Europees president Charles Michel heeft aangekondigd dat hij vervroegd aftreedt, omdat hij zich namens de Waalse liberalen kandidaat stelt bij de Europese verkiezingen in juni. Moet kunnen, zeggen sommigen. De man is 47. Zijn mandaat loopt eind november af. Na twee termijnen van tweeënhalf jaar kan hij niet worden herbenoemd. Hij heeft maanden bij de regeringsleiders gehengeld naar ander werk. Hij wilde president van de Europese Investeringsbank worden en zocht steun voor Europese topfuncties die deze zomer rondom de Europese verkiezingen vrijkomen. Hoge Buitenlandvertegenwoordiger leek hem wel wat. Maar de regeringsleiders weigerden. Zij vinden dat Michel te veel reist en de prima donna uithangt, en het werk waarvoor hij is aangenomen – hen helpen compromissen te vinden – laat sloffen. Ze willen hem niet op een andere belangrijke post. Michel loopt nu tegen de muur en moet wat. Waarschijnlijk hoopt hij via de liberalen in het parlement (of als liberaal leider) nog ergens hoog te landen.
Maar zelfs iemand die niet goed functioneert, kan zijn ambt beschadigen als hij voortijdig vertrekt. Zo is het, helaas, in dit geval. De Franse oud-president Valéry Giscard d’Estaing had zich in zijn graf omgedraaid als hij hiervan had gehoord. Giscard richtte in 1974 de Europese Raad op, als informeel gespreksforum van regeringsleiders. Begin jaren 2000 leidde hij de Europese Conventie die een nieuw Europees verdrag moest opstellen. Hijzelf ‘ontwierp’ de post van Europees president. Destijds zat elke zes maanden iemand anders vergaderingen van regeringsleiders voor: de premier/president van het land met het roterende EU-voorzitterschap. De kwaliteit van deze Europese toppen wisselde. Er waren goede voorzitters en slechte. Velen grepen die zes maanden niet aan om hun collega’s richting compromissen te sturen, maar om hun nationale agenda door te drijven (zoals premier Orbán nu). Dat kon zo niet langer, vond Giscard. Er kwam alsmaar meer Europa. Dat deed je er niet zomaar even ‘bij’. Een vaste, onpartijdige president moest voor continuïteit zorgen.
Regeringsleiders willen ‘prima donna’ niet op andere hoge post
Deze principes komen in het geding door Michels vroege vertrek: continuïteit en onpartijdigheid, omdat heel Brussel weet dat hij al eindeloos naar baantjes vist, en daarbij regeringsleiders om gunsten vroeg (hij wilde naar verluidt dat de EIB-post voor hem langer open werd gehouden); en het uitschakelen van nationale belangen in een Europese functie, omdat Michel bij alles wat hij in Europa doet een dubbele agenda kan hebben omdat het campagnetijd is. Als hij iets zegt, doet hij dat dan als Europees president of als kandidaat, om stemmen te winnen? Franklin Dehousse, oud-rechter bij het Europese Hof, schreef in La Libre Belgique: „Michels kandidatuur ondermijnt nu al de werking van de Europese Raad.” Hij vindt dat Michel (hij noemt hem Kuifje) meteen moet aftreden, niet in juli, om belangenconflicten te vermijden – zoals Eurocommissarissen die solliciteren ook meteen terugtreden. Maar de timing is slecht. Michels opvolging is deel van de benoemingscarrousel die pas na de verkiezingen gaat draaien.
En nog iets. Dat Michels mandaat pas eind november afloopt, heeft een reden: binnenkort wordt het Europees Parlement ontbonden, vanwege de verkiezingen, en loopt de Europese Commissie grotendeels leeg. Pas eind 2024 zijn alle benoemingen gedaan en begint het werk weer. Giscard vond dat er in zo’n vacuümperiode één stabiele factor moest zijn: de Europese president. Ook aan deze overweging heeft Michel kennelijk lak. Hij heeft het recht op een nieuwe baan, natuurlijk. Maar het zou heel dom zijn als er niemand in Brussel zit deze zomer, met twee oorlogen voor de deur. In die zin ondergraaft Michels met zijn vertrek een van de hoogste posities in de Europese politiek.
Wat nu? De baan opheffen, zoals sommigen willen? Of toch een keer iets doen wat de regeringsleiders altijd extreem moeilijk vinden, namelijk een sterke president benoemen die hen kan overvleugelen? De naam Mario Draghi circuleert al. Na de ijdele Waalse provinciaal zou dat een verademing zijn.
