In de jaren dat Jacques Delors voorzitter was van de Europese Commissie, tussen 1985 en 1995, heeft hij vele compromissen gesloten. Over alles, eigenlijk. In 2021, in het blad Le Point, vertelde de Fransman, die woensdag op 98-jarige leeftijd overleed, dat dit ook toen niet simpel was: regeringsleiders en ministers kijken eerst naar het nationale, dan pas naar het Europese belang. Dat bemoeilijkt de besluitvorming, altijd. Maar, zei Delors, „je dacht nooit dat het niet zou lukken. Soms moest je nachten door, zoals bij de onderhandelingen over de Europese Akte [voor de lancering van de interne markt, in 1986]. Maar we kwamen eruit. Er was een constructieve sfeer.”
Het Europa van Delors was anders dan het huidige Europa. Die constructieve sfeer is nu minder vanzelfsprekend.
Met de dood van Delors wordt een tijdperk afgesloten waarin veel politici de Tweede Wereldoorlog nog hadden meegemaakt. Velen herinnerden zich, zoals hijzelf, het Europese Congres in Den Haag in 1948. „Plus jamais la guerre entre nous”, beloofden nationale leiders. Nooit meer oorlog.
Alles wat ze daarna deden, stond in het teken van vrede op het continent. Ze wisten wat er op het spel stond. Wat het alternatief was.
Tot zijn dood las Delors boeken over de jaren dertig. Als jongen ontvluchtte hij Parijs voor de nazi’s. Die periode liet hem nooit los. Hij bleef zich afvragen hoe dingen zo uit de rails kunnen lopen.
Politiek, vond hij, stond in het teken van goed én kwaad. Door politiek actief te zijn, kon je het goede stimuleren en het kwade indammen. „Europa heeft de keus: overleven of verval”, hield hij nationale politici altijd voor. „Probeer solidair te zijn met elkaar.” Een diepgevoeld inzicht dat bij de huidige generatie, die niet verder kijkt dan de volgende opiniepeiling, helaas vaak ontbreekt.
Delors wordt op handen gedragen door mensen die met hem hebben gewerkt. Hij was de meest inspirerende Commissievoorzitter ooit en de enige die de regeringsleiders echt aankon. Hij was geen heilige. Hij keek weleens te diep in het glaasje en kon flink boos worden. Maar hij was ten diepste geïnteresseerd in mensen en sociale gerechtigheid. Hij probeerde te luisteren en vooruit te kijken. Als je naar de toekomst kijkt, zei hij eens op de Franse radio, „ben je al met verandering bezig.” Ofwel: dan kun je plannen maken en mensen motiveren.
Dat bracht Delors in Brussel in de praktijk. Europa zat compleet vast in 1985 – economieën stagneerden, Londen had lang Europese besluiten geblokkeerd omdat mevrouw Thatcher geld terug wilde, het moreel was slecht. Delors trok de boel vlot, met plannen voor de interne markt, een monetaire unie en een zeven-jaarlijkse begroting om langlopende projecten te kunnen financieren.
Hij overtuigde regeringsleiders ervan om een aantal veto’s te dumpen, „anders komen we nooit verder”. Hij bepleitte meer macht voor het Europees parlement, Erasmus, een socialer Europa. Hij overtuigde de Duitsers ervan om de Mark op te geven, en de andere Europeanen om de Duitse hereniging te accepteren.
Franse necrologieën over Delors gaan vooral over de vraag waarom hij geen president wilde worden, Britse gaan over zijn deals met Thatcher, Duitse over Delors en de hereniging, Italiaanse over Delors en drie inspirerende Italianen. In Nederland weten velen niet eens wie hij is.
Dit is precies het Europa dat Delors zorgen baarde. Die nationale egoïsmen. Die kruideniersmentaliteit. Dat gedreig met nationale veto’s, terwijl de wereld in brand staat en historisch besef en eenheid geboden zijn.
Hoe kan een burger zich voor Europa interesseren als regeringsleiders zich zo gedragen, „behalve als ze naar buiten komen en zeggen: ‘Ik heb gescoord, Frankrijk heeft gewonnen.’ Dat kan zo niet. De grondhouding die ze in Brussel aannemen, is ook een Europese waarde.”
Het huidige Europa is, nogmaals, Delors’ Europa niet. Maar als iets van deze woorden nog kan doorsijpelen, zou dat al geweldig helpen. Europa is zo sterk als de lidstaten het willen.