Tien jaar geleden kreeg ik een mail van Marc Chavannes: „Ha die Floor, gaan we sparren? Lijkt me leuk. Kan ik veel van opsteken.” Chavannes, destijds NRC-redacteur, schrijver van de befaamde rubriek ‘Opklaringen’ én aangewezen als mijn mentor, benadrukte met die woorden dat het mentoraat uit tweerichtingsverkeer zou bestaan. Ik werkte nog maar kort bij de krant, en dacht zelf niet dat ik een journalistieke mastodont als Chavannes veel te bieden had.
De mail is kenmerkend voor hoe aardig Chavannes was. Dat las je ook terug in alle stukjes die sinds woensdag, toen hij plotseling op 77-jarige leeftijd overleed, over hem verschenen. „Dag grote vriendelijke reus”, schreef Margriet Oostveen, Volkskrant-redacteur en oud-NRC-collega, op X.
We gingen sparren, Chavannes en ik. Met kroketten in een café naast de redactie. Ik kan me niet herinneren wat ikzelf die eerste keer aan het sparren heb bijgedragen, wel dat hij nogal imponerend op me overkwam. Hij leek me kritisch, geen pleaser, niet iemand die erop los ouwehoert. Ik was doodmoe na die afspraak, zo erg had ik me ingespannen om geen domme dingen te zeggen. Toch spraken we opnieuw af, en opnieuw en opnieuw, telkens met kroketten, en het ijs brak. We bleven afspreken toen hij in 2015 naar De Correspondent ging.
De lat lag hoog voor Chavannes, dat was duidelijk. Als onervaren politiek redacteur in Den Haag beklaagde ik me bij hem over een Kamerlid dat kortaf had gereageerd op een vraag. Tot mijn schrik koos hij haar kant: „Ik kan me wel voorstellen dat ze geen zin heeft om journalisten bij te spijkeren over dingen die ze ook zelf hadden kunnen opzoeken.” Ik had me beter moeten voorbereiden, vond hij. „Domme vragen bestaan wél.” Dat was een harde, maar terechte boodschap waar ik vaak aan terugdenk.
Marc Chavannes leerde me dat je scherp en mild tegelijk kunt zijn
Een andere keer stuurde hij een kritische mail over een stuk waarin ik de werkelijkheid volgens hem geen recht had gedaan. Hij sloot af met: „Ben je nu boos op me, vind je het onzin? Zeg het gerust. Ik ben de eerste om m’n eigen feilen dagelijks vol in het gelaat te kijken.”
Het was die combinatie – kritisch en empathisch – die hem als journalist, en trouwens ook als mens, bijzonder maakte. Chavannes leerde me dat je scherp en mild tegelijk kunt zijn. Hij spoorde me aan om mensen met mededogen te bekijken, en tegelijk was hij meedogenloos voor wie onverantwoord omsprong met de macht. Dat deed hij in sprankelende taal, valt me weer op als ik zijn stukken teruglees. Een nota van de Raad voor Cultuur noemde hij een „bleke bureaucratenfantasie” geschreven in „totalitair padvindersjargon”; een aanval op de Eerste Kamer door toenmalig VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra was „parlementaire piraterij bij klaarlichte dag”; de compromisjes uit Rutte I „klein spul uit de borrelpraatcatalogus”.
Nog een paradox: Chavannes was zowel soeverein als geëngageerd. Hij had geen last van ideologische vooringenomenheid, was oprecht nieuwsgierig en benaderde zijn onderwerpen analytisch: eerst de feiten boven tafel. Tegelijk bleek uit alles zijn engagement met de democratie en met de burger die vastliep in het systeem.
Die combinatie is juist nu zo nodig. Emoties woekeren welig in het publieke debat, en juist dan wil je koele, zakelijke analyses van wat er werkelijk aan de hand is. Dat staat niet haaks op engagement – juist wie zich bekommert om een gezond publiek debat, moet de emoties wieden die als onkruid opschieten tussen de feiten.