Het was een fraaie primeur, die NRC bracht op 29 augustus: Megaplan: in Zaandam komt een van de grootste musea ter wereld. Inderdaad, in Zaandam. De ondernemers Serge Hannecart en Ernest Mourmans vertelden hoe ze de voormalige fabriekshallen van het Hembrugterrein transformeren tot een museum, ZAMU, met 35 duizend vierkante meter expositieruimte. Dat is drie maal zo veel als het Rijksmuseum, lichtte NRC toe. Diezelfde dag verscheen op de site van Het Parool een portretterend interview met Rubiah Balsem, aangeduid als ‘kwartiermaker’ en aankomend directeur van ZAMU, waarin ze uitgebreid vertelde over het project.
Het leek een gecoördineerde publiciteitsactie, die Hans den Hartog Jager twee weken later aanzette tot een polemische aflevering van zijn rubriek Wereldkunst in het Cultureel Supplement. Zijn stelling: zulke omvangrijke, op grote namen gerichte initiatieven (‘poenmusea’) zuigen geld en energie op die beter kan worden besteed aan kleinschalige projecten. Hij verwees in zijn betoog naar de verhalen in NRC en Het Parool. Hannecart en Mourmans toonden zich – niet verwonderlijk – onaangenaam verrast. Zij verwijten Den Hartog Jager dat hij geen contact met hen heeft opgenomen (iets wat bij een opiniërende rubriek als deze niet hoeft).
Ze stuurden ook een lijst onjuistheden, waarin veel draaide om de achtergrond van de initiatiefnemers. Den Hartog Jager beschreef hen als mannen met voornamelijk zakelijke interesse, terwijl zij wezen op hun langdurige bemoeienis met kunst. Ook stelde hij, na raadpleging van de website, dat een Zwitserse galerie van Mourmans sinds 2016 inactief leek te zijn, terwijl die laatste staande houdt dat er nog steeds geregeld wordt geëxposeerd.
Den Hartog Jager schreef dat nu in Zaandam tentoongestelde werken van John Chamberlain uit die Zwitserse galerie afkomstig waren; volgens Mourmans gaat het slechts om enkele werken en zal ZAMU juist niet eerder geëxposeerde kunst tonen. Tegenover de bewering dat er bij de tot nu toe vrijgegeven namen van kunstenaars ‘nul vrouwen en nul mensen van kleur’ zitten, staat volgens Mourmans, die zegt veel met jonge kunstenaars te werken, dat er meer dan tien andere namen volgen.
Ook vinden zij dat ten onrechte de indruk wordt gewekt dat zij zelf hun project vergelijken met het Rijksmuseum terwijl dat een rekenvoorbeeld van de NRC-verslaggever was. Overigens schrijft Den Hartog Jager de constatering over het Rijksmuseum toe aan ‘deze krant’ – aan NRC dus. Wel is wat hij als citaat noemt („groter dan het Rijksmuseum”) in werkelijkheid een parafrase. Bij de hierboven genoemde punten gaat het wat mij betreft niet om feitelijke onjuistheden, maar om zaken waarvan het polemisch licht dat de auteur erop laat schijnen zo nadrukkelijk kleurt, dat het goed is als de aangevallenen er (nadien) op reageren.
Het opmerkelijkste kritiekpunt betreft passages waarin Den Hartog Jager verwijst naar het interview met Rubiah Balsem om de grootspraak van ZAMU te illustreren. Zij vergelijkt het project met musea van naam („We zetten een MoMa in de achtertuin”) en stelt dat het aantrekken van een diverse kunstenaarsgroep voor haar essentieel is. Den Hartog Jager zet dat laatste af tegen de witte mannelijke kunstenaars die in NRC werden genoemd en vraagt zich af of eigenaars en directie wel op één lijn zitten.
Bepaald niet, bleek uit de reactie van de initiatiefnemers: „Balsem heeft slechts korte tijd één dag in de week voor ZAMU contacten met de gemeente onderhouden. Directeur is ze nooit geweest en zal ze ook nimmer worden.”
