hadden ze zitten wachten voor de start. Het was bijna fris geweest. „In eerste instantie dacht ik: wat een onzin, waar slaat dit op?”, zegt Van Rees. „Maar later sprak mijn zusje iemand die wel had gelopen en langs de route allemaal mensen had zien liggen die onwel waren geworden. Dan snap je zo’n besluit wel.”
In 2019 werd de Damloop ook al gestaakt vanwege de hitte. Is het toeval dat zoiets twee keer gebeurt bij het grootste hardloopevenement van Nederland? Valt de organisatie iets te verwijten? Of heeft ze juist goed gehandeld?
Koelbaden en ijshanddoeken
Drie dagen voor de start hadden ze een extra overleg, organisator Le Champion, de gemeente en hulporganisaties. Het leek warm te worden, boven de twintig graden. Reden om bijzondere maatregelen te nemen: deelnemers extra informeren over lopen in de hitte, meer waterposten, de tijd tussen startgroepen oprekken, zodat minder lopers tegelijk op het parcours zijn. „Toen is unaniem besloten dat we niet hoefden af te gelasten”, zegt René Wit, directielid van Le Champion.
Er was volop zorg: 260 hulpverleners ter plaatse, 29 zorgposten. Er stonden vier koelbaden, ijshanddoeken, elf ambulances om onwel geworden lopers naar het ziekenhuis te brengen. In de ochtend waren er nog weinig problemen, zeggen vroege starters. Maar in de loop van de middag merkten hulpdiensten dat het aantal lopers met klachten snel steeg. Alle ambulances waren bezet, de meeste bedden in de twee regionale ziekenhuizen vol.
Voor zulke situaties zijn duidelijke afspraken gemaakt, zegt een woordvoerder van de GHOR Zaanstreek-Waterland, de organisatie die gezondheidsdiensten rond de Damloop coördineert. „De regel is: niet de zorg schaalt op, maar het evenement schaalt af. De reguliere zorg mag niet in het geding komen. Wij kunnen het niet verantwoorden als iemand elders 112 belt en we niet kunnen komen.”
Die afspraken waren aangescherpt na 2019, toen zorgdiensten op vrijwel elk front tegen hun grenzen aanliepen. Meer dan vijftig lopers hadden toen dusdanig ernstige hitteklachten dat ze naar het ziekenhuis moesten: een hitteberoerte, heet dat. „Dat wordt vaak onderschat”, zegt de GHOR-woordvoerder. „Als je mensen dan niet meteen helpt, kan dat permanente schade opleveren.”
Op de thermometer was het dit jaar weliswaar minder warm dan vijf jaar terug (23 graden vs. 26 graden) maar dat is niet het enige dat telt. Hulpdiensten kijken vooral naar de wet bulb globe temperature (WBGT), waarin onder meer ook de luchtvochtigheid, het stralingsniveau van de zon, de wind en de warmte van de omgeving (de route van de Dam tot Damloop is vrijwel onbeschut en volledig bestraat) worden meegenomen. „Dat laat zien hoeveel hitte een loper aan zijn omgeving kwijt kan”, aldus de woordvoerder. En de WBGT was dit jaar volgens haar zelfs iets hoger dan in 2019.
Op basis van die graadmeter, die elke tien minuten wordt herberekend, kunnen hulporganisaties voorzien welk deel van de lopers in problemen gaat komen. Dat aantal, gekoppeld met opstopping bij de ambulances, was reden om even na drieën de Damloop te staken.
Zwabberen, wartaal
Het lichaam wil zijn kerntemperatuur op 37 graden houden, dan functioneert alles optimaal. Wie zich inspant, wordt warmer. Het lichaam stuwt het warme bloed dichter naar de huid, om de hitte af te voeren. Je wordt rood, je transpireert. Hittestress ontstaat wanneer het lichaam er niet langer in slaagt om de warmte af te voeren, zegt Maria Hopman, hoogleraar integratieve fysiologie aan het Radboudumc te Nijmegen. En dat kan leiden tot een hitteberoerte: „Als mensen een lichaamstemperatuur boven de 40 graden hebben, beginnen te zwabberen, slecht zien, wartaal uitslaan of niet meer aanspreekbaar zijn.”
Het enige dat helpt, zegt Hopman, is zo snel mogelijk afkoelen. „Nog niet zo heel lang geleden werd oververhitting bij jonge duurlopers die stierven afgedaan als een hartstilstand – en dus werd de verkeerde aanpak gekozen bij mensen die oververhit waren. Ze werden in een ambulance naar het ziekenhuis gebracht.”
De Dam tot Damloop heeft sinds enkele jaren op verschillende plekken in het parcours en aan de finish koelbaden. Organisator Le Champion doet het heel goed, zegt Hopman. „Moet ook wel, want er zijn heel pijnlijke dingen in hun geschiedenis gebeurd.” Driemaal, in 2009, 2014 en 2016, overleed een deelnemer. „Ik ben ervan overtuigd dat mensen zondag het leven is gered doordat ze in een koelbad zijn gezet”, zegt organisator René Wit.