‘Het leven is kort en gaat om meer dan stukjes”, mailde Chavannes me een keer. Dat mag zo zijn, maar ondertussen wist hij tien jaar na zijn pensioenleeftijd van geen ophouden met die stukjes. Eind november nog waarschuwde hij in De Correspondent voor regeren met Wilders. „Een antidemocratische veelpleger als minister-president of regisseur is geen optie”, schreef hij: „Wat je kwijt bent aan democratische normen en waarden krijg je niet zomaar weer terug.”
Dit stelling nemen tegen Wilders deed Chavannes uit bezorgdheid over de democratische rechtsstaat, niet omdat hij de zorgen van ‘gewone mensen’ niet serieus nam. Integendeel: juist hij had, in dienst van die mensen, onvermoeibaar de overheid en de rechtsstaat op de fileertafel gelegd. „Het ver doorgevoerde liberalisme heeft het cement uit de Nederlandse samenleving gezandstraald”, schreef hij in 2022. „Terwijl het huis in de fik staat moet iedere democraat de tekortkomingen van de voorbije periode analyseren en repareren.” Dat moet voortaan zonder hem.
Mijn vaders telefoon gaat. Dat is an sich niet vreemd. Wat wel vreemd is, is dat ik juist net zijn abonnement heb geprobeerd op te zeggen door te klikken op ‘ziekte/overlijden’. De beller is de telefoonprovider: „Mag ik de geboortedatum?” Ik geef de geboortedatum van mijn vader. „U wilt dit abonnement opzeggen?” „Ja”, zeg ik. „Wegens overlijden?” „Ja”, zeg ik. „Belt u namens uzelf?”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Gaat een Italiaanse bankier de Duitsers voordoen hoe je dat aanpakt, werken aan een echt Europese financiële markt? Eerder deze maand waarschuwde Mario Draghi nog dat Europa niet zonder een groter financieel netwerk kan als het internationaal wil blijven meetellen, maar vermeende nationale belangen stonden dat vaak in de weg.
Deze maand heeft Andrea Orcel, baas van de Italiaanse bank UniCredit, zich met een slim spel financieel stratego naar binnen gewurmd bij de Duitse Commerzbank, een van de grootste banken van het land, met een sterke relatie tot het Duitse midden- en kleinbedrijf. UniCredit kocht begin deze maand 9 procent van de aandelen in de bank, waarvan 4,5 procent van de Duitse overheid. Deze week kocht UniCredit opties op nog eens 11,5 procent van de aandelen, onder voorwaarde dat de bank toestemming krijgt van de Europese Centrale Bank. Als die toestemming er komt, is UniCredit met 21 procent de grootste aandeelhouder in Commerzbank.
De Duitse politiek is nu in rep en roer. Premier Scholz sprak begin deze week over „een vijandige aanval”. Vakbonden vrezen ontslagen. Wij zullen hier niet aan meewerken, zeggen Duitse politici in alle toonaarden, bang dat UniCredit de dienst gaat uitmaken bij Commerzbank.
„Het is duidelijk dat ze in Duitsland niet staan te springen om te tekenen voor een plan dat de grootste bank van het land zou creëren, maar die in handen zou geven van Spaghettifresser”, zegt Andrea Resti, docent finance aan de Bocconi-universiteit in Milaan.
Volgens Resti is Orcel eigenlijk een visionair, een opvatting die je ook in Brusselse denktanks kunt horen. Na alle verbale pleidooien hiervoor zet de ceo van UniCredit nu een concrete stap naar een Europees bankenstelsel dat kan concurreren met dat van de Verenigde Staten en Aziatische landen. De ECB pleit hier al jaren voor, en het staat ook hoog op Draghi’s lijst van recepten om te voorkomen dat Europa een langzame dood sterft.
