Mijn zus regelde het dit jaar. We gingen de erfenis opeten. Eerst naar Groesbeek, van daaruit met drie auto’s naar jachtslot Mookerheide, een sprookjeskasteel uit 1904 in art-nouveaustijl. We wandelden eromheen en daarna naar een Italiaans restaurant in het kleine winkelcentrum van Molenhoek. De eigenaresse doet het erbij, naast een ambtenarenbestaan sinds haar Italiaanse man overleed. Aan de muur een foto van een zomervakantie lang geleden. Zij blond, hij Italiaan, stralend naar de camera.
Een grote tafel in het midden van de zaak. Lucie van Roosmalen (8) en Leah van Roosmalen (6) keken huizenhoog op naar de veel oudere dochters van mijn zus. Mijn broer liet per telefoon weten dat Valys, de vervoersdienst voor ouderen en mensen met een chronische ziekte of handicap, weer eens te laat was. Mijn moeder haatte Valys ook, ze waren ooit samen gekatapulteerd omdat een chauffeur al wegreed voor ze de gordels om hadden. Mijn broer zei: „Ze brengen je altijd te laat en ze halen je altijd te vroeg op.”
Er was een stoel te veel aan tafel, dus het was net alsof ze er nog was. Ze had het ongetwijfeld een lawaai gevonden, het eten juist te weinig of te veel, maar het had met haar karakter ook gekund dat ze maar bleef herhalen dat ze het heerlijk vond.
Mijn broer was er al na de amuse en het voorgerecht, met tassen vol worstenbroodjes. Leah van Roosmalen (6) was dusdanig geobsedeerd door zijn kunstoog dat hij het haar uiteindelijk geduldig uitlegde.
We toostten op mijn moeder. Na anderhalf uur stond de Valys-taxi een paar straten verderop, ik bracht hem er heen. Daarna was het voorbij. We waren ook wel uitgepraat, maar hadden het zonder elkaar veel te zeggen toch prettig gehad met elkaar.
Ik dacht toch nog even aan mijn moeder.
Ze zou het laatste uur waarschijnlijk zijn ingezakt, maar eenmaal thuis zou ze zijn gaan bellen met de mededeling dat het volgens haar goed verlopen was.
„Ik denk dat het goed verlopen is. Iedereen vond het dat het goed verlopen is. Vond jij ook dat het goed verlopen is?”
Over mijn vader hadden we het niet. Het kostte moeite om hem in deze setting erbij te fantaseren, daarvoor was het allemaal te lang geleden. Bij leven liet hij niet na te benadrukken hoe zinvol het was om samen te komen tijdens ons zinloze bestaan. Ik herinner me zelfverzonnen spreekwoorden als ‘We zijn toch allemaal maar zandkorrels in de woestijn’ en ‘We zijn toch allemaal maar blaadjes in het bos. Er verandert uiteindelijk niets als er wat wegwaaien’.
Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.