‘Maar eerst even een anekdote’. Met zo’n eerste zin voel je je meteen welkom in een biografie. Het belooft bijna gezellig te worden, ook al is het een biografie over Ischa Meijer (1943-1995), de bewonderde en gevreesde recensent, interviewer, schrijver en theatermaker over wie al zo veel gezegd en geschreven is – en wiens leven zeker niet alleen maar gezellig was.
Treffend is die beginzin ook. In zijn theaterprogramma’s viel Ischa zichzelf vaak met precies die woorden in de rede, om wat lucht te brengen in de voorstelling. De anekdote waarmee Annet Mooij haar biografie Alles gaat op vroeger terug begint, illustreert dat de humor, het talent en de botheid van Ischa Meijer vaak dicht bij elkaar lagen.
De leden van zijn combo de Izzies, waarmee hij zijn favoriete chansons opnam voor de cd Aimez-vous Ischa?, liepen eens vast in gebekvecht over hoe de drummer een bepaald nummer moest spelen. Ischa zag het een tijdje aan, liep naar de drummer toe, ging heel dicht voor hem staan en zei: „Je bent gewoon een gehaktballetje in de bouillon van je eigen neurose” – en beende weer weg.
Iedereen moest lachen, de kou was uit de lucht, herinnert de bassist zich. Of de drummer er ook zo over dacht vertelt de anekdote niet, maar het nummer, ‘La Bicyclette’, is een van de hoogtepunten van de cd.
Talent voor ongemak
Ischa Meijer had een groot talent om ongemak te detecteren, en daar dan niet voorzichtig omheen te lopen maar juist de nadruk op te leggen. Als interviewer voor radio, tv en de krant was hij mede daardoor een klasse apart. Hij kon uitzonderlijk charmant en geestig zijn, en geïnteresseerd in de drijfveren van mensen. Maar hij was ook een onmogelijk mens, voor zichzelf en anderen. Een pester, die mensen – ook vrienden en geliefden – genadeloos kon vernederen. Tegen vrouwen kon hij ook fysiek gewelddadig zijn.
Annet Mooij, die eerder onder meer de biografie De eeuw van Gisèle schreef, over de kunstenares Gisèle d’Ailly-Van Waterschoot, laat knap – en zonder veel te oordelen – de complexiteit van zijn grillige karakter zien. En overtuigend maakt ze duidelijk dat de titel van haar boek, een uitspraak van Ischa zelf, niet overdreven is.
Het ‘vroeger’ waar alles bij Ischa op terugging is zijn jeugd en de ernstig verstoorde relatie met zijn ouders. Ze waren Joods en met hem als baby hadden ze in de Tweede Wereldoorlog de verschrikkingen van concentratiekamp Bergen-Belsen overleefd en tegen het einde van de oorlog ook nog een afgrijselijk transport in een propvolle goederenwagon door het ineenstortende Derde Rijk. Eenmaal terug in Nederland slaagden ze er niet in om Ischa, noch later zijn jongere zus en broer, geborgenheid, waardering of alleen maar een gevoel van veiligheid te bieden.
Lees ook
‘Ja, ik wil jood zijn’
Ischa (die voluit Israël Chajjiem heette, ‘Israël leeft’, of in zijn eigen woorden: ‘Hup Israël’) was een lastig kind van lastige ouders, die zwaar beschadigd uit de oorlog waren gekomen. Ischa’s veeleisende en soms driftige vader, de historicus Jaap Meijer, boezemde Ischa tegelijk groot ontzag en diepe angst in. In huis heerste ‘een permanente oorlogsstemming’, schrijft Mooij. Zijn ouders, zou Ischa later zeggen, maakten na Bergen-Belsen thuis in Heemstede, ‘een nieuw kampje voor hun kinderen’.
De toestand werd zo onhoudbaar dat Ischa nog voor hij zijn middelbareschooltijd had afgesloten het huis al uit moest. Ook met hun andere twee kinderen, en een reeks familieleden en vrienden, zouden Jaap en Lies Meijer in de loop der jaren alle banden verbreken. Ze hadden, schrijft Mooij, ‘een extreem lage krenkingsdrempel’.