„Ruim een kwart eeuw geleden is er een groot proces van banksanering geweest binnen de nationale grenzen”, zegt Resti in een telefoongesprek. „Maar daarna is er grensoverschrijdend veel te weinig gebeurd.” De aarzelende stappen van een aantal banken (waaronder ook UniCredit) die buiten hun nationale grenzen actief werden, stopten door de financiële crisis van 2007-2008.
„Dit is de eerste serieuze poging sinds de financiële crisis om te komen tot de broodnodige verdere financiële integratie”, zegt Nicolas Véron, een onderzoeker naar financiële systemen, die pendelt tussen denktanks in Brussel (Brueghel) en Washington (Peterson). „De Europese markt voor financiële diensten is werk in uitvoering, maar fusies zoals tussen UniCredit en Commerzbank kunnen ertoe bijdragen dat die wordt gerealiseerd.”
Hij wijst erop dat beleggers positief reageren. Zowel de koers van Commerzbank (plus 21 procent) als die van UniCredit (plus 4,8 procent) is gestegen sinds het nieuws bekend werd – en dat laatste kan je volgens hem interpreteren als een applausje van de financiële wereld. Tekenend daarvoor is ook dat in Duitse financiële kringen minder kritiek klinkt dat in de politiek. De zakenkrant Handelsblatt schreef in een welwillend commentaar: „Wie de vaak aangeroepen Europese kapitaalmarktunie wil, moet ook zulke stappen zetten. We hebben Europese kampioenen nodig, geen nationale.”
De Italianen geven de Duitsers een lesje vrije markt, zegt Karel Lannoo, baas van het Centre for European Policy Studies (CEPS) in Brussel. Hij geeft telefonisch twee redenen waarom het zo belangrijk is een speelveld te hebben op Europees en niet-nationaal niveau. Ten eerste betalen de meeste Europese consumenten te veel voor bankdiensten door een gebrek aan internationale concurrentie. Ten tweede vraagt de benodigde modernisering van de economie van Europa (zie Draghi’s aanbevelingen) om een kapitaalmarkt op Europees niveau – alleen als die er is, zijn de enorme langetermijninvesteringen die nodig zijn te financieren.
Cristiano Ronaldo van de bankiers
Nu probeert dus een Italiaanse bankier na vijftien jaar van vrijwel stilstand een stap te zetten naar die bancaire schaalvergroting. Ruim een jaar geleden waarschuwde Orcel al in een publiek interview met de Romeinse krant Il Messaggero: „Europa loopt in de internationale context een paar passen achter omdat het niet verenigd is.”
Vorig jaar riep het Britse financiële tijdschrift Euromoney Orcel uit tot bankier van het jaar. De Neue Zürcher Zeitungnoemt hem „de succesvolste bankier van Europa”. Hij heeft een reeks vleiende en minder vleiende bijnamen en is, hoewel geboren in Rome, gezien zijn carrière eerder een Europese dan een Italiaanse bankier. „Zijn strategie om beleggers ruim te belonen heeft zijn positie versterkt”, zegt professor Resti. En Lannoo, van denktank CEPS: „Hij is intelligent, heeft bewezen dat hij een bank sterker kan maken.”
Orcel, nu 61, heeft na zijn studie aan de prestigieuze managementschool INSEAD in het Franse Fontainebleau bij verschillende internationale zakenbanken gewerkt en daar naam gemaakt als een uiterst succesvolle dealmaker. Hij staat onder meer bekend als ‘de slager van ABN Amro’, omdat hij in 2007 de architect was van de opsplitsing van de bank.
Zijn reputatie als dealmaker stelde Orcel in staat een paar financiële klappers te maken waaraan hij de bijnaam „de Cristiano Ronaldo van de bankiers” te danken heeft. In 2012 kocht de in nood verkerende Zwitserse topbank UBS hem weg bij Merrill Lynch met een tekenbonus van 25 miljoen frank (nu ongeveer 26 miljoen euro) om orde op zaken te stellen.
