Ronald Plasterk is druk doende met de informatie voor een nieuwe regeringscoalitie. Zoals vaker duikt ook nu de gedachte aan een minderheidskabinet op. Dat is gezien de verkiezingsuitslag zeker niet ondenkbaar. Over rechts valt op zich een ruime meerderheid te formeren, maar sommige mogelijke deelnemers hebben koudwatervrees. En over links is de meerderheid, in ieder geval zonder de VVD, gewoonweg afwezig. Een minderheidskabinet biedt een mooie vertaling van de verkiezingsuitslag.
Als de verkiezingsuitslag iets laat zien, niet in termen van partijpolitieke inhoud maar van stemgedrag, dan is het wel dat de kiezer zich als een zwerm spreeuwen over de rechterflank beweegt. Vastigheid is er niet en op loyaliteit van een vaste achterban hoeven politieke partijen al helemaal niet meer te rekenen.
In de laatste dagen voor 22 november kondigde opiniepeiler Maurice de Hond aan dat de zwerm meedeinde met een gure oostenwind en uiteindelijk op het uur U rechtsaf sloeg. Hoe kon dat alles gebeuren? In de media zwelt de kritiek op opiniepeilingen aan. Met name die van De Hond werd door de uiteindelijke winnaar van de verkiezingen als gamechanger aangemerkt. En een gamechanger was het.
Opiniepeilers
De opiniepeiling voorziet in een behoefte om op de hoogte te zijn van een politieke realiteit. In zijn essay L’opinion publique n’existe pas (1972) ontleedt de Franse socioloog Pierre Bourdieu drie aannames waarop opiniepeilingen gebaseerd zijn. Allereerst wordt verondersteld dat iedereen in staat is een mening te vormen, alsof het vormen van een goed onderbouwde mening voor iedereen bereikbaar is. Daarnaast gaan opiniepeilers ervan uit dat als dezelfde vraag aan iedereen wordt gesteld, er consensus bestaat over wat maatschappelijk relevante problemen zijn. Tot slot zijn voor opiniepeilers alle meningen gelijkwaardig, terwijl Bourdieu juist betoogt dat een overvloed aan zwakke of slecht onderbouwde meningen leidt tot maatschappelijk betekenisverlies.
Hoe groot dat betekenisverlies is blijkt wel uit de zwabberende zwerm die verkiezing na verkiezing stemt op ‘iets anders’ – een leegte die de huiskamers in werd geslingerd door het uitstekend bekeken SBS-verkiezingsdebat, voorgezeten door Wilfred Genee. Brood en spelen!
De vraag is echter: willen kiezers eigenlijk überhaupt wel iets? Opiniepeilingen veronderstellen van wel. Maar het eerlijke antwoord is dat kiezers ad hoc besluiten wat ze stemmen, en niet uitvoerig de partijprogramma’s uitpluizen. En zo blijft er weinig over van ‘een uniforme stem van het volk’. Wie wil in de zwerm naar rechts? Wie stuurt de kiezers aan?
En toch, nooit eerder is er op een grotere schaal een beroep gedaan op ‘het volk’ om mee te denken en inspraak te leveren. Alleen in duidingen van opiniepeilingen en in de verkiezingsuitslagen komt een beeld naar voren van een massa die er een mening op nahoudt. Iedere serieuze poging om ‘naast de burger’ te gaan staan loopt stuk op de onverschilligheid van de massa in de complexiteit van maatschappelijke problemen. Alle pogingen van politici, wetenschappers en journalisten ten spijt, verlangt de meerderheid naar niets anders dan het spektakel. Na verkiezingen een beroep doen op de ‘wil van het Nederlandse volk’, zoals de winnende partij deed, is dan ook een beroep op een drogbeeld.
Bourdieu’s vakgenoot Jean Baudrillard werkte juist dít thema uit in zijn À l’ombre des majorités silencieuses ou la fin du social (1978), waarin hij de rol van de postmoderne massa in de samenleving behandelt en de invloed daarop van massamedia. Baudrillards analyse van zwijgende meerderheden mondt uit in een kritiek op het idee van ‘meerderheid’ als een representatie van de echte wil van het volk. Hij benadrukt dat de ‘zwijgende meerderheid’, die niet actief deelneemt in politieke zaken, wordt gemanipuleerd door media en beeldvorming. Uit Sander Schimmelpennincks VPRO-serie Sander versus de socials (2023) komt hetzelfde beeld naar voren.
Lees ook
Een minderheidskabinet: waarom eigenlijk niet?
Zwijgende meerderheid
Omdat ‘het volk’ zich al lang niet meer laat representeren door een meerderheid, vallen principiële redenen weg om een meerderheidscoalitie te vormen. De schijn van consensus in zo’n coalitie die vaak een misleidende representatie is van de daadwerkelijke diversiteit aan opvattingen in een samenleving doet de blik richten op een minderheidscoalitie. Die biedt de mogelijkheid om een variatie van perspectieven en belangen te vertegenwoordigen. Een minderheidskabinet, dat niet automatisch kan vertrouwen op een parlementaire meerderheid, moet rekening houden met de verschillende meningen en belangen van minderheden in het parlement, in plaats van het volgen van de schijn-wil van een zwijgende meerderheid.
In zijn essay benadrukt Baudrillard het vervangen van traditionele sociale structuren die zelfs ‘het einde van het sociale’ inluiden. Dit ondermijnt de relevantie van een aantal gangbare politieke handelswijzen, zoals een kabinet dat moet bestaan uit een meerderheid. Een minderheidskabinet biedt flexibiliteit in zo’n werkelijkheid van steeds maar veranderende politieke zwermen die onterecht het label ‘meerderheid’ opgeplakt krijgen.
Een minderheidscoalitie stelt zich op als een ‘politieke swinger’ – polygaam als het om coalitiepartners gaat. Zij doet daarmee meer recht aan een electoraat dat niet meer in termen van minderheid en meerderheid te duiden valt.