N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Er is veel kritiek op computermodellen die de risico’s van klimaatverandering proberen in te schatten. Maar hoe omstreden ook, dit soort Integrated Assessment Models kunnen wel degelijk nuttig zijn.
Daar stond het, pontificaal op de voorpagina van NRC, op een maandagochtend in maart vorig jaar: ‘De kritiek op de klimaatmodellen groeit.’ De kop online ging zelfs nog een stapje verder: ‘Zijn klimaatmodellen te optimistisch? ‘Het zijn waanzinnige, futuristische aannames’.’ Oei, kon dat niet al te gemakkelijk gelezen worden als fundamentele kritiek op de klimaatwetenschap zelf? Veel klimaatsceptici beweren al jaren dat de modellen niet deugen en proberen zo de klimaatwetenschap als geheel in diskrediet te brengen.
Dat was niet wat collega Marcel aan de Brugh en ik voor ogen hadden toen we een artikel schreven over computermodellen waarmee toekomstscenario’s voor klimaatbeleid op waarde worden geschat. Aanleiding voor het verhaal was een rapport van het IPCC, het wetenschappelijk klimaatpanel van de Verenigde Naties, waarin dit soort modellen een prominente rol spelen. Het ging niet over klimaatmodellen die de fysische werkelijkheid van klimaatverandering beschrijven en die in de loop der jaren alleen maar robuuster zijn geworden. Nee, het artikel ging over zogeheten Integrated Assessment Models, ook wel IAMs. Maar een artikel over ‘geïntegreerde klimaatbeleidsmodellen’? Dat nodigt niet echt uit tot lezen.
Wat zijn IAMs? Volgens het Integrated Assessment Modeling Consortium (IAMC) van wetenschappelijke instituten die samenwerken om deze modellen te finetunen, zijn het „vereenvoudigde weergaven van complexe fysieke en sociale systemen, gericht op de interactie tussen economie, samenleving en milieu”. Anders gezegd: het zijn computermodellen die beschrijven hoe klimaatbeleid maatschappelijk uitpakt en hoeveel opwarming met dat beleid wordt voorkomen.
IAMs zitten vol onzekerheden, al zijn die vaak niet het resultaat van de modellen zelf, maar van wat er aan gegevens wordt ingestopt. Ze gaan niet over natuurwetten en hoe die het weer beïnvloeden, maar over maatschappelijke keuzes, sociale veranderingen en ethische kwesties. En die zijn veranderlijk. Stop er andere keuzes in, en er komen andere resultaten uit.
Voor Lisette van Beek, die vorige maand promoveerde aan de Universiteit Utrecht op een onderzoek naar deze Integrated Assessment Models, was dat een reden om eens goed te kijken naar wat er zoal in de modellen wordt gestopt. Hoe worden ze in de praktijk gebruikt? Wat leveren ze op en wat zijn de beperkingen? Hebben ze niet te veel invloed op het beleid?
„De modellen bedenken niet zelf hoe de toekomst eruit moet zien”, legt Van Beek uit. „Ze maken gewoon een rekensom op basis van de informatie die erin wordt gestopt.” Maar zo worden ze volgens haar nu vaak niet gebruikt. De uitkomsten veranderen van mogelijkheden in waarheden, het model wordt een glazen bol om de toekomst te voorspellen.
‘Politiek kalibreren’
Dat ligt aan beleidsmakers, die het wel gemakkelijk vinden om zich te verschuilen achter uitkomsten van computermodellen, maar ook aan de wetenschappers die met deze modellen werken, vindt Van Beek. „Wetenschappers en beleidsmakers zijn te dicht naar elkaar toe gekropen”, zegt ze. „Natuurlijk wil je dat beleid gebaseerd wordt op wetenschappelijke kennis. Maar vaak zie je dat wetenschappers bij het maken van scenario’s al anticiperen op de gevolgen voor het beleid. Politiek kalibreren noem ik dat: vooraf afwegen wat politici liever niet willen horen en dat dan ook maar niet verkennen. Maar je zou net zo goed een heel radicaal toekomstscenario kunnen onderzoeken, een wereld kunnen schetsen die er echt anders uitziet dan nu het geval is. Het model berekent dan de consequenties voor het klimaat.”
Volgens Mariësse van Sluisveld van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gebruiken IAMs historische data en „wetmatigheden die in een grijs verleden al zijn vastgesteld door andere wetenschappers. Onder de motorkap extrapoleren de modellen dan vooral de kennis van vandaag”, schrijft ze in een e-mail. Ze baseren zich op wat bekend terrein is.
En de kennis van een westers georiënteerde groep modelleurs, vindt Kevin Anderson. Hij is hoogleraar energie en klimaatverandering aan de Universiteit van Manchester en schreef vorig jaar een kritisch opiniestuk over de IAMs op de wetenschapswebsite The Conversation. Volgens Anderson wordt het IPCC gedomineerd door „modelbouwers die enorme computermodellen gebruiken om te simuleren wat er met emissies kan gebeuren onder verschillende aannames, die vooral gerelateerd zijn aan prijs en technologie”. Deze wetenschappers hebben „de noodzakelijke schaal van emissiereducties ondermijnd”, omdat ze bijna allemaal afkomstig zijn uit rijke landen met een hoge uitstoot. Dat is voor hen de norm.
Volgens Anderson, die pessimistisch is over het beperken van de mondiale opwarming tot twee graden, wordt in de modellen vooral gestuurd op prijsefficiëntie en technologieën die vaak nog maar net het laboratorium zijn ontgroeid. De vraag wordt dan bijvoorbeeld: hoeveel CO2 moet er worden opgeslagen in ondergrondse gasvelden om de klimaatdoelen te halen, waarbij de complexe sociale en politieke realiteit wordt genegeerd. Voor echte verandering, stelt Anderson, is meer nodig dan speculatieve technologieën. Die vereist een grootschalige verandering van de gehele samenleving.
Ook Van Beek vindt dat de nadruk wel erg ligt op technologie en kosten, al is ze milder en minder fatalistisch. De opwarming beperken tot 1,5 graden gaat misschien niet meer lukken, denkt ze, maar ‘well below two degrees’ – ruim onder de twee graden – is zeker haalbaar. „Snelle sociale en culturele veranderingen zijn mogelijk. Daarom vind ik het zo jammer dat IAMs zo optimistisch zijn over technologie in het algemeen, en juist pessimistisch over maatschappelijke verandering.”
IAMs zouden ook antwoord kunnen geven op veel radicalere scenario’s, vindt Van Beek. Wat betekent het voor biodiversiteit en landgebruik als je rechten geeft aan de natuur? Wanneer hebben we als rijke samenleving genoeg? Is economische groei altijd nodig? Wat is een rechtvaardige verdeling van welvaart? Deze vragen doorrekenen kan nieuwe maatschappelijke inzichten opleveren.
Volgens Van Sluisveld van het PBL gebeurt dat al wel op kleine schaal. „Er zijn IAMs die berekeningen gedetailleerder op inkomensniveaus uitsplitsen, of culturele parameters meenemen”, schrijft ze. Ook over degrowth, een manier om naar een samenleving te kijken waarin economische groei niet langer als noodzakelijk wordt gezien, wordt nu nagedacht.
Van Sluisveld was vorig jaar bij een conferentie over degrowth in Brussel. „We weten wat we niet meer willen, nu nog wat we dan wel willen, hoe we dat kunnen uitvoeren en hoe we dat gaan bijhouden.” Daarbij kunnen IAMs helpen, denkt ze. „Ze dwingen ons om te versimpelen en op systemisch niveau na te denken.”