Orcel werd mede-bestuursvoorzitter. Hij voerde een keiharde sanering door en kreeg een andere bijnaam: de bankier van staal. Uit zijn zes jaar bij UBS dateren ook de klachten dat hij zijn medewerkers vaak onheus behandelt en wel heel zwaar onder druk zet. Bijvoorbeeld met telefoontjes en mails op de meest onredelijke tijden waarop dan stante pede actie moet worden ondernomen. Een bullebak, is het beeld dat sommige medewerkers schetsten. Maar met de cijfers ging het goed.
Orcel zat op koers om de baas van UBS te worden, maar de Spaanse bank Santander wilde hem ook. Om hem los te weken van UBS beloofde Santander de bonussen over te nemen die Orcel daar nog te goed had. Maar nadat Orcel al had opgezegd in Zwitserland, bleek dat het totale bedrag om Orcel binnen te halen door die UBS-bonussen neer zou komen op wel 50 miljoen euro. Dat vond Santander te veel. Orcel, zonder baan, maakte er een rechtszaak van, waarin hij ook reputatieschade claimde. Hij liet in het proces zijn tanden zien: „Ik ben geen mens die dingen laat rusten” , zei hij. In 2021 kende een Spaanse rechtbank hem een schadevergoeding van in totaal 61 miljoen euro toe.
Met die reputatieschade viel het uiteindelijk wel mee: Orcel kon snel weer als bankier aan de slag in 2021, toen hij ceo werd van UniCredit. Detail: die bank is in 1998 ontstaan door een fusie van Credito Italiano en UniCredito die mede werd begeleid door… Andrea Orcel van (toen) Merrill Lynch. Hij kwam in zekere zin dus in een gespreid bedje terecht.
Orcel wist de aandeelhouders van UniCredit tevreden te maken. Zijn voorganger had al veel gesaneerd. Orcel herstructureerde verder en bracht de kosten omlaag, onder andere door meer dan 10 procent van het personeel te ontslaan. De beurswaarde is sinds 2001 bijna verviervoudigd. Hiermee deed hij een andere bijnaam eer aan, die van de rainmaker, de succesvolle zakenman die zorgt voor winst en groei. Door de goede financiële resultaten kon hij een ‘oorlogskas’ opbouwen van miljarden euro voor overnames.
Zwakke banken in Duitsland
Maar een echte bankoorlog, een frontale botsing met het Duitse establishment, wil hij niet, zegt Orcel. Hij wil wel graag uitleggen dat er in zijn ogen bij Commerzbank veel verbeterd kan worden. Hij benadrukt daarbij dat UniCredit de Duitse markt goed kent: de Italiaanse bank werd in 2005 eigenaar van de HypoVereinsbank (HVB), en daar gaat het goed mee.
„In het algemeen schitteren Duitse banken niet door efficiëntie”, zegt Bocconi-docent Resti. „In tegenstelling tot veel andere landen hebben de Duitsers hun banken nooit aangepakt na de crisis van 2007-2009.” Duitsland heeft de meest gefragmenteerde bankensector van Europa. De noodzaak om te saneren was er wel, de dwang niet, stelt Resti.
Zuid-Europese landen kregen na de kredietcrisis te maken met een staatsschuldencrisis, waardoor hun banken ook in het nauw kwamen en er een binnenlandse sanering op gang kwam. Omdat de Duitse overheidsfinanciën goed bleven, gold dat voor de Duitse bankensector niet. Waar Orcel wil uitkomen, is nog onduidelijk. Een leidende rol bij Commerzbank als aandeelhouder met bijna 30 procent? Een passieve aandeelhouder die denkt een goede investeringen te hebben gedaan? Een fusie tussen UniCredit en Commerzbank, of een samengaan van Commerzbank en HVB onder de paraplu van UniCredit? Wat er gebeurt zal ook afhangen van andere beleggers in Commerzbank. De Duitse overheid heeft al gezegd dat zij voorlopig de 12 procent die nog in handen is van de staat, niet zal verkopen. Andere institutionele beleggers houden de kaarten nog tegen de borst.