Hopman deed temperatuurmetingen bij deelnemers aan de Zevenheuvelenloop bij Nijmegen. Steevast zo’n 15 procent zit boven de 40 graden bij de finish. ‘Steevast’ kan zelfs betekenen dat het telkens dezelfde mensen zijn die zo heet worden. Hopman mat twee jaren achtereen de lichaamstemperaturen. Het waren nagenoeg dezelfde deelnemers die een temperatuur van meer dan 40 graden bereikten.
Een risicoprofiel maken voor duurlopers, kunnen voorspellen wie last gaat krijgen van oververhitting, „dat is de toekomstdroom”, zegt internist Jelmer Alsma, sinds acht jaar lid van het medisch comité dat de Rotterdam Marathon begeleidt. De enige risicogroep die hij kan aanwijzen, evenals Maria Hopman, is die van jongere lopers. „Boven de 40 jaar oud krijgen deelnemers eerder een verzwikte enkel of een hartstilstand. Tussen de 20 en de 35 zie je vaker oververhitting.”
Ze zijn voorzichtig in het opperen van oorzaken. Misschien zijn jongeren iets nonchalanter, neigen ze tot overschatting. Ook doordat ze fysiek sterk zijn. Zo sterk dat ze bijna ongetraind zo’n duurloop tot een goed einde kunnen brengen. Misschien zijn ze geneigd minder te luisteren naar de signalen van hun lichaam, kan een kwestie van levenservaring zijn.
Als Alsma één voorspellend signaal moet noemen, dan zijn het lopers die stickers met tussentijden op hun arm hebben geplakt. Die per se een snelle tijd willen lopen. „Als je de oververhitte lopers later ondervraagt, blijkt dat ze altijd ergens harder zijn gegaan dan goed voor ze was.”
Bij degenen die met een kerntemperatuur van meer dan 40 graden over de finish komen, zag Hopman dat de meesten het prima aankunnen, maar een enkeling niet. Het kan, kortom, iedereen overkomen. „Bij sommige mensen is ogenschijnlijk niks aan de hand. Die verschijnen goed getraind en goed voorbereid aan de start. En dan nóg kan een kilometer voor de finish ineens de lamp uitgaan.” Een woordvoerder van het Zaans Medisch Centrum zag onder de daar binnengebrachte deelnemers goed getrainde marathonlopers.
Dit is precies wat organisator Le Champion wilde communiceren toen hij de donderdag vóór de Damloop nog een laatste nieuwsbrief naar de inschrijvers stuurde. Bij alle aanbevelingen van ‘rustig aan’, ‘veel water drinken’, zat ook een interview met een vrouw die al dertien marathons had gelopen, maar bij wie toch „het licht uitging”. Naar eigen zeggen had ze onvoldoende aandacht gehad voor signalen dat het niet goed ging. „Wees daarom alert als je lijf je iets wil zeggen.”
Derde zondag in september
„Ik ben hartstikke tevreden over het verloop van dit weekend”, zegt organisator Wit. „We hebben geen ernstige ongelukken gehad. Onze protocollen hebben goed gewerkt.”
Hij kan zich de frustratie van lopers die niet mochten starten goed voorstellen. Maar uiteindelijk is het besluit om te staken ook in hún belang genomen. In de afgelopen editie ziet Wit dan ook vooral bewijs dat de maatregelen die na 2019 zijn aangescherpt, goed werken.
Ook de GHOR, de coördinator van de medische diensten, vindt dat goed is gehandeld. Afgelopen editie hielpen de aanwezige medici ruim twee keer zoveel mensen met bedreigende hitteklachten als vijf jaar geleden. Toen waren het er vijftig, nu meer dan honderdtwintig. Maar door de aanwezigheid van koelmogelijkheden, werden veel van hen nu ter plekke geholpen, waardoor de zorg het langer aankon. De editie van 2019 werd eerder op de dag stilgelegd.
Tegelijkertijd was de zorg óók onvoldoende om een startveld van 45.000 lopers aan te kunnen, bij een temperatuur van net boven de 20 graden. Is het grootste hardloopevenement van Nederland té groot geworden?
Volgens organisator René Wit is de Damloop „nog goed beheersbaar”. Met het huidige aantal deelnemers zit het evenement aan zijn logistieke grenzen, zegt hij, maar het is verantwoord. De gemeente Zaandam laat weten dat na elke editie een evaluatie plaatsvindt met hulpdiensten en Le Champion. „Op die conclusies gaan we nu niet vooruitlopen.”
Nu de planeet opwarmt is het aannemelijk dat het eind september vaker zo heet zal zijn. Een oplossing is vroeger op de dag te beginnen, oppert de GHOR-woordvoerder. Ook zou de organisatie het evenement kunnen verschuiven naar later in het jaar. René Wit wil er voorlopig niet aan. „De Dam tot Damloop van 2025 start gewoon op de derde zondag van september.”