Huh? Een (aanstaand) directeur in de krant die toch geen directeur is? Mourmans en Hannecart werden door de inhoud van het verhaal in Het Parool verrast, zeggen ze. „Balsem was geen woordvoerder van het project, dat wij nooit met musea als het MoMa zouden vergelijken”, zegt Mourmans. De samenwerking met Balsem is stopgezet, zegt hij. Zij zegt desgevraagd dat is vastgelegd dat ze als kwartiermaker (voor maximaal drie dagen per week) wel degelijk een uitgebreide inhoudelijke rol heeft. Ook is er volgens haar een toezegging gedaan over een toekomstig directeurschap. Over een einde van de samenwerking: „De opdracht bestaat nog. We zijn in gesprek.”
Den Hartog Jager wist niets van de onenigheid. „Anders had ik mij uiteraard niet op die uitspraken gebaseerd.” Het is dan ook wonderlijk: een lang interview met een ‘kwartiermaker’ waarin deze het woord voert over een groot project, kennelijk zonder overleg met haar opdrachtgevers. Overigens blijft Den Hartog Jager achter zijn betoog staan.
Het voor NRC pijnlijke element is dat men op de hoogte had kunnen zijn van de verdeeldheid. Na de publicatie van het artikel in Het Parool had Arjen Ribbens, de auteur van het NRC-artikel, de cultuurredactie laten weten dat het interview met Balsem barstte van de fouten en dat zij geen directeur was. Na ontvangst van het artikel van Den Hartog Jager is daar niet meer aan gedacht, zegt plaatsvervangend chef Cultuur Thomas van Huut.
Wat ook niet gebeurde, was het betoog van Den Hartog Jager voorleggen aan Ribbens, tot verbazing van die laatste. Hij kende de zaak immers goed en deze ‘Wereldkunst’ reageerde op een verhaal van hem. Zeker bij een stevig polemisch betoog zou ik de auteur van het oorspronkelijke artikel in het proces betrekken. „In dit geval hadden we het artikel inderdaad aan Ribbens moeten laten lezen”, erkent Van Huut. Een terechte conclusie. Ook wat helder lijkt (een interview in een grote krant) kan immers nog gecompliceerd blijken te liggen. Een extra check is in het belang van de auteur, het onderwerp én de lezer.
Afgelopen woensdagochtend om half zeven vlogen zes helikopters van defensie meerdere rondjes over het dichtbevolkte Rotterdam-Zuid. Een oefening tegen ‘terreur in een stedelijke omgeving’. Rotterdam zou Rotterdam niet zijn als daar niet iets van gevonden werd; RTV Rijnmond berichtte over de tientallen geluidsoverlastklachten die bij de Milieudienst waren binnengekomen. De lokale afdeling van de VVD reageerde op X: „Legeroefeningen in Rotterdam zijn nodig voor onze veiligheid. Wen er maar aan.”
Natuurlijk wennen we eraan. Hoe kan het ook anders? Defensie doet wat haar goeddunkt, niet heel democratisch, maar met reden. Er is dreiging, er is oorlog. Defensie moet oefenen, moet kazernes en munitiedepots bouwen, en heeft daarvoor veel ruimte nodig. Zeker. Na jarenlange vrede en de ermee gepaard gaande bezuinigingen door de VVD op defensie, moeten we daar inderdaad even aan wennen. Maar in tegenstelling tot de soldaten die al oefenend op het dak van de reusachtige Maassilo landden, komt dat hooghartige zinnetje „wen er maar aan”, helemaal niet uit de lucht vallen.
Het zijn namelijk altijd dezelfde mensen die ‘er’ maar aan moeten wennen: mensen met weinig zeggenschap (lees: geld). De stedelijke oefeningen tegen terreur worden niet boven het rijke Kralingen of Hillegersberg gehouden. Oefeningen op Rotterdam-Zuid? Wen er maar aan. Door een munitiedepot je Groningse huis uit? Wen er maar aan. Oh nee, toch niet. Want pas als je jarenlang geteisterd bent door aardbevingen en genegeerd door de overheid, vindt de Kamer het te ver gaan als je ook nog eens je huis uit zou moeten vanwege tanks in je achtertuin.
Dat er ruimte nodig is voor defensie, is duidelijk. Tegelijkertijd moeten er ook asielzoekerscentra, opvangplekken, woningen, recreatieplekken, bredere infrastructuur en gezonde natuurgebieden bij. Toch lijken weinig burgers bereid iets van de eigen ruimte in te leveren om hiervoor plaats te maken. We vinden veranderingen prima, zolang het maar niet in de eigen achtertuin gebeurt. Het ‘NIMBY-syndroom’, ook wel: not in my backyard.