Waar de actie van Orcel ook in uitmondt, het is in ieder geval een signaal. „Eigenlijk is het een lesje van een bankier aan politici” die nationale banken willen beschermen, zegt Lannoo van het CEPS. „Als je klein blijft denken, komen we nooit tot marktintegratie.” En zijn collega Véron: „Als de transactie doorgaat, is het een aanzienlijke mogelijkheid om te laten zien dat zo’n grensoverschrijdende operatie mogelijk is en ook wenselijk kan zijn. Het is belangrijk dat de perceptie verandert. We hebben zoiets de afgelopen vijftien jaar niet gezien. Het kan een stimulans zijn voor de verdere integratie van de financiële diensten in Europa.”
Een ongewoon ambitieus plan zond vastgoedondernemer Luigi Prins in 1992 in voor de prijsvraag van Staatsbosbeheer voor de restauratie en afbouw van Huis Elswout in Overveen, zo valt te lezen in het onlangs verschenen Landhuis Elswout 390 jaar verder. Prins, eigenaar van de vastgoedinvesteerder Cobraspen, stelde voor om het nooit voltooide, vervallen landhuis op de prachtige buitenplaats Elswout alsnog te bouwen volgens het oorspronkelijk ontwerp dat architect Constantijn Muysken omstreeks 1880 had gemaakt in opdracht van de toenmalige eigenaar Willem Borski III. De steenrijke Borski wilde een ‘Italiaans paleis’ in plaats van het buitenhuis dat, mogelijk naar een ontwerp van Jacob van Campen, al in de 17de eeuw was gebouwd.
In 1882 begon de bouw van het paleis in eclectische stijl. Twee jaar later stierf de kinderloze, ziekelijke Willem Borski III en was het nieuwe landhuis Elswout nog lang niet af. Meer dan de buitenmuren met een dak erop stonden er niet. Borski’s erfgename, zijn zus Anna Borski, die op de naburige buitenplaats Duinlust woonde, zag niets in het nieuwe huis en zette de bouw onmiddellijk stop.
Bijna zestig jaar bleef landhuis Elshout na 1884 een lege huls, met treurige ramen waarop gordijnen waren geschilderd. Pas in de Tweede Wereldoorlog, toen de Duitse bezetter Huis Elswout had geconfisqueerd en in gebruik nam als telefoon- en radarstation voor onderzeeboten op de Noordzee, kreeg het landhuis vloeren, elektriciteit en verwarming. Na de oorlog werd Elswout opnieuw verbouwd en diende het van 1949 tot 1992 als school. In 1958 werd de gemeente Bloemendaal eigenaar van landgoed Elswout, en droeg dit in 1970 over aan Staatsbosbeheer.
Nadat Prins zijn plan had ingeleverd, werd het stil. Staatsbosbeheer was tot de conclusie gekomen dat Huis Elswout ter vermijding van verkeersdrukte in de weekeinden een kantoorbestemming moest krijgen. Zeven jaar had de gemeente nodig om het bestemmingsplan te veranderen, zodat Prins pas in 1999 te horen kreeg dat zijn plan voor een ‘postume’ voltooiing van Huis Elswout was uitverkoren. Een jaar later werd het huis voor één gulden overgedragen aan de Cobraspen Groep en konden de definitieve ontwerpen worden gemaakt.
Oneigentijdse neparchitectuur
Even leek de voltooiing van Elswout toch nog mis te gaan toen de Rijksdienst voor de Monumentenzorg geen goedkeuring wilde geven aan de ‘historiserende’ ontwerpen van Ray Kentie en partners, een architectenbureau dat is gespecialiseerd in de verbouwing van historische gebouwen. De Rijksdienst was bang voor ‘oneigentijdse’ retro-architectuur. Maar Prins wist Monumentenzorg ervan te overtuigen dat het voltooien van een onafgemaakt project heel iets anders was dan ‘een soort namaakantiek’.
