Je zou het haast niet zeggen – zo kwiek als ze over het podium loopt, op haar zilverglimmende hakschoenen – maar Mitsuko Uchida behoort tot een generatie actieve meesterpianisten die de zeventig ruimschoots zijn gepasseerd. Al zes decennia draait ze mee in de internationale top en nog altijd geeft ze tientallen concerten per jaar. Vrijdag en zondag doet ze Nederland aan voor Beethoven-recitals in Eindhoven en Amsterdam, en begin februari speelt ze in Rotterdam twee pianoconcerten van Mozart met het Mahler Chamber Orchestra. Beide componisten zijn al haar hele carrière specialiteiten van haar.
Reizen is geen sinecure voor Uchida, want de in Japan geboren Britse pianiste neemt altijd haar eigen concertvleugel mee. Aan de subtiliteiten van telkens weer een ander instrument moeten wennen, daar heeft ze geen tijd voor. Door haar grote klankgevoeligheid vragen concertzalen haar geregeld om advies bij de aanschaf van een nieuwe vleugel. Voor de grote zaal van de Elbphilharmonie in Hamburg testte Uchida in 2016 maar liefst twaalf verschillende Steinways, en keurde ze allemaal af. In het Muziekgebouw Eindhoven speelde ze afgelopen vrijdagavond de drie laatste pianosonates van Beethoven op een exemplaar dat een verrukkelijk ronde, warme basklank heeft.
Uchida behoort niet tot de pianisten die bij het spelen hun hele lichaam in de strijd gooien. Kaarsrecht zit ze op de pianokruk. Haar schuddende hoofd lijkt naast de vlugge handen wel het enige wat beweegt. Maar zo stil als ze achter het klavier zit, zo expressief en geprononceerd is haar klank. Aanwijzingen van de componist neemt ze ter harte, want de fortissimo’s zijn echt hárd en geen enkel accent blijft onbelicht. Uchida’s linkerhand is volstrekt gelijkwaardig aan haar rechter, en soms zelfs dominanter, wat in de dreunende basnoten van Beethoven flink kan schuren.
Beethovens laatste drie pianosonates vormen een categorie op zich: contrastrijk en virtuoos, maar ook spiritueel en introspectief. Hij componeerde ze tegen het eind van zijn leven, toen hij al bijna volledig doof was en daardoor meer in zichzelf keerde. Desondanks bleef hij radicaal experimenteren met muzikale vorm en inhoud. De Pianosonates opus 109, 110 en 111 vereisen de techniek van een jeugdige pianist, maar de geestelijke rijping van een musicus op leeftijd. Uchida heeft beide.
Haar overtuigingskracht wordt sterker naarmate de muziek vordert. In de Sonate opus 109 leidt haar geaccentueerde spel soms nog wat af van de vloeiende zangerigheid van de muziek, maar in Opus 110 vindt ze balans. De ogenschijnlijk onbezonnen openingsmelodie voorziet ze van een bedachtzame ondertoon, als voorbode van de melancholische fuga in het laatste deel die ze opbouwt met volmaakt organische dynamiek en tempowisselingen.
Op haar best is Uchida in de laatste sonate. Met spannend rubato in het eerste thema komt ze op stoom, als een kosmische trein die het publiek meevoert langs een volledig klankuniversum. Van duister borrelende krochten naar een soort fluisterzachte glasharmonica in het allerhoogste register. Door de voortreffelijke akoestiek van het Eindhovense Muziekgebouw is naast die hoge noten zelfs het zachte kloppen van het mechaniek tot ver in de zaal te horen. Na de etherische slotmaten houdt Uchida de spanning zeker vijftien seconden vast, voordat ze een uitbundig applaus toelaat. Niets minder dan magisch.