Het wrange is natuurlijk dat een NIMBY-gevoel pas relevant is als je überhaupt een backyard hebt. Een grote, het liefst met een hoge muur of een hek eromheen. Dan mag je onderhandelen, dan heb je invloed, dan bepaal je. Geen backyard? Of een gemeenschappelijke backyard in de vorm van een flatgalerij of een pleintje? Tja. Dan bepaalt de overheid. Wen er maar aan.
Gewenning betekent dat iets gewoon wordt en vertrouwd voelt. Door de VVD zijn we inmiddels wel vertrouwd met een afbrokkelende rechtsstaat. Gewend, aan leugens over migratie die een kabinet kunnen laten vallen. Gewend, aan de onderbuik van Henk Kamp die keihard fraudebeleid goedpraat. Gewend, aan een door mensen ‘ervaren crisis’ als rechtvaardiging voor het inzetten van een noodwet op asiel. Gewend, aan het dedain van de overheid richting het minderbedeelde (en minder witte) deel van de samenleving.
Zo raakten rijke ouders natuurlijk niet beschadigd door het Toeslagenschandaal, en kun je dus gedupeerden proberen af te kopen met 5.000 euro. Want ja, het afhandelen van bezwaren duurt te lang. De Rotterdamse metro duikt op de rijkere Noordoever muisstil een tunnel in, terwijl die op Rotterdam-Zuid bovengronds door de stad dendert. Want ja, dat was goedkoper. Treinen van de NS worden veel duurder en gaan minder vaak en op tijd rijden. Niks aan te doen. Want ja, het Rijk helpt de NS niet genoeg. Wen er maar aan.
Maar de vraag tijdens een maatschappelijke verandering zou altijd moeten zijn: wie ervaart er de meeste last van? Dat zijn altijd de mensen die zich niet tegen verandering kunnen verweren. Mensen die de overheid niet buiten de deur kunnen houden. Voor wie geopolitiek nooit een ver-van-het-bed-show is, maar via energieprijzen en legeroefeningen de huiskamer insijpelt. Mensen zonder backyard. De rijkste 20 procent van Nederland, de groep die zich volgens het CBS het meest terugtrekt in de eigen bubbel en zich het minst bemoeit met de rest van het land, hoeft ondertussen nergens aan te wennen. Want al zou alles veranderen, wanneer je backyard groot genoeg is en de muur hoog genoeg, blijft alles bij het oude.
Fieke Opdam ging als 18-jarige in Noord-Brabant het klooster in; ze was de jongste non ooit in Nederland. Tien jaar leefde ze zonder vrije toegang tot internet en met geen weet van dingen als de opkomst van verschillende soorten pindakaas; toen ze voor de eerste keer in tien jaar weer in een supermarkt rondliep, werd ze misselijk van alle geuren. „In het klooster was er nooit echt een geur, behalve die van groene zeep”.
De laatste keer dat ze een habijt droeg was tijdens een try-out voor de voorstelling Non-Actief, waarmee Opdam (35) door Nederland toert. Ze gaat daarin terug naar haar kloostertijd en de periode dat ze de buitenwereld opnieuw leerde kennen. De regie is in handen van cabaretier en zangeres Karin Bloemen (64). „Karin was de eerste regisseur bij wie ik in de lelijkste vorm over mijn verleden kon praten”, zegt Opdam.
Haar haren zijn half opgestoken, met een dunne vlecht op haar achterhoofd, en ze draagt paarse glitteroogschaduw. Ze zitten naast elkaar in de repetitiestudio bij Bloemen thuis in Broek in Waterland. Haar make-up is bijna dezelfde als die van Bloemen, haar mentor. Opdam vindt het prettig dat zij bij het gesprek aanwezig is.
Van Bloemen heeft Opdam geleerd „nul schaamte en angst” te voelen over het feit dat ze in haar kindertijd seksueel werd misbruikt door een naaste, zegt ze. Ze heeft een turbulente tienertijd gehad en werd op haar vijftiende uit huis geplaatst. Deze traumatische ervaringen hebben er onbewust toe geleid dat ze voor het klooster koos. Volgens Opdam is het misbruik één detail uit het verleden om haar levenskeuzes te begrijpen, maar wat zij in de voorstelling wil belichten is waar ze nu staat.