In 2004 begon eindelijk de voltooiing van Huis Elshout. Eerst werd het huis opnieuw de huls die het tot de oorlog was geweest, zo laten de foto’s in Landhuis Elswout zien. Vervolgens begon de restauratie van het exterieur en werd de huls gevuld met een centrale hal, omgeven door kamers en andere vertrekken. In 2008 werd ook de bouw van het nieuwe Elshout zoals het oorspronkelijk was bedoeld, getroffen door een bouwstop, dit keer wegens de diepe bouwcrisis die volgde op de financiële crisis van 2007. Pas in 2015 werd de bouw hervat. Acht jaar later, 31 jaar na de prijsvraag, werd landhuis Elswout voltooid.
Grandeur
De Russische componist Igor Stravinsky heeft eens opgemerkt dat het verwijt van ‘oneigentijdsheid’ dat veel kunstenaars wordt gemaakt altijd onterecht is. Niemand kan immers ontsnappen aan zijn eigen tijd, wist Stravinsky als ervaringsdeskundige – zijn muziek werd als onmodern en reactionair veroordeeld, toen hij na baanbrekende stukken als Le sacre du printemps (1913) overstapte op neoclassicisme. „Er wordt wel gezegd dat men met zijn tijd mee moet gaan”, schreef hij in Muzikale poëtica (1942). „Een overbodige raad: hoe kan men anders? Ook al zou ik ‘vroeger’ willen overdoen, dan nog zouden de hevigste pogingen van mijn boze verlangens vergeefs blijven.”
Dit geldt ook voor Luigi Prins en zijn dappere poging om ‘vroeger over te doen’ en de geschiedenis terug te draaien. Kosten noch moeite heeft hij gespaard om landhuis Elswout te bouwen zoals Muysken het had bedacht. Zo vond hij na een lange zoektocht de juiste marmersoorten in China en importeerde hij 87 containers met exact op maat gemaakte deuren en andere onderdelen van marmer, hout en ijzer.
Maar wie nu Elswout nadert, ziet dat ook het nieuwe 19de-eeuwse landhuis niet is ontsnapt aan zijn tijd. In het souterrain van het huis, dat vanuit de verte oog als een puntgaaf voorbeeld van 19de-eeuws eclecticisme, zit bijvoorbeeld een parkeergarage. Wie Elswout vervolgens binnengaat, ontdekt dat het nog altijd geen woonhuis is, maar een kantoor van de Cobraspen Group, met lichte, aangename ruimtes waar tafels met glazen bladen staan en Bauhausmeubelen als de Wassily-fauteuil van Marcel Breuer.
Een van de redenen waarom het nieuwe Elshout toch ‘eigentijds’ is geworden, is dat Muysken niet voor alle vertrekken ontwerptekeningen had gemaakt, toen de Willem Briski III overleed. En dus lijkt de ‘Jachtkamer’ met zijn overdaad aan opgezette dieren, berenvellen en geweren aan de wanden nu eerder op een postmodern restaurant in Dubai dan op een authentiek 19de-eeuws vertrek. Maar in de grootste ruimte, de rechthoekige hal in het hart van het landhuis, heerst Muyskens eclecticisme in al zijn grandeur. Met zijn tientallen zuilen, pilasters en balustrades van marmer en een glazen koepel waarin een in Egypte gemaakte kroonluchter hangt, is de hal een ruimte die zijn gelijke niet kent in Nederland. Toch is zelfs hier de tegenwoordige tijd nadrukkelijk aanwezig: midden in de hal staat een robotachtige sculptuur die alleen in het digitale tijdperk gemaakt kon worden.