Zonder in een treurzang te vervallen beschrijft Mooij hoe Ischa later in zijn leven steeds weer terugkeerde, vaak met grimmige humor, naar de zielenlittekens uit zijn jeugd. Dat deed hij in zijn columns, zijn theatervoorstellingen en ook in zijn boek Brief aan mijn moeder. Die bestseller, uit 1974, ziet Mooij als tegelijk een afrekening met, en een wanhopige liefdesverklaring aan de vrouw die in de strijd tussen vader en zoon altijd de kant van de eerste koos.
IJselijke netheid
Steeds als het lezen over deze tragische, disfunctionele familie wat al te bedrukkend dreigt te worden, komt Mooij met een treffende observatie van een van de vele bronnen die ze heeft gesproken, of met een fraaie anekdote. Zoals over de ijselijke netheid in huize Meijer, die zó ver ging dat moeder Lies soms tijdens de lunch even de stofzuiger pakte om alvast wat kruimels op te zuigen.
Aan de hand van twee draden beschrijft Mooij het volwassen leven van Ischa: zijn tomeloze werkdrift, en zijn dwangmatige patroon om vrouwen te versieren, een tijdje dol op ze te zijn en na korte tijd weer met ze te breken. Die twee lijnen maken van haar boek meer dan een fascinerende levensbeschrijving: het laat de lezer van nu ook zien hoeveel er veranderd is sinds de jaren zeventig en tachtig, duidelijk nog pre-#MeToo.
Mooij beschrijft met veel details de ene na de andere stormachtige verhouding – de vrouwen werden als kralen ‘geregen aan het koord van Ischa’s eigenliefde’. De manier waarop hij ze voor schut kon zetten of zelfs mishandelde werd door vrienden vaak weggelachen of genegeerd. Door de vrouwen zélf werd het vaak opmerkelijk lang gepikt, waar sommigen zich terugkijkend vanuit het heden alsnog over verbazen. ‘Vrienden en vriendinnen kon hij behandelen als kippenpoten: afkluiven en weg ermee.’
De drang zich als journalist, schrijver en theaterman te bewijzen dreef Ischa – zijn voornaam werd zijn handelsmerk – steeds verder voort. Als toneelrecensent had hij acteurs meedogenloos kapot geschreven, maar dat weerhield hem er niet van later zonder noemenswaardige ervaring op de planken te gaan staan. Aan durf ontbrak het hem niet. Iets meer tot rust kwam Ischa pas in zijn laatste jaren, toen hij samen was met Connie Palmen – een verhouding waar Palmen de roman I.M. over schreef en waaraan Mooij relatief weinig aandacht geeft.
Evelien Gans
Een onevenwichtigheid in de biografie is dat Mooij wél uitgebreid stilstaat bij allerlei ruzies met vrienden en vriendinnen en gedoe op redacties van kranten, weekbladen en tv-programma’s. Maar de achtergrond van de verkniptheid van zijn ouders, ontstaan in de oorlog en volgens Ischa zelf al daarvoor, komt er relatief bekaaid vanaf.
De oorzaak daarvan is vermoedelijk dat Evelien Gans daarover al uitgebreid geschreven heeft in het eerste deel van wat een tweedelige dubbelbiografie had moeten worden: het indrukwekkende en breed opgezette Jaap en Ischa Meijer; Een joodse geschiedenis 1912-1956. Gans leeft niet meer en is aan het tweede deel, dat vooral over Ischa zou gaan, niet toegekomen.
Mooij kon beschikken over door Gans verzameld materiaal en voor Ischa’s jonge jaren steunt ze ook op haar boek. Mede daardoor is Alles gaat op vroeger terug een fascinerende biografie, die goed op zichzelf kan staan. Maar juist omdat het geen deel 2 is bij het onvoltooide werk van Gans, is het jammer dat Mooij niet meer schrijft over het ‘vroeger’ waar alles voor Jaap op terugging. Dan had je als lezer misschien beter kunnen begrijpen hoe de oorlogsslachtoffers Jaap en Lies Meijer zulke moeilijke, kille ouders voor Ischa zijn geworden.
Mooij had ook ruimhartiger kunnen verwijzen naar Gans’ veelgeprezen boek. Maar de pakkende manier waarop ze Ischa Meijer in Alles gaat op vroeger terug tot leven brengt, met al zijn contradicties en talenten, geeft veel stof tot nadenken – over hém, en ook over nu en vroeger.