Daklozenopvang
Opdam ging op haar achttiende het klooster in. Op haar 28ste werd ze weggestuurd door de moeder-overste. Ze stelde namelijk een heleboel vragen over van alles, zegt ze. In de achtertuin van het klooster werd een zwembad gebouwd. „Hoe kan dat als wij in armoede leven?”, vroeg Opdam. Als zuster mocht zij, bij hoge uitzondering, pedagogische wetenschappen studeren aan de Universiteit in Amsterdam. „Dit terwijl ik het contact met de buitenwereld minimaal moest houden.” Opdam was gehoorzaam en ging altijd rechtstreeks naar de universiteit en daarna direct terug naar het klooster. „Maar alsnog begon ik nieuwsgierig vragen te stellen over wat ik buiten de kloosterdeuren zag.” De vragen werden de overste te veel en op een gegeven moment was de maat vol. „Zonder overleg of uitleg stond ik ineens op straat.”
Ik wilde het podium op, mijn moeder zei dat ik niet mooi kon zingen
Het enige wat ze nog had was haar habijt en 250 euro die de overste haar had gegeven. „Wat wil ik nu echt?”, vroeg ze zich toen af. „Als kind wilde ik graag het podium op, maar mijn moeder vond mij te dikkig en zei dat ik niet mooi kon zingen. In het kloosterkoor zong ik te hard en daarom mocht ik niet meer meedoen.”
Het eerste wat Opdam na haar gedwongen uittreding deed was de Kleinkunstacademie in Amsterdam bellen, met de vraag of ze auditie mocht doen voor de acteursopleiding. Volgens Opdam voelde de receptioniste haar „enorme drive” en mocht ze bij hoge uitzondering vanwege haar „standvastigheid” auditie doen. Ze deed auditie in haar tuniek, het enige kledingstuk dat ze nog had, maar werd afgewezen. „De docenten vielen bijna van hun stoel toen ze hoorden dat ik net uit het klooster was gekomen.” Ze heeft nog lang met de gedachte geworsteld om zich bij een ander klooster aan te sluiten, maar dat heeft ze toch niet gedaan.
De enige plek waar ze terechtkon, was de daklozenopvang, zegt ze, daar verbleef ze af en toe in de eerste twee jaar na het klooster. Ook was ze au pair in een christelijk gezin, gaf voorlichting over seksueel misbruik aan vrouwen die slachtoffer waren van seksueel misbruik en ging ze op zangles.
„In het begin had ik in mijn repertoire alleen psalmen.” Ze sprak toen nog „oubollig” Nederlands, want in het klooster werd ouderwets en keurig Nederlands gesproken. „Mijn zangdocente raakte gefascineerd door mijn levensloop en bood toen aan om bij haar te komen wonen.” De docente stoomde haar klaar om auditie te doen; ze werd aangenomen en in 2020 studeerde ze af aan de Koningstheateracademie in Den Bosch. „Hierna werd mijn theatertour vanwege de pandemie gecanceld en koos ik ervoor om op zangles te gaan bij Karin.” Algauw ontstond hun samenwerking voor Non-Actief.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Fieke Opdam en haar mentor Karin Bloemen, met wie ze Non-Actief schreef.” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Fieke Opdam en haar mentor Karin Bloemen, met wie ze Non-Actief schreef.” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/09/26103625/data121992440-d745d0.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-8.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-6.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-7.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-8.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/cabaretier-fieke-opdam-was-non-ik-ben-blij-dat-ik-nu-behas-en-gekleurde-onderbroeken-mag-dragen-9.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/tisIGTXn7c5HsJEyonapP5YTuso=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/09/26103625/data121992440-d745d0.jpg 1920w”>
Fieke Opdam en haar mentor Karin Bloemen, met wie ze Non-Actief schreef.
Foto’s Roger Cremers
Machtsmisbruik
„In het klooster werd ik niet geprikkeld door nieuwe dingen”, zegt Opdam. Ze had geen vrije tijd en geen vrije toegang tot het internet. Liedjes in haar hoofd neuriën deed ze ook niet. „Ik had niet eens een lievelingskleur.” Heel soms ging ze wandelen of de katholieke krant lezen. „We hebben wel een keertje geschaatst, omdat het Jeugdjournaal langskwam om opnamen te maken. Een dag van tevoren kregen alle nonnen schaatsen. We deden alsof we in onze vrije tijd op het ijs stonden, terwijl ik niet eens kon schaatsen.”
Ze vindt dat haar hele leven is bepaald door machtsmisbruik. In het klooster werd er zo min mogelijk geluid gemaakt en was Opdam de hele dag stil. Nu is dat lastig voor te stellen, omdat ze aan één stuk door praat. „Zelfs in mijn slaap ben ik niet meer te stoppen.” Opdam heeft naar eigen zeggen tien jaar lang in een wereld geleefd die totaal geen ruimte gaf voor ontwikkeling. In het klooster had alles een betekenis. „Is je jurk gekreukeld? Dan hou je niet genoeg van God. Ben je te laat gekomen voor het bidden? Dan hou je niet van bidden.” Volgens de nonnen kon zij het normale leven niet aan. „Nu kan ik ze het tegendeel bewijzen.”
Ze vindt het schandalig dat ze zomaar op straat is gezet, maar toch is ze het klooster ook heel dankbaar. „Mij wegsturen was het beste wat ze ooit voor me hadden kunnen doen. Ik hou nog steeds van de zusters, omdat het ook maar mensen zijn en ik heel veel van ze heb geleerd.” Karin Bloemen mengt zich in het gesprek en zegt dat geluk Opdams grootste wapen is tegen de mensen die haar pijn hebben gedaan.
Voor de zusters is ze nu een bui tenbeentje en een persoon die zondig leeft. „Ik vermoed dat ze voor me aan het bidden zijn.” Ze heeft het hun nooit kwalijk genomen dat ze niet meer naar haar omkeken, omdat de zusters volgens haar niet de vrijheid hebben om te mogen kiezen van wie ze houden. Opdam is niet meer religieus, maar gelooft wel dat er een god bestaat, alleen niet op de manier waarop de katholieke kerk God ziet.
Leedvermaak
Is ze van plan de kloosterzusters uit te nodigen voor de show? „Nee, de katholieke wereld is daar niet op gemaakt. Die willen niet geconfronteerd worden en ze zullen het ook niet grappig vinden.” Zo komt Opdam in het begin van de voorstelling het podium op in haar originele habijt – dat mocht ze eigenlijk niet houden.
In de jaren in het klooster had ze best veel ontwikkelingen gemist. „Het is alsof je iemand uit de jaren zeventig in de jaren twintig hebt gezet”, grapt Bloemen over de voorstelling. Volgens Bloemen schaamde het publiek zich bijna tijdens de try-outs, omdat het te hard moest lachen om de pijnlijke en waargebeurde scènes. „Door de grappen begrijpt het publiek wat Fieke al heeft verwerkt.” Ook merkt Bloemen dat het publiek soms geshockeerd reageert op gebeurtenissen en dat Opdam het dan moet herhalen zodat het tot ze doordringt.
Het gangbare beeld van nonnen is dat van ingetogen vrouwen zijn die alleen met God bezig zijn en er alles aan doen geen zonde te begaan. Opdam vertelt dat ze straf kreeg toen ze bij een tehuisbezoek eens de vogeltjesdans deed met bejaarden, en dat sommige nonnen stiekem seks met elkaar hebben. „Ik heb ook kloosterseks gehad. Dat was wel een doodzonde. Na de seks gingen we in de biechtstoel zitten en werden we vergeven.”
Terug in de buitenwereld ontwikkelde ze langzaam haar eigen identiteit. „In kledingwinkels vond ik alles mooi, omdat ik nog niet wist wat ik mooi vond.” Een moment dat terugkomt in de voorstelling zijn haar oneindige outfit-wisselingen. „In de auto had ik altijd verschillende outfits mee, omdat ik op straat bij ieder ander persoon een nieuwe stijl zag en die meteen wilde uitproberen. In bijvoorbeeld het tankstation kleedde ik mij dan snel om, omdat ik niet wist wie ik was.”
Ze schrijft ook een boek over de zoektocht naar zichzelf in en na het klooster. De filmrechten zijn verkocht. „Ik ben blij dat ik nu beha’s en gekleurde onderbroeken mag dragen en dat ik zie dat ik borsten heb”, zegt ze terwijl ze een kijkje neemt in haar decolleté. „Maar mijn habijt heb ik nog steeds lief, want als meisje wilde ik niets liever dragen.”