Seks. Het was de brandstof waar de Britse societyster Margaret Campbell, hertogin van Argyll halverwege de 20e eeuw op teerde. Behalve in de tabloids belandde haar seksleven ook in een opera. Met Powder Her Face uit 1995 katapulteerde de toen 24-jarige componist Thomas Adès zichzelf op het wereldtoneel. Zijn beruchte ‘pijp-aria’, waarin zingen overgaat in keelgeluiden, werd als even shockerend ervaren als de erotische badkuipscène uit de film Saltburn, die nu viraal gaat. Bij de Nederlandse première van Powder Her Face door de Reisopera moest het écht ongemakkelijke moment na de aria echter nog komen.
In Powder Her Face blikt Margaret, de ‘Dirty Duchess’, terug op haar glamoureuze leven. Dat leven kwam in 1963 tot stilstand door haar geruchtmakende scheiding, waarbij gelekte polaroidfoto’s van de hertogin met verschillende mannen haar neerzetten als seksverslaafde. Bejaard en berooid slijt ze haar dagen in een hotel, waar ze weg wordt gestuurd. Het geld is namelijk op en voor een betaling in natura is de manager niet meer te verleiden.
Voor zo’n miserabel verhaal heeft Powder Her Face behoorlijk veel humor. Het libretto van Philip Hensher zit vol dubbelzinnigheden („Bring me meat”, zingt een opgewonden hertogin), op het toneel zien we slapstickgrappen, en als ze hertogin na een orgasme in bad haar hoofd triomfantelijk boven de badkuip uit steekt, werkt haar joligheid aanstekelijk.
De ‘pijp-aria’ vindt plaats op de eye-catcher van het decor, een poederdoosachtig bed in de vorm van een Sint-Jakobsschelp. Anders dan bij Botticelli’s De geboorte van Venus staat de schelp hier juist voor schoonheid die eindig is. Het bed, dat als een constant vingertje naar de erotiek wijst, heeft dan ook meer weg van de gigantische schelpen waaruit burleskedanseres Dita Von Teese zichzelf tevoorschijn tovert.
Genotzieke tango
Jaartallen op een groot videoscherm loodsen je ondertussen langs Margarets flashbacks. Je raakt zo weliswaar de draad niet kwijt, maar het videobeeld spiegelt ook wat er op het podium gebeurt. De beeldtaal komt er na een paar keer wel erg dik bovenop te liggen: een uurwerk dat de tijd terugdraait, een ontluikende bloemknop bij de hertogin in de bloei van haar leven of gebarsten glas boven een foto terwijl de hertog zich aandient, zijn weinig verrassend.
Adès’ partituur flitst ondertussen zonder een potpourri te worden heen en weer tussen genotzieke tango, sappige musical, ontspoorde walsmuziek, en invloeden van Weill en Stravinsky. Zijn muziek staat bol van de sensuele glijers, maar net zo effectief zijn de doodstille tussenpozen. Als de muziek wegvalt en de hertogin steunend in haar rolstoel kruipt of snikt over haar vergane glorie, voel je je haast nog meer een voyeur dan bij haar vleselijke scènes.
Dubbele moraal
Otto Tausk leidde het 15-koppige Phion strak, resulterend in geslaagde een-tweetjes met de vier zangers en drie dansers op het toneel. Sopraan Laura Bohn portretteerde de hertogin als een fascinerend figuur die nu eens medelijden, dan weer weerzin of juist lol opriep. De drie andere zangers, die doorlopend verschillende rollen op zich namen, van minnares en hotelbediende tot priester en rechter, waren even indrukwekkend. Tenor Daniel Arnaldos zong zijn jazz song smeuïg, sopraan Alison Scherzer tapte uit een bodemloos vaatje coloraturen, en bas-bariton John Savournin was als misogyne rechter overtuigend buiten zinnen.
Hoewel seks deze opera in gang zet, is het vooral het blootleggen van de dubbele moraal: Savournin ligt als hertog met zijn eigen minnares in bed en veroordeelt de hertogin voor haar daden. Regisseur Paul Carr zet hem op dat moment letterlijk in zijn blote kont. En dan plots staat het publiek zelf in de schijnwerpers – ziet het zichzelf terug op beeld. Zij die kijken worden nu zelf bekeken. Zo plezierig blijkt voyeurisme dan toch ook weer niet